Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 154]
[p. 154]

Prostituée

‘Mijn dochter heeft het gele briefje’.
Dostoïevsky.

Wij zaten alweer zonder eten. Sinds twee dagen sloeg Hein met zijn zwaren smidshamer op het aanbeeld, zonder dat hij iets gegeten had; hij was op een stoel neergezakt, bleek, met gebogen hoofd en de armen slap langs zijn lichaam.

‘Ik kan niet meer, ik kan niet meer,’ zei hij telkens.

Klaasjes beentjes waren onder hem doorgeknikt en hij zat op den grond tegen den muur; de andere kinderen waren hier en daar door de kamer verspreid, ziek van honger.

Moeders koortsachtig gloeiend gezicht en 't snelle knippen van haar oogen zeiden duidelijk, hoe 't met haar gesteld was; wat mij betreft, koude rillingen huiverden langs mijn lichaam.

Mijn oudste zuster was van ons weggegaan en wij wachtten vader, die sinds 's morgens uit was om te trachten iets te verdienen. Hij kwam dronken thuis en vroeg om eten.

Ik keek om mij heen en voelde, dat er een ongeluk zou gebeuren, als er niet terstond een uitweg werd gevonden. Mijn besluit was genomen. Ik maakte een sleep aan mijn rok, kamde mijn haar over mijn voorhoofd en schikte mij zooveel mogelijk op; 't speet mij, dat ik geen blanketsel bezat, zooals ik de prostitueé's

[pagina 155]
[p. 155]

had zien gebruiken; toen zei ik aan moeder, dat ik uitging. Zij wou meegaan om des te eer de levensmiddelen te hebben.

Toen wij midden in de stad waren, wees ik haar, op een afstand te blijven. 't Duurde niet lang, of een man gaf mij een teeken, hem te volgen en nam mij mee in een rendez-vous huis. Toen ik naderhand mijn loon opeischte, vroeg hij, of ik hem voor den gek hield.

‘Voor vijf francs kan ik een chique dame krijgen; jij bent zoo armoedig en smerig als een bedelaarster. Vooruit! laat me door.’

Beneden weigerde hij, de kamer te betalen. De verhuurster dreigde ons met de politie en hij eindigde met de zaak in orde te maken. Toen wij heengingen, riep de vrouw mij na: ‘Smerig lompepak, als je nog eens terug durft komen, geef ik je aan!’

Moeder wachtte mij op op de boulevard; toen ik haar het geval vertelde, stond zij verslagen.

‘Wat kon ik doen? Wat kon ik doen? Ik heb gevaar geloopen, zwanger te worden van een vreemde of de vuile ziekte te krijgen, ik ben uitgescholden en alles voor niets! voor niets! en de kinderen, o God, de kinderen!’

Ik schreide, met mijn gezicht tegen een boom. Maar toen ik in verbeelding onze kinderen zag, die naar ons uitkeken, keerde al mijn energie terug.

‘Ik zal doorgaan,’ zei ik, ‘maar gaat u dan wat verder weg; u volgt me op de hielen.’

Ik had geen zakdoek en toen ik mijn tranen met mijn handen afveegde, maakte ik mijn gezicht zwart.

Weldra hoorde ik achter mij mompelen:

‘Kleintje, kleintje....’

[pagina 156]
[p. 156]

Ik keerde mij om en zag, dat een reus van een man mij volgde.

‘Kleintje, kom es mee.’

Ik volgde hem.

Hij bracht me in een ander huis en gaf mij te voren enkele franken.

Hij hanteerde mij heel voorzichtig, stellig was hij bang, mij te breken. Hij lachte om mijn zwarte gezicht, hij lachte om mijn magerheid en had schik in het tengere van mijn heele wezen; onophoudelijk herhaalde hij:

‘Kleintje, kleintje!’

Na een poos werd er aan de deur geklopt en iemand riep: ‘Hé daar, jullie! de tijd is voorbij; er wachten anderen, die moeten de kamer hebben.’

In de gedachte, dat het de politie was, had ik mij verschrikt tegen den reus aangegooid, wat hem nog vroolijker maakte. Hij sloeg zijn armen om me heen, en mompelde, zachtjes lachend:

‘Stil maar kleintje! Stil maar kleintje!’

Wat deed 't mij goed, tegen die geweldige borst aan te liggen! Voor 't eerst van mijn leven voelde ik mij beschermd.

Alle agenten van de stad zouden die armen om mij heen niet hebben kunnen losmaken; hij zou lachend gezegd hebben:

‘Kom, 't is maar een kleintje, een kleintje!’

Eenmaal op straat, liep ik op een draf naar moeder. We kochten wat armoedige leeftocht en onder aan de trap riepen wij naar de kinderen:

‘We hebben brood! We hebben brood!’

Na enkele dagen liep ons huishouden zoo geregeld, als 't nog nooit geloopen had. De kinderen aten op

[pagina 157]
[p. 157]

tijd, werden gewasschen, gingen naar school; moeder bemoeide zich met het huishouden; vader dronk niet meer: hij zette koffie en schilde aardappelen. Ik alleen lag in elkaar gekromd op de oude canapé, die mij als bed diende en raasde en schreide.

De gemakkelijkheid, waarmee mijn ouders dezen toestand aanvaardden, wekte in mij een afkeer jegens hen, die met den dag grooter werd. Zij waren zoover gekomen, dat zij eenvoudig vergaten, hoe ik, de mooiste uit het nest, mij elken avond op straat gaf aan wie mij hebben wilde.

Zeker, er was geen ander middel voor ons om niet van honger te sterven, maar ik kon niet dulden, dat dit middel aanvaard werd zonder 't heftige verzet en de verwenschingen, die dag en nacht als een pijniging in mij raasden.

Ik was te jong om te begrijpen, hoe bij hen de ellende zijn werk volbracht had, terwijl ik nog heel mijn jeugd en heel mijn levenskracht bezat om tegen het lot op te tornen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken