Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (10.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Vertaler

Wim Zaal



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1970)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Op de katholieke school

Aangezien mijn vaders twee handen niet voldoende waren om voor tien mensen de kost op te halen, en mijn moeder het kantwerkstersvak had moeten opgeven nu zij acht kinderen had, was de armoede niet meer het huis uit te krijgen. Moeder schreef nu en dan aan liefdadige dames een brief om hulp, en soms kregen wij die ook.

Maar er zijn niet veel mensen die goed kunnen doen zonder zich met je zaken te bemoeien. Eén dame was er, die besloten had dat ik van de openbare school af moest en dat ik naar een katholieke school moest gaan; en zij had het recht om, als ze vijf gulden inschrijfgeld betaalde, een kind op die school te plaatsen.

De eerste keer dat ik er heen ging, had ik een jurkje van violette katoen aan, een helder wit schort voor en

[pagina 29]
[p. 29]

een blauw lint in mijn haar. Een jonge zuster bracht mij naar de klas waar ik in zou zitten, en zei tegen de zuster die voor de klas stond: ‘Dit is het meisje van mevrouw...’, daarbij de dame noemend die vijf gulden had betaald. Ik schrok mij een ongeluk en keek vlug naar de meisjes, om te zien of zij het gehoord hadden. Er was er één die mij meteen met een vies gezicht bekeek, maar de anderen namen mij heel vriendelijk op. Het meisje dat achter mij zat vroeg hoe ik heette. Ik antwoordde: Keetje Oldema. Zij begon over mijn haar en in mijn hals te strelen, wat mij van hoofd tot voeten een zalig gevoel gaf, en bovendien was ik al helemaal opgetogen van al het nieuwe. Hier zouden ze mij eens niet als een paria behandelen.

Ik zou die illusie al gauw kwijtraken. Het meisje dat mij aaide, ontdekte binnen een paar sekonden de neten en luisjes onder mijn prachtige blonde krullen; ik hoorde haar fluisteren met het meisje naast haar en ‘bah!’ zeggen. Intussen had het meisje dat de naam van de dame had opgevangen die aan de anderen doorgegeven, en toen de school uitging behandelden ze mij al met minachting. Na een paar dagen was ik, zoals overal, het zwarte schaap. Als ik aan kwam lopen, hield iedereen zijn mond, en als ik iets zei, maakten ze mij belachelijk of liepen weg.

Het dochtertje van een schoenpoetser, dat er door de zorgen van haar moeder toch altijd netjes uitzag, had uitgevonden dat mijn vader de bekende blindeman was, die bij het Begijnhof zwavelstokken verkocht, en ze noemden mij niet anders dan ‘Heldere-rooie-meneer’, de woorden die hij gebruikte om de zwavelstokken aan de man te brengen. Alles in mij kwam in opstand en ik voelde mij tot in het diepste van mijn ziel vernederd.

[pagina 30]
[p. 30]

Mijn vader díe man! En dat terwijl hij zo'n prachtige Fries was, zes voet lang, een beeld van een vent met stralende blauwe ogen en krullend haar. Die kaduke stumper van een man míjn vader! Mijn vader was zo jong en lenig dat hij in de lengte over een paard kon springen! Ik gilde van woede, ik stampvoette, ik schreeuwde tegen die meiden in, maar dat maakte ze alleen maar uitbundiger. Het eindigde met een vechtpartij; ze trokken aan mijn haar, de roofjes op mijn hoofd sprongen open en het bloed sijpelde in mijn hals.

Maar dat was nog niets, vergeleken bij de wintermisère. Vanwege de kou mochten de kinderen tussen de middag niet naar huis en dus bleven ze over. Nu waren we thuis juist in een tijd van bitter gebrek: vader had geen werk. De eerste dag had ik zogenaamd mijn boterhammen vergeten, en de zuster liet mij weggaan. Maar toen zij voor de tweede keer zag dat ik niets had meegebracht, liet ze mij bij zich komen en moest ik onze armoede wel opbiechten. De jonge vrouw, doodgoed maar zonder de minste mensenkennis, wendde zich tot de kinderen om te zeggen dat een van hun vriendinnetjes niets te eten had en dat degenen die teveel brood bij zich hadden, iets aan haar moesten afstaan.

Ik stond daar naast de zuster, bevend van schaamte en vernedering. Dan nog liever honger! Honger, die kende ik; de honger zwijgt en als je zelf ook je mond weet te houden, vernietigt hij je tenminste in stilte. Maar voor die lieve engeltjes, op wie een beroep werd gedaan, was ik zielsbang. Ik zei de zuster zo kalm als ik kon dat ik niets nodig had, dat moeder al uit was geweest toen ik naar school ging en dat ik 's avonds wel zou eten. Hoe hoog

[pagina 31]
[p. 31]

de nood bij ons gestegen was had ik haar stilletjes toevertrouwd, maar dit zei ik hardop om door de anderen gehoord te worden.

De zuster vatte het verkeerd op. Zij beschuldigde mij van trots en leugenachtigheid en voegde eraan toe: ‘Het is helemaal geen schande om arm te zijn en dat toe te geven. De andere meisjes zullen tonen dat ze beter zijn dan jij.’

Er waren erbij die me een afgeknabbeld korstje gaven. Anderen brachten mij aangebeten stukken. Ik wilde niets aannemen, vast besloten om liever van school weg te blijven dan zulke vernederingen te moeten slikken.

Bij het uitgaan van de school wachtten de meisjes mij op en begonnen mij te treiteren. Met handen en voeten verdedigde ik mij en een meisje dat mijn gezicht wou openkrabben kreeg dat betaald met een peut die zij zich heugen kon. Maar ze drongen mij tegen een muur en dreven mij in het nauw, me stompend, aan de haren trekkend en bespugend, tot een voorbijganger mij bevrijdde door de troep uit elkaar te schoppen.

Thuis smeekte ik moeder mij niet meer naar school te sturen omdat ik door mijn luizen en onze armoede toch niets anders dan mishandeling te wachten had. Zij antwoordde dat ik wel thuis móest blijven om op de kinderen te passen: zij was gedwongen om overdag de liefdadigheidsgenootschappen af te lopen om bij de bedéling te komen, omdat mijn werkeloze vader naar een andere stad was vertrokken om werk te zoeken.

Al onze arme kleintjes zijn op die manier op school behandeld. Kees en Naatje kwamen doorlopend met gehavende gezichten en in tranen thuis. Kees was zo on-

[pagina 32]
[p. 32]

nozel, dat hij tegen degenen die zijn zusje mishandelden, zei: ‘Pas op hoor, als je mijn broertje durft slaan!’

En terwijl hij probeerde haar te verdedigen, schreide hij grote tranen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken