Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Tol en vlieger

‘Ik wou,’ zei Dirk, ‘dat ik een tol had, zoo groot als de waterketel en die onder 't draaien net zooveel leven maakte als duizend bijen.’

Als Dirk op de kade met zijn tol speelde, lag hij er op zijn knieën bij en steunend op beide handen, 't hoofd over de tol gebogen, luisterde hij naar het snorren. Zijn gezicht straalde, zijn blauwe oogen werden zwart, zijn lippen vochtig; heel zijn wezen spande zich in hartstochtelijke aandacht. En als zijn tol in de gracht was gevallen, weigerde moeder hem zelden een cent om een andere te koopen. Die was dan een nieuwe liefde voor hem; hij verfde hem oranje met blauwe en groene streepen en ontdekte er goede eigenschappen in, die de oude niet had. Zijn liefde duurde tot het volgende ongeluk, dat hij ontsteld en buiten adem al stotterend kwam vertellen.

Kees wenschte zich een vlieger, in een bazar gekocht.

‘Want die ik zelf maak’, zei hij, ‘willen nooit de lucht in; de staart is altijd te zwaar. Ik vind 't zoo mooi als de wind er in blaast en 't gaat: Hoe-oe-oe-oe! Dan is 't net een molen, die draait, en als ie goed de lucht ingaat, trekt ie zoo, dat 't net is of ie je optilt. Ik wou dikwijls, dat ik de staart van een vlieger was en kon voelen hoe dat gaat, zoo hoog in de lucht.’

Zondags heel vroeg ging Kees naar 't pothuis van

[pagina 55]
[p. 55]

Barend, den kruier, op den hoek van onze gracht. Als 't mooi weer was en er een stevig windje woei, begon Barend vroeg in den morgen langzaam zijn vliegertouw af te rollen van den stok, waar 't omheen was gewonden. In zijn schoone hemdsmouwen, de broek hoog opgetrokken aan de bretels, de zwarte pet van voren met twee kwartjes versierd, gouden ringetjes in de ooren en het neuswarmertje in den mond, zag hij er op zijn zondags uit: als een oude knol, die flink gerost is.

Kees hield den vlieger in zijn beide handen, zoo hoog als hij kon.

Barend liep uit en riep:

‘Los!’

En na eenige pogingen steeg de vlieger al slingerend de lucht in.

Als hij op zekere hoogte was gekomen, gaf Barend de kluwen touw aan Kees en ging met een sprong op het zinken afdak van het pothuis zitten.

Dan gaf Kees hem de kluwen terug, die hij met alle macht had moeten houden, klom naast hem op het afdak, en terwijl zij het touw precies zooveel lieten afloopen als noodig was, volgden beiden het lucht-speelgoed bij zijn stijgen.

Den ganschen ochtend bleven de man en het kind daar zitten, met 't hoofd in de hoogte en volgden ernstig de beweging van den vlieger, die hooger en hooger steeg, terwijl zijn staart bevallig heen en weer zwaaide.

Als hij heel in de hoogte verdwenen was, keken zij elkaar opgewonden aan en hunne oogen blonken van vreugde.

Van tijd tot tijd vroeg Barend aan Kees, zijn Goud-

[pagina 56]
[p. 56]

sche pijp weer aan te steken of hij liet hem den stok vasthouden, waar nu al het touw was afgewonden en nam zelf een versche pruim tabak, na een lange straal bruin sap uitgespuwd te hebben. Dan zwegen beiden, geheel verdiept in hun beschouwing.

Een oogenblik vóór twaalven gaf Barend's vrouw een schreeuw, om hem te waarschuwen, dat het eten bijna klaar was en de man begon zorgvuldig het touw om den stok te winden.

‘Keesje, als de wind niet gaat liggen, zal 't vanmiddag mooi zijn om hem nog eens op te laten. Nu ga ik eten.’

Op een dag voegde hij er bij:

‘Zondags eten we wat lekkers: gehakt. En wat eet jij zondags?’

Kees dacht een oogenblik na; hij herinnerde zich geen ander vleesch dan de paardetongen, die vader voor enkele centen kocht naast den stal van zijn patroon. Dapper antwoordde hij:

‘Zondags eten wij gekookte paardetong met aardappels.’

Barend keek hem schuins aan.

‘Zeg snotjongen, hou jij je grootmoeder voor de gek, maar mij niet!’

Geheel uit 't veld geslagen keek Kees hem aan, zonder te antwoorden. Barend ging boos weg, maar hij zei toch:

‘Nou, tot meteen.’

De jongen kwam thuis, waar dikwijls niets te bikken viel, of hoogstens brood en slechte koffie en vertelde ons, dat zijn vriend in eens zoo boos was geworden.

‘Wat, stommerik! heb je verteld, dat we paardetong eten? ze zullen ons nog naroepen.’

[pagina 57]
[p. 57]

Het kind wist niet, dat niemand er voor uit wil komen, dat hij paardevleesch eet.

's Middags gingen Barend en Kees weer op het pothuis zitten en tot 's avonds volgden zij met opgeheven hoofden en gespannen blik den vlieger op zijn luchtreis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken