Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

Op straat gezet

Het was midden in den winter. Sinds vier weken hadden wij onze huur niet kunnen betalen. Wij zouden verjaagd worden uit de eenige kamer, die wij tegen een gulden per week bewoonden in een akelig slop van Amsterdam.

Moeder wou naar den huisbaas gaan om hem te vermurwen, maar toen zij het slop uit was, kwam zij terughollen, waarbij haar crinoline langs beide muren streek.

‘Daar zijn ze! Daar zijn ze!’ hijgde zij.

Werkelijk kwamen er drie mannen: een deurwaarder en twee helpers. Zij begonnen ons rommeltje in het slop te dragen. Vader, die gewaarschuwd was, kwam aanloopen en wist verlof te krijgen, alles door een raam op een binnenplaats in de buurt te brengen.

De achterdeur van een huis op den Nieuwendijk kwam in het slop uit; die deur werd opengedaan en we mochten enkele dingen en de kinderen in een gang brengen.

Toen de kamer leeg was, deed de deurwaarder de deur op slot.

We waren zonder woning, midden in den winter, met negen kinderen, waarvan één aan de borst en dat voor een schuld van vier gulden!

Toen de wieg in de gang stond, met alles wat er in geborgen kon worden, zei moeder aan mij, op de kin-

[pagina 59]
[p. 59]

deren te passen; dan zou zij een onderkomen voor den nacht gaan zoeken.

Ik weet niet meer wat vader deed. Moeder bleef heel lang weg. 't Begon donker te worden in onze gang, waar men ons, uit vrees voor brand, zonder licht liet. Enkele kinderen schreiden van honger en kou, anderen vielen in slaap in een hoek op de steenen. Ik wiegde het kleintje in mijn armen, stervend van angst en ongerustheid. Ik snikte; van tijd tot tijd riep ik hardop om moeder; eindelijk durfde ik mij niet meer verroeren, uit angst voor spoken, waar moeder ons van verteld had. Ten laatste kwam zij; alle kinderen begonnen tegelijk te schreeuwen. Geholpen door één der dienstboden uit het huis, pakte moeder ons zoo goed mogelijk in. Mijn broer Hein sliep zóó vast, dat hij niet wakker was te krijgen. Wat te doen? we konden hem niet dragen. Wij legden hem in de wieg, waar hij den heelen nacht bleef doorslapen. Als hij wakker was geworden, zou hij doodsangsten hebben uitgestaan, omdat hij alleen was, opgesloten in die gang, maar hij werd niet wakker.

Moeder bracht ons in een logement voor visschers.

In een groote kamer met vijf bedden waren er drie voor ons opengehouden; één voor vader en moeder met 't kleintje, het tweede voor de vier jongens en het derde voor de vier meisjes.

Moeder ging een oogenblik naar beneden. Terwijl zij weg was, kwam een man binnen, die in één van de andere bedden zou slapen. 't Scheen een oude man; ik vermoedde in hem iemand uit een andere wereld dan de onze; ofschoon zijn kleeren versleten waren, zag hij er uit als een heer. Hij stond onthutst stil in de hamer, keek ons allen aan, kwam naar mij toe, legde

[pagina 60]
[p. 60]

zijn hand op mijn haar, streelde het, drukte mijn hoofd achterover en mij opmerkzaam aankijkend:

‘Wel! wel! over een paar jaartjes! Over een paar jaartjes!’

Ik had 't niet mis gehad; 't was een heer. Hij sprak de woorden uit, zooals ze in de boeken stonden, die ik gelezen had: ik had opgemerkt, dat rijke menschen spreken als in de boeken.

Hoe oud ben je?’

‘Twaalf jaar.’

‘Heb je een broek aan?’

‘Nee.’

‘Til je jurk dan op en laat mij je beenen eens kijken.’

Ik was niet zoo klein meer of ik rook gevaar; ik riep moeder, die van beneden terugriep, dat ik niet zoo'n leven moest maken, dat we niet bij ons thuis waren.

De man liet zich volstrekt niet uit 't veld slaan. Toen moeder binnenkwam, zei hij:

‘Juffrouw, u hebt mooie kinderen en dat meisje zal over een jaar of wat heel mooi zijn.’

‘Ja, ik heb mooie kinderen,’ gaf zij met trots toe. ‘Wij komen van buiten; onze woning was niet klaar, daarom logeeren wij hier.’

De man ging naar bed. Als hij weg was gegaan, zou ik moeder het gebeurde verteld hebben, maar nu durfde ik niet.

Wij brachten de kinderen naar bed. Binnen kwam een visscher voor het laatste bed. Hij keek ons verbluft aan en mopperde:

‘Dat zal wat moois worden met al dat gebroed!’

Gelukkig waren wij wat afgezonderd door een

[pagina 61]
[p. 61]

schut. Ik ging naar bed. Nee maar! in zoo'n bed had ik nog nooit gelegen: je zakte er in. Er waren zindelijke sloopen en lakens met kleine rood- en witte ruitjes, en midden in een heerlijk holletje, waar ik mij in liet rollen. Het was minstens echte kapok en geen halfvergane haverdoppen, zooals bij ons. Al de kinderen waren zoo prettig verrast, dat een oogenblik kirrend gelach en gepiep opklonk als in een druk-bevolkte volière. De visscher vloekte. Moeder deed ons stil-zijn, door beide handen op haar mond te leggen.

Toen kwamen vader en mijn oudste zuster binnen; zij gingen naar bed en gaven hun vreugde te kennen, omdat zij zoo lekker lagen.

Van tijd tot tijd moest één van de kinderen zijn behoefte doen of 't kleintje schreeuwde. Dan mopperde en vloekte de visscher. Eindelijk sprong vader woedend uit bed, stond met zwaaiende hemdslippen midden in de kamer en noodigde den visscher uit, zich met hem te meten, maar de man gaf er geen adem op. De oude heer zei:

‘Kom vriend, ga naar bed en houd je kalm; je hebt mooie kinderen.’

‘Ja, ik heb mooie kinderen. Wilt u ze te eten geven? 't Is een bezoeking. Maar wat kan je er aan doen? je moet ze wel aannemen als ze komen.’

‘Och! wat 'n onschuld! Kom vriend, ga naar bed.’

En we sliepen allen in.

Toen wij den volgenden morgen wakker werden, waren de mannen weg.

Moeder bracht ons naar een kamer, die zij den vorigen dag gehuurd had; zij zette de kleintjes op den grond, droeg mij de zorg ervoor op en ging onze meubels halen. Wij gingen zoo te keer, dat de andere

[pagina 62]
[p. 62]

bewoners, toen moeder terugkwam, woedend waren, omdat de kamer verhuurd was aan een gezin met zooveel kinderen.

De waarheid is, dat moeder, als gewoonlijk, gelogen had omtrent het aantal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken