Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

6

Het was Vrijdagmiddag. Hans had het erg naar zijn zin. Hij vond het iedere dag fijn op school, maar als het middag was en je mocht zomaar tekenen wat je wou, was het natuurlijk fijner dan in de morgen onder rekenen. Hij ging nog pas een goeie week naar school, maar hij was al helemaal gewend. De juffrouw was heel aardig; ze leek op Lot, alleen had ze geen krullen. Hij zat op de achterste bank omdat hij zo groot was en zulke goeie ogen had. Het was prettig om te weten dat je groot was, en je bofte als je goeie ogen had, nou. Links waren de ramen en daarachter was de straat. Je kon goed horen wat er allemaal buiten gebeurde; soms luisterde hij er een hele poos naar, maar als de juffrouw het merkte, zei ze er wat van. Natuurlijk, je moest hier leren. Als hij groot was, wilde hij net als vader in de krant schrijven. Ook zou hij verhaaltjes verzinnen en Lot zou er plaatjes bij tekenen, dat had ze beloofd. Zo nu en dan kwam er een paard en wagen door de straat en de man op de bok

[pagina 22]
[p. 22]

keek soms naar binnen. Dat kon, want alleen de onderste ruiten waren wit geverfd. De koetsiers riepen wel eens wat tegen de juffrouw; ze moest er soms om lachen en soms merkte ze niets. Maar dan dééd ze alsòf ze niets merkte, want dan kreeg ze een kleur.

Hans hoorde weer een paard aankomen. Het trok zeker een deftig rijtuig, want je hoorde geen wielen. Kijk, de hoge hoed van de koetsier kon je net nog zien.

‘Hans, jongen, opletten. Niet zitten dromen.’

Opletten, dacht Hans, ik hoef toch niet op te letten, we zitten toch zeker te tekenen? Maar hij was toch ook wel een beetje geschrokken. Het was náár om je naam zo hard te horen zeggen. Hij kreeg een kleur en keek naar de juffrouw. Gelukkig, ze lachte. De jongens en meisjes lachten ook een beetje. Hans schaamde zich en hij vond het tegelijkertijd ook wel leuk.

Achter hem hing de plaat. Het was de mooiste van de hele klas en hij zou er wel een hele tijd naar willen kijken. Er stond een schip op, een zeilschip dat op de rivier voer. Hij durfde bijna nooit om te kijken, maar soms was het of hij het móést doen en dan deed hij het. Het was ook zo'n verbazend mooie plaat. Hans zuchtte. Hing die plaat maar thuis! Boven je bed, dat zou heerlijk zijn.

Vóór hem, tussen de ramen en het bord, scheen de zon op de gele muur. Het stuk zon werd steeds groter. Je kon niet zien, dát het gebeurde, maar toch gebeurde het, want als je er een hele poos niet op gelet had, was de plek weer groter geworden. De juffrouw kreeg er last van en daarom deed ze het gordijn dicht. Hans draaide zich om naar de plaat; je moest je onderwijl naar achteren buigen, want de plaat hing heel hoog. Toen hij weer recht zat, keek de juffrouw hem aan, maar ze zei niets. Hè, wat was dat vervelend!

Om half vier hielp ze Hans in zijn jekker. Hij kon het best alleen, maar de juffrouw deed het zo graag en daar-

[pagina 23]
[p. 23]

om zei hij maar niet, dat hij het zelf wel kon. Toen vroeg de juffrouw hem, of hij die plaat zo mooi vond. Hij zei van ja en de juffrouw beloofde, dat ze de plaat morgen naast het bord zou hangen. Ze streek hem over zijn haar en duwde hem lachend de deur uit.

Buiten was het warm. Maar waar was tante Mien? Zou ze vergeten hebben hem af te halen? Hij ging weer terug in school en zei het tegen de juffrouw. O, hij mocht in de gang wachten. Of hij de weg alleen nog niet kon vinden? Nee maar over een paar dagen wel. Hij wist het al bijna. Waar woonde hij dan wel?

‘In Sint Anna, juffrouw.’

Ja, dat vond de juffrouw werkelijk een heel eind, helemaal de binnenstad door.

‘Zo,’ zei de juffrouw, ‘woon jij dáár?’

Plotseling kwam Lot naar binnen en Hans liep op haar toe. De juffrouw en Lot gaven elkaar een hand. Ze praatten even, ze kenden elkaar van vroeger. Even later ging Lot weg. Hans vond, dat Lot er deftig uitzag: ze had een bruine mantel aan met bont.

‘En,’ vroeg ze, ‘is dat een verrassing?’

Hans knikte gelukkig. ‘Nou.’

‘Ja, ik was bij jullie thuis, ik wou die pereboom bij jullie in de straat eens tekenen met al die oude daken er omheen en je tante Mien kon moeilijk weg en toen ben ik je maar gaan halen.’

Achter hen riep een jongen: ‘Hee rooie, liefie van de juffrouw’. Hans kleurde, maar hij zei niets. Lot praatte door.

Ze gingen over de Markt. Er dreven grote witte wolken in de lucht. Het ene stuk van de Markt lag in de zon en het andere stuk in de schaduw. Je zag de schaduw verschuiven. Wat was de toren toch hoog! Het onderstuk was vierkant en dat had een bruine kleur; daarna kreeg je het geribbelde stuk. Het was grijs en je kon er doorheen kijken. Dat had hij nog nooit eerder gezien, 't was

[pagina 24]
[p. 24]

net een toren òp een toren. Hij vertelde het aan Lot en ze antwoordde, dat hij maar goed moest leren kijken, dan kon hij veel leren. Dat lichte, open stuk van de toren heette lantaren. Dat vond Hans gek.

Na een poosje gingen ze door een steegje met enkel muren. Het kwam op dezelfde gracht uit, waarvan Sint Anna een zijsteeg was. Maar Sint Anna lag aan de andere kant van het water. Hans vond het een fijne steeg; het was er gezellig en je hoorde er je voetstappen duidelijk. Alleen in 't midden waren een paar huizen. Hans zou er best willen wonen. Net toen ze bij de huizen waren, vroeg Lot: ‘Dat rooie, was dat voor jou bedoeld?’

Lot had het dus tòch gehoord! Hans kleurde, terwijl hij zei: ‘Ja, die knul liep gisteren ook te schelden. Hij zegt, dat hij me een stomp wil geven, maar als hij dat doet, stomp ik terug, want ik ben sterk.’

‘Zo, dus jij bent niet bang. Goed zo, je moet nooit bang zijn.’

‘Ikke niet. Het geeft niks, hè Lot?’

‘Wàt geeft niets?’

‘Nou, dat ik rood haar heb.’

Lot lachte en bleef staan. Ze nam Hans' gezicht tussen haar handen. Wat waren die handen zacht! Ze roken lekker. Lot zei: ‘Soms, als je in de zon staat, lijkt je haar een beetje rood, maar het ìs bruin. Lot wou, dat ze zulk mooi haar had als jij, en net zulke krullen. En je hebt een knappe toet, laat jij die jongen maar schelden. Als je hem er maar nooit om slaat. Je moet daarmee wachten totdat hij zelf begint.’ Ze lachte opnieuw en ging verder.

Hans hield veel van haar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken