| |
| |
| |
De vondeling, of hoe grievend berouwde het Nikolaas, dat hij zijne neiging tot nieuwsgierigheid en praatzucht niet eerder had overwonnen.
Jonge lieden! zoo gij uw eigen ongeluk niet wilt bewerken, overwint dan uwe zucht tot nieuwsgierigheid en praatzucht; want deze gebreken zijn strafbaar en noodlottig.
Wanneer uwe ouders of opvoeders tot u zeggen: ‘dit behoeft gij niet te weten, of dat moogt gij niet vertellen,’ dringt dan niet verder aan om het te weten, of verhaalt niet hetgeen men wil verzwegen hebben; want dikwijls zoudt gij daarna reden hebben om te wenschen, het niet te hebben vernomen.
Nieuwsgierigheid is veelal een blijk van weinig verstand en ledige werkelooze hersens. Hij die alle inspanning van zijnen geest verwaarloost, met luisteren naar anderen den tijd doodt, vindt | |
| |
het gemakkelijk veel te vernemen, hetwelk bij een' verstandige geen belangstelling verwekt.
Nikolaas was door den Heer kroonheim opgevoed, die hem als zijn' eigen' zoon alle zorgen betoonde; de knaap wist niet beter, of de Heer kroonheim was zijn oom, en waande dat zijne ouders overleden waren.
De Heer K... bezat gezond verstand, waardoor hij oplettend navorschte, welke gebreken den knaap beheerschten, die bij verderen leeftijd hem tot ongeluk konden verstrekken.
Nikolaas was vrolijk, goedhartig en opregt, maar beuzelachtig; hierover werd hij door zijne makkers dikwijls bespot, ja ook somtijds door de dienstboden. De Heer K... bragt hem dit onder het oog en voorspelde hem, dat hij aldus nimmer de achting van verstandige menschen zoude verwerven en een beuzelaar blijven. ‘Uwe zotte nieuwsgierigheid,’ zeide de Heer K... zal u eens ongelukkig maken; gij hebt een goed hart en eenmaal zult gij aan deze mijne waarschouwing denken. De poging om de nieuwsgierigheid te voldoen doet ons somtijds zaken ontdekken, welke wij liever nooit hadden moeten vernemen.’ Nikolaas zweeg en de waarschuwing bleef vruchteloos.
Als zijne makkers hem over huiselijke kleinigheden ondervraagden, bekwamen zij terstond een | |
| |
uitvoerig berigt; hoewel hun glimlagchend en spottend gelaat hun oogmerk toonde, ging de jonge dwaas echter in zijn verhaal voort; somtijds vraagden hem de bedienden over dingen, die hem niet aangingen en nikolaas was bereid hun terstond uitlegging te geven, en vraagde hun wederkeerig allerlei beuzelingen. Het ergste was, dat hij op de school veel vertelde van hetgene hij door den Heer K... zelven had gehoord, die, dit bemerkende, voorzigtig en stilzwijgend werd in het bijzijn van den knaap.
Vele onaangename gevolgen had de praatzucht van nikolaas reeds veroorzaakt.
De gade eens vriends van den Heer K... kwijnde aan eene teringziekte; de Arts verklaarde haar als ongeneeslijk, doch men droeg zorg, dat de echtgenoot en kinderen dier lijdende vrouw, deze hopelooze betuiging niet terstond vernamen, dewijl zij haar hartelijk beminden. De Heer K... zeide: ‘de Arts verklaart Mevrouw muller voor onherstelbaar.’
Zoodra nikolaas des morgens op de school kwam, zeide hij tot de kleine felix muller: ‘de Doctor heeft gezegd, dat uwe Mama nooit beter zal worden; hij zeide tegen mijn' oom, dat er voor hare tering geen raad is, en dat zij daaraan zal sterven.’
De kleine felix begon te schreijen, ‘ach!’ | |
| |
riep het kind, ‘mijne lieve moeder sterven, zij die ons zoo lief heeft! alle morgens en elken avond bid ik den goeden God, dat moeder bij ons moge blijven.’
De andere leerlingen poogden felix te troosten, en waren misnoegd op nikolaas over zijne ongevoelig- en onvoorzigtigheid, en vraagden, of zijn oom hem had bevolen, dit aan het kind der lijdende vrouw te vertellen!
Nikolaas nadenkend dat hij verkeerd had gehandeld, werd bloedrood en antwoordde: ‘neen, Mijnheer, om de waarheid te zeggen, mijn oom verbood het mij.’ - Nu lachten zij allen, ten koste van den verteller.
Weinige weken daarna kwam nikolaas van eene wandeling te huis, vol verlangen, om den Heer K... het volgende te vertellen.
Nikolaas. Dezen morgen, toen ik den kleinen karel meijer afhaalde, wachtte ik eenige oogenblikken op het kantoor, daar scheen iets aan de hand over een' wissel, er werd gefluisterd over protest. De Heer meijer ging zelve uit en zag verdrietig.
De Heer K. Had de Heer M... u zoo goed gekend als ik u ken, hij zou gezegd hebben: ‘nieuwsgierige jongen, gaauw van mijn kantoor,’ of: ‘wacht in den gang tot karel bij u komt.’ Vertel ten minste aan niemand de afgebroken re- | |
| |
de, die gij in uw geheugen prenttet, of babbeldet gij het reeds over aan anderen?
Nikolaas. Toen ik met karel alleen was vraagde ik hem, of er op het kantoor iets aan de hand was, doch hij antwoordde: ‘ik mag nooit over kantoorzaken spreken, mijn vader zegt, ik ben daar te jong toe.’
De Heer K. Braaf! karel zal een verstandig mensch en een goed koopman worden, de Heer M... zal zijne opvoeding beloond zien; uwe nieuwsgierigheid en praatzucht zal alle plannen verwijderen, die ik tot uw geluk vormde. Ik had mijn' vriend M... willen verzoeken, u op zijn kantoor te plaatsen, maar dit waag ik nu niet; als karel zoo openhartig aan zijn' vader vertelt, hoe gij hem durfdet uitvragen, dan is daartoe geen hoop.
Nikolaas. Wat spijt mij dit, dat had ik zoo gaarne gewild; ik beloof het u, lieve oom, ik zal hetgeen ik hoorde, verder aan niemand zeggen.
Dikwijls sprak de Heer K... door nikolaas over diens overleden ouders. De knaap betuigde dat hij zoo gaarne zijne ouders had gekend. ‘Gij hebt ze verloren, toen gij nog zeer jong waart,’ antwoordde de Heer K..., en wilde het gesprek op iets anders wenden.
| |
| |
Nikolaas. Ik ben dus alles aan uwe zorgen verpligt, lieve oom?
De Heer K. Dat zijt gij, mijn jongen, en de beste blijk van erkentenis voor hetgene ik voor u deed zoude zijn, dat gij de dwaasheden, waarvoor ik u herhalend waarschuw, u geheel afwendet; gij weet, hoe mij die in u walgen, dewijl zij strijdig zijn met het mannelijk karakter.
Nikolaas vatte nu een plegtig voornemen op zich te verbeteren; doch weinig tijds daarna verweet hij een' ouden bediende van den Heer K... zijn' afhankelijken en soberen staat. De oude man geheel verontwaardigd, sloeg zich met de hand voor het voorhoofd en riep uit: ‘jammer, ongevoelige knaap! jammer dat gij gelijk hebt, maar mijn weldoener verweet mij dit nooit, en van u, jonge babbelaar! verdraag ik dit verwijt het allerminst, en ik wenschte, dat gij hier nooit in huis waart gekomen. Met één woord zoude ik u diep kunnen grieven, maar uit achting voor ons beider weldoener zal dit woord nooit over mijne lippen komen.’
Nikolaas zweeg, had geen moed verklaring van dit gezegde te vragen, en verzonk in diep gepeins.
Op zekeren dag gelastte de heer K... aan nikolaas, op zijne kamer een paar bladzijden in | |
| |
het net te schrijven; toen hij het pennemes uit den lessenaar wilde nemen, zag hij een' brief, die tusschen eenige papieren was gestoken; die brief is reeds ontzegeld, dacht hij, niemand kan er achter komen, dat ik dien gelezen heb. Het adres was aan zijn' weldoener. Hij las: ‘De ouders van den vondeling nikolaas zijn laakbaar, vooral in de wijze, waarop zij zich van hem ontsloegen, hij heeft geen ouders meer; de ongevoelige vader vergat hem weldra, zijne moeder, vol berouw over haren misstap, was in een huwelijk ongelukkig, de smart en het verdriet stortten haar in het graf, dus buiten u, waarde vriend! heeft nikolaas thans niemand!’ - De knaap stond als bedwelmd en zonk gevoelloos op zijn' stoel neder.
De Heer K... kwam in de kamer en riep uit: ‘wat is dat, welken brief zie ik daar in uwe handen?’ - ‘Vondeling!’ herhaalde nikolaas.
De Heer K. Vermetele knaap, wat waagdet gij? hoewel mijn lessenaar niet gesloten was, dacht ik niet, dat uwe nieuwsgierigheid u zoo onbescheiden zou maken! Mijne voorspelling was dan gegrond, dat dezelve u eens hevig zoude doen schrikken.
Nikolaas. Gij, mijn waarde weldoener! die zoo veel geduld met mijne gebreken hadt, gij zijt mij dan geheel vreemd? ‘Ja,’ antwoordde | |
| |
de Heer K..., ‘het mededoogen met uwe hulpelooze kindschheid wekte mijne belangstelling.’
Nikolaas. Welk eene menschlievendheid! en, (vervolgde hij met tranen in zijne oogen,) de oude bediende zeide: met één woord zoude ik u kunnen grieven. Helaas! ik durfde dien ouden man zijne afhankelijkheid verwijten!
De Heer K. Jongeling! herstel u, wees bedaard; ik zal u het bezit eens vaders vergoeden, word een braaf mensch, wij zullen over hetgeen gij verloort niet verder spreken; verbeter uwe kleingeestige zwakheden, veelligt is het u nut, dat gij eenigen tegenspoed lijdt, veelligt dat dezelve een' heilzamen indruk bij u nalate.
Nikolaas. Ik ben doordrongen van mijne onbepaalde verpligting; mijn hart is geheel dankbaarheid voor zoo veel liefde en vaderlijke bescherming.
De Heer K. Thans geloof ik, dat uw voornemen vast genomen en uw berouw opregt is, als ik daar aanhoudend blijk van zie, kunt gij mij als uw' vader, als uw' besten vriend beschouwen. Zeer aangedaan drukte nikolaas zijn' weldoener de handen; deze liet den jongeling eenige oogenblikken aan zijne overdenkingen over.
Nikolaas alleen zijnde herhaalde: mijne moeder stierf, ‘het verdriet deed haar leven verkwijnen! ach! had ik mijne moeder slechts een- | |
| |
maal gezien, nu ik dit geluk niet mogt genieten, wenschte ik liever den brief nooit te hebben gelezen.’ Na dit uur bleef de gedachte aan zijne moeder hem altoos bij. Hij beantwoordde nu aan de hoop van den Heer kroonheim, zijn gedrag was, zoo als men van een' dankbaren zoon kan verwachten, en zoo hij immer door nieuwsgierigheid werd gedreven, dan herinnerde hij zich den noodlottigen brief en was beschaamd over zijne overgeblevene zwakheid. Dagelijks bad hij den Algoeden God, zijn besluit tot verbetering te versterken en zijn' weldoener te zegenen. Hij die de beschermer der weezen is verliet hem niet, gedurende zijn gansch leven.
Hoe gelukkig zijn jonge lieden, die van hunne kindschheid af door de hand eener teederhartige moeder worden geleid, en welken men in de eerste jaren hunne gebreken onder het oog brengt. O dat zij dit beseften, die dit geluk genieten. O dat die invloed hun de deugd leerde beminnen.
Nikolaas zou in zijne jeugd gelukkiger geweest zijn, als hij zijne nieuwsgierigheid en praatzucht had kunnen betoomen; hoe veel ongevallige tooneelen had zijne praatzucht veroorzaakt en hoe veel smart het vermetel openen des briefs.
Beseft dit jonge lieden, en gelooft, dat gij verstandig handelt door den raad van hen, waarop gij betrekking hebt of die u door het onder- | |
| |
wijs van zoo veel nut zijn op te volgen, slaat hunne vermaning dan niet in den wind en beloont hunne poging door blijken van vertrouwen.
|
|