Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (10.91 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Vertaler

Wim Zaal



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1970)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De twee grenadiers

Om de vochtige kou in onze kamer een beetje weg te krijgen, had moeder ons speelgoed al in de kachel gestopt. Omdat zij pas tien dagen tevoren was bevallen, was ze bang een beving te krijgen, had ze gezegd.

Wij zaten te wachten op vader, die koetsier was bij een stalhouder; misschien had hij een fooi gekregen en zou-

[pagina 78]
[p. 78]

den wij turf en koffie kunnen kopen om een beetje warm te worden. Eten, daar konden wij wel buiten, hemel ja! als we eerst maar de kou uit onze botten konden branden.

Vader kwam thuis, diep gebogen, de handen in de zakken en rillend in zijn katoenen boezeroen.

‘Brrrr... 't is hierbinnen nog kouder dan buiten.’

‘Heb je niets meegebracht om turf en koffie te kopen, Dirk?’

‘Nee, ik had juist gedacht dat het hier wel warm zou wezen. Er zou toch een dame komen om je te helpen?’

‘Is niet geweest, zeker vanwege het koude weer.’

‘Had ik dat geweten, dan was ik onder de paarden gaan liggen. Wat een weer! Wat een kou! Ze hebben me vandaag niet één keer laten uitrijden, ik heb de hele dag rijtuigen moeten schoonmaken, op straat, en dan bij zo'n temperatuur. De zwijnen! Ze weten heel goed dat we geen brood op tafel hebben als ik geen fooien krijg; van hun drie gulden in de week kan ik geen huishouden met negen kinderen onderhouden.’

‘Ik heb een beving die langs mijn benen naar boven kruipt,’ zei moeder klappertandend, ‘en in mijn toestand...’

‘Godverdomme, godverdomme, dat ontbrak er nog maar aan, dat jij ziek werd. Ga het bed in, en jullie ook, kinderen; morgen wordt er weer gegeten. We moeten in elk geval eerst vuur hebben.’

Hij zocht in ons krot of er nog iets te vinden was dat branden kon, maar hij vond alleen de klompen van de kinderen. Hij gooide ze opzij en begon opnieuw te zoeken. Niets. Toen nam hij de klompen weer op, stapelde ze in het fornuis en stak er de brand in. Daarna stapte hij in bed.

[pagina 79]
[p. 79]

‘Ik zal tegen je aan gaan liggen om je te warmen.’

De lamp ging uit bij gebrek aan olie; de klompjes brandden maar heel langzaam doordat ze kleddernat waren; maar het werd toch iets warmer in de kamer en daarmee steeg de stemming. Het was pas zes uur in de avond, dus aan slapen viel nog niet te denken. En nu we toch aan niets anders dachten dan de kou, begon mijn vader te vertellen over zijn oom Cornelis Oldema, die met Napoleon naar Rusland was geweest. Hij had de brand van Moskou meegemaakt en voor hij die stad verliet had hij zijn plunjezak gevuld met kandelaars, cibories en andere gouden voorwerpen, uit de kerken geroofd. Toen hij in Friesland terug was, had de verkoop van die dingen aan een Jood hem genoeg opgeleverd om er een boerderij en vier mooie koeien van te kopen. Die oom had gezegd: ‘Je moet niet denken dat ik die dingen gestolen heb: iederéén plunderde, de officieren net zo goed als de gewone soldaat. Alleen zijn er maar weinigen met him bullen weer thuis geraakt, zoals ik; ze zijn onderweg haast allemaal omgekomen van de kou, ze zijn door de vijand gedood of door hun kameraden vermoord om op hun beurt bestolen te worden. Ik kon als Fries nogal goed tegen de kou, maar die kleine bruine kereltjes die een onverstaanbaar taaltje spraken, stierven als ratten. De kou verstijfde ze en sneed hun tegelijk de adem en de praatjes af. Want kletsen dat ze konden! In de afschuwelijkste omstandigheden kletsten en lachten ze nóg en ze gooiden zich in de strijd of het voor hun lol was, echt wat je noemt duiveltjes. Om eten gaven ze weinig: aan een stuk brood en een ui hadden ze genoeg. Maar de kou maakte weerloze kinderen van ze. Eerst gingen hun benen

[pagina 80]
[p. 80]

slepen, dan wreven zij hun ogen uit alsof ze duizelig waren en dan zakten ze langzaam in elkaar en vielen in slaap. Dan was het uit; wie insliep werd niet meer wakker.

Een van die kereltjes liep altijd met me op. Hij vocht tegen de verkleuming door almaar te praten en te praten. Nou, ik verstond er natuurlijk geen woord van. Na een poosje ging het over in gelispel en toen hij zich eindelijk niet meer voort kon slepen, klampte hij zich aan mij vast, brabbelend als een kind. Toen zakte hij net als de anderen in elkaar. Ik vond nog twee gouden bekers op hem.

Als ik onderweg niet gebedeld had, met mijn grote teen duidelijk zichtbaar door mijn schoen, was ik waarschijnlijk ook niet teruggekomen. Maar ze dachten dat ik een arme duvel was die geen cent bezat.’

Moeder, die warm was geworden, vertelde op haar beurt over haar oom Hannes, die op veldtocht in Spanje was geweest. Oom Hannes was een kleine Luikerwaal geweest en heel vroom, die met zovele anderen naar dat verre land had moeten trekken. Hoe verder ze liepen, hoe droger de grond werd en de mensen waren zo bruin, dat hij meende dat ze hem naar het einde van de wereld hadden gestuurd. En dat was ook zo, hij had het einde van de wereld echt gezien, zei moeder. Er werd van achter de bosjes op hem geschoten; schoten kwamen van huizen, van daken, van bomen, overal vandaan, maar geen schutter te zien. Eindelijk kwamen ze over een gele vlakte, waar het zand gloeiend heet was, bij het einde van de wereld, waar hemel en aarde bij elkaar komen in een blauwe watervlakte, zó blauw als je nog nooit gezien hebt. Zijn makkers gingen pootje baden in de hemel,

[pagina 81]
[p. 81]

maar hij viel op de knieën, en uit eerbied doopte hij er alleen zijn handen in om met zijn natte vingers een kruisteken te maken.

Wat het meenemen van oorlogsbuit betreft, had oom gezegd dat het een land van hongerlijders was geweest waar vrouwen, zo zwart als toverkollen, veel zongen en dansten, terwijl ze zich op de heupen sloegen en stukjes hout tussen de vingers lieten klepperen. En eten en drinken zoals in ons eigen land - zelfs de rijken daarginds wisten niet wat dat was.

‘Wij weten het ook niet,’ besloot mijn broertje Hein.

Het sloeg tien uur bij de buren; de klompjes waren opgebrand en het werd opnieuw ijzig koud. De kleintjes uitgezonderd, slaagde niemand van ons erin de slaap te vatten, en dat terwijl de nacht nog zo lang was!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken