Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jaren (1827)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jaren
Afbeelding van De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jarenToon afbeelding van titelpagina van De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

ebook (4.09 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jaren

(1827)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

De familie Landhorst of de verschillende wijze van het geld te besteden.

De Heer landhorst, een rijk en aanzienlijk man, vereenigde ongemeene schranderheid met een voortreffelijk karakter; hij was vader van drie zonen en eene dochter. Mijne jonge lezers zullen wel gelooven, dat deze kinderen zeer gelukkig waren, in het bezit van zulk een' vader. De opvoeding, welke de heer landhorst zijnen kinderen gaf, was in alle opzigten voortreffelijk, dewijl daardoor niet slechts hun verstand, maar ook hunne harten werden gevormd voor godsdienst en deugd.

[pagina 2]
[p. 2]

Daar deze kinderen hunnen vader regt hartelijk lief hadden, volgden zij ook getrouw zijne lessen en vermaningen.

Echter was elk hunner karakters verschillend; de verstandige vader poogde hun vertrouwen te winnen, ten einde hunne heerschende neigingen te ontdekken, om daarna de verkeerden te bestrijden.

De heer landhorst woonde op een uitgestrekt en schoon buitengoed, alwaar de jonge lieden zich door verschillende uitspanningen konden vermaken. Na de uren van het onderwijs, op eenen schoonen zomermorgen, vraagde de heer landhorst, na het vroegtijdig gebruikt ontbijt, of de kinderen lust hadden, hem op eene wandeling te vergezellen, alvorens het bosch, en daarna den bloemhof te bezoeken; gaarne voldeden zij aan dien voorslag, en zij maakten zich spoedig gereed hunnen papa te vergezellen.

Nadat de heer landhorst de jonge lieden de afwisselende schoonheden der natuur had doen opmerken, en het gevoel voor den Vormer van al het geschapene in hunne jeugdige harten had

[pagina 3]
[p. 3]

opgewekt, zette hij zich met hen op eenen heuvel, van waar zij in een onafzienbaar ruim gezigt, over de duinen en bosschen, zich verlustigden. ‘Hoe groot, hoe goed is God! die ons zoo vele weldaden toevoegt,’ riep de vader; ‘kinderen! beseft dit toch steeds, Hij schenkt ons voedsel en alles wat noodig is, om onze behoeften te vervullen! ja, Hij schonk den mensch een hart, vatbaar om al die schoonheden zijner schepping te bewonderen! Hoe gelukkig zijn wij, mijne kinderen! door zijne onbegrensde liefde! laten dan uwe harten steeds vervuld zijn met dankbaar gevoel jegens Hem, en laten wij die liefde ons waardig maken, door zijne geboden te volgen.’ Bij deze woorden vloeiden de tranen uit de oogen des edelen mans; ook de kinderen waren aangedaan.

‘Hoeveel reden ik en de mijnen steeds hadden,’ vervolgde de heer landhorst, ‘den Algoeden dankbaar te wezen, zoo heb ik thans een hernieuwde blijk van zegening ontvangen, hetwelk ik u, mijne lieven! wil mededeelen.’

‘Ik kocht een lot in de loterij, met het voor-

[pagina 4]
[p. 4]

nemen, indien ik daarin gelukkig ware, dit geld zoodanig te besteden, als degene onder u, naar mijn oordeel, het verstandigste vond, en gisteren avond ontving ik de tijding, dat daarop veertig duizend guldens is getrokken.’

‘Veertig duizend guldens!’ riepen de kinderen, ‘en mogen wij bepalen, waarvoor dit geld zal besteed worden, papa?’

‘Ik vraag,’ antwoordde de heer landhorst, ‘het oordeel hierover van elk uwer.’

‘Papa,’ zeide emma, ‘mij dunkt het beste was, dat gij eene nieuwe koets kocht, met mooije paarden, en dat gij ons huis zoo mooi deedt verbouwen als onze naaste buren, met zulke groote glasruiten.’

‘Waarom, mijn lieve!’ vraagde de heer landhorst, ‘rijdt gij in onze koets niet even zoo gemakkelijk als in die van uwe tante? en loopen onze paarden niet even zoo vlug als die onzer geburen?’

‘O ja, papa!’ antwoordde emma, ‘maar de menschen verwonderen zich nooit over ons rijtuig;

[pagina 5]
[p. 5]

als, bij voorbeeld, de heer van der h. komt aanrijden, dan vliegt elk naar den rijweg, en zegt: wat is dat fraai! Hoe rijk moet die Heer zijn! - Gisteren zeide emilie tegen mij, “uw vader is zeker geen rijk man.” Ik vraagde: waarom? “O!” zeide zij, “dan zoude hij in zulk eene ouderwetsche koets niet rijden.” – “Ja, maar” antwoordde ik; “gij moest eens zien als papa vrijdags geld aan arme menschen uitdeelt, hoe veel er dan wordt geteld!”’

‘Dit moet gij nooit weder vertellen,’ zeide de vader. ‘Emma! wij zullen ons geene nieuwe koets aanschaffen en bij de onze ons zeer wel bevinden; gij zijt nog te jong, mijne dochter! om de waarde van het geld te beseffen.’ Frederik vraagde: ‘papa! mag ik het beslissen, dewijl ik de oudste ben? Mij dunkt het geld op interest te zetten, om daardoor jaarlijks uwe bezitting te vermeerderen.’

De heer landhorst antwoordde: ‘dewijl het een onverwacht geluk is, waarop wij niet mogten rekenen, zoude hetzelve edelmoediger kunnen be-

[pagina 6]
[p. 6]

steed worden, als door er onze bezittingen mede te vermeerderen; en nu gij, willem! welk gebruik zoudt gij het best vinden, dat wij van ons geld maakten?’ - ‘Als ik daarover te beschikken had, papa!’ antwoordde willem, ‘dan besteedde ik het geld aan fraaije schilderijen en muzijkinstrumenten. De kunsten te beloonen en aan te moedigen, is, dunkt mij, de loffelijkste pligt van rijke menschen.’

‘Willem!’ antwoordde papa, ‘kunsten aan te moedigen, verdiensten te beloonen, is loffelijk, doch talenten van den eersten rang schitteren als diamanten, die elk in de oogst stralen; zelfs vorsten vernemen dezelve en weten die op prijs te stellen, en de bekende kunstenaars worden door dezen niet vergeten. Doch gij, mijn adolf! wat gebruik moet ik, naar uw oordeel, van dat geld maken?’ - ‘Papa!’ antwoordde de knaap: ‘ik wandelde gisteren buiten het dorp, en vermoeid door mijne verre wandeling zijnde, ging ik bij eenen boer wat uitrusten. Een boerenknaap bragt mij een glas melk; zijn treurig gelaat en luste-

[pagina 7]
[p. 7]

looze houding deed mij vragen, wat hem deerde? - “Ach! jonge heer!” antwoordde hij, “mijne ouders waren welgestelde landlieden in Noord-Holland; wij zijn met ons vijf kinderen; mijn vader verloor al zijn goed, vee en huisraad door de overstrooming, en nu is hij doodarm en ontroostbaar, dewijl hij geene kostwinning heeft; niemand kan hem troosten, zelfs mijne moeder niet. Ik werkte met zooveel lust op de boederij mijns vaders, en nu ben ik boerenknecht; mijne jongste broeders hebben niets; zij winnen noch leeren niets. Wat zal, mijn goede jonge Heer! wat zal er van ons worden?” Nu kwamen de tranen in zijne oogen. O! lieve papa! gij kunt niet gelooven, hoeveel mededoogen ik met dien armen jongen had, die zoo zeer deelde in het leed van zijne ouders; vriendelijk groette hij mij en ging weder aan zijn werk. - “Wees goedsmoeds, lubbert!” riep ik hem toe, “wie weet of het lot van uwen vader niet eenmaal nog gelukkiger wordt.” - “Dat wenschte ik,” zeide de boer, bij wien hij woont, “al was het alleen om dien

[pagina 8]
[p. 8]

braven zoon. Hij kan den tegenspoed van zijne ouders niet vergeten! Het is jammer! hij is een wakker werkman, en verdiende voortgeholpen te worden.” Hoe gelukkig, lieve papa! zoude ik wezen, als gij zoo edelmoedig wildet zijn, dien boer eenig geld te schenken. Geen grooter vreugd kondet gij mij schenken, als door dat huisgezin te helpen.’

‘Wel mijn zoon!’ zeide de heer landhorst, ‘geen beter gebruik kan van dit geld gemaakt worden, dan door aan dit uw verzoek te voldoen; en ik dank de Voorzienigheid, dat Zij mij in de gelegenheid stelde, den inval van uw menschlievend hart op te volgen. Ik zal onderzoeken naar dien landman, en wanneer hij onze bescherming verdient, zal ik eene boerderij en eenig vee voor hem koopen in deze nabuurschap. Gij kunt hem dan van tijd tot tijd gaan zien. Geen interest begeer ik van hem noch van zijne kinderen, indien hij kwame te overlijden. Ik zal u, mijne kinderen! elk duizend guldens schenken, en zien tot welk einde gij dezelve gebruikt. Duizend guldens zal

[pagina 9]
[p. 9]

ik aan de Maatschappij van Weldadigheid en voor het Instituut van blinden schenken. Het overige zal op interest gezet, en deze interest jaarlijks dienen tot ondersteuning van fatsoenlijke behoeftigen, welke door tegenspoed of ziekte onmogelijk hun bestaan kunnen verdienen. Gij, adolf! zult over dit geld het bestuur hebben en de menschen kiezen, welke, naar het oordeel van uw goed hart, die hulp verdienen. Gij, emma! kunt in den kring uwer jonge bekenden onderzoeken, welke ouderlooze behoeftige kinderen onze bijstand verdienen, zoowel tot onderwijs, als tot voedsel en deksel; meisjes staat het boven alles wel, menschlievend en deelnemend te zijn.’

‘Hoe ijveriger gij in deze poging zijt, hoe meerder uw vader u zal liefhebben. Papa zal geene groote ruiten in zijn huis doen maken, dewijl de onzen, ons zeer goed voor den togt kunnen bewaren.’ - ‘Maar papa!’ vraagde frederik, ‘zult gij dan van die som niets voor u zelven behouden? aldus hebt gij er niets door gewonnen.’ - ‘Niet alzoo,’ antwoordde de heer

[pagina 10]
[p. 10]

landhorst, ‘wij zullen het huisgezin van den landman weder tot gelukkige en werkzame menschen vormen, weldadige inrigtingen ondersteunen, verlatene ouders en vaderlooze kinderen voor behoeften en ellende bewaren, en dat alles zonder een' stuiver van het onze daaraan op te offeren, en hierbij handelen naar het gebod van den Almagtigen, dat ons leert onze arme broederen te helpen. Hoe zoet, hoe streelend zal dit voor ons hart zijn!’

‘De weelde wordt meestal gezocht door menschen, die bij zucht tot pracht, en om te schitteren, een koel hart in den boezem dragen. Veel wordt verspild om een' naam te maken; doch menschlievend te handelen, is de noodigste pligt.’

De kinderen waren eerst verwonderd, maar naderhand overtuigd, dat de vader waarheid had gesproken. De achtingwaardige man onderzocht naar den landman, en vernam dat deze in alle opzigten zijnen bijstand verdiende. Terstond werd door den heer landhorst eene boerderij en het noodig vee aangekocht. Lubbert, bij den heer landhorst

[pagina 11]
[p. 11]

ontboden, vernam het gunstig besluit ter verbetering van het lot zijner ouders. Wie beschrijft de blijdschap van dien braven zoon; hij vond geene woorden, om zijne dankbaarheid uit te drukken; tranen waren zijne woorden. ‘Zoo lang ik leef, goede brave heer! zal ik u mijne dankbaarheid betoonen,’ riep hij uit. ‘Goede jonge heer! hoe blijde zal vader en moeder zijn; nu kan klaas en kees ook weder werken.’ - ‘Gij zult,’ antwoordde de heer landhorst, ‘hen hier halen.’ Dit geschiedde. Welk een aandoenlijk tafereel! welk eene uitboezeming van vurige dankbaarheid! Vader en zoon bevlijtigden zich, alles tot de werkzaamheid gereed te maken. De boerin was innig vergenoegd, en de eerste room en versche boter bragt zij zelve aan de eerbiedwaardige familie, aan welke zij hunnen welstand en bezitting te danken hadden. Zoodra de boerderij gereed in alles was, bezocht de heer landhorst met zijne kinderen dezelve, en merkte met veel genoegen op de vlijt en zindelijkheid, die bij den arbeid dezer dankbare lieden heerschten. Lubbert werkte

[pagina 12]
[p. 12]

met de grootste blijmoedigheid, en was ten hoogste erkentelijk voor de gelegenheid en voorspraak den jongen adolf. Geen vrolijker dag was ooit voor de kinderen van den heer landhorst, dan dat zij naar die boerderij gingen, om dat gul en tevreden huisgezin te bezoeken. Twintig van de oudsten der behoeftigen, in de omstreek, gingen zij wekelijks zien, en werden door deze lieden op het hartelijkste ontvangen. - De jonge emma, door 's vaders voorbeeld opgewekt, verzamelde een aantal meisjes, die, door den behoeftigen staat hunner ouders, geen voedsel of kleeding hadden, en van het noodig onderwijs verstoken waren. De meisjes werden bij brave vrouwen besteed, om het noodige ter verkrijging van een klein bestaan, te leeren. Elke week kwamen zij op het landgoed, in zindelijke kleeding. De huishoudster onderzocht dan hare vorderingen; zij die naarstig, braaf en zindelijk waren, genoten het voorregt, om bij vordering van jaren, tot dienstboden bij den achtingwaardigen heer landhorst te worden opgenomen, of bij menschlievende

[pagina 13]
[p. 13]

vrouwen, door zijne aanbeveling, te worden geplaatst.

Hoe veel genoegen schenkt ons de verzachting der ellende onzer medemenschen!

 

De heer landhorst bleef aanhoudend den zegen des Hemels ondervinden. Zijn oudste zoon, frederik was gedurende zijn' geheelen levensloop een goed financier. Willem, ouder geworden, werd er trotsch op, de kunsten te kunnen beloonen. Emma had zooveel genoegen in het weldoen, dat zij geen grooter vermaak kende; en, haar jongste broeder, adolf, werd in alle opzigten het evenbeeld zijns voortreffelijken vaders.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken