Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

22

Er was visite: oom Joop en Lot waren na het eten aan komen waaien. Oom Joop noemde dat zo. Vader vertelde van de preek en oom Joop zat te luisteren. Zo nu en dan knikte hij bedachtzaam; zijn gezicht was naar het licht gekeerd. Hans hield er van, naar oom Joop te kijken; oom had zware wallen onder zijn grote, vriendelijke ogen

[pagina 92]
[p. 92]

en zijn hele gezicht zat vol rimpels en lijnen en toch was het een móói gezicht. Een lelijk mens kon mooi zijn, wonderlijk. Tante en Lot praatten over een truitje; Lot beloofde, een motiefje voor een kruissteek te ontwerpen. Jan en Ansje waren naar bed. Jan had nog niet gehoeven: Hans en hij moesten gelijk, maar Jan had 's avonds meestal slaap, hij ging graag.

De balkondeuren stonden open; het regende traag, je hoorde de droppels duidelijk in de donkere bomen vallen.

Hans liep vol verdriet. Het was, of hij er door overstroomd werd. Hij luisterde, zittend op een stoof en geleund tegen de deurpost naar de stille stemmen en de nog stillere regen. Achter vader en oom Joop die het licht opvingen, was de kamer donker. In de tuin stonden zwarte bomen tegen een grauwe lucht.

Vader zweeg een poosje. Hij verwachtte antwoord van oom, maar die vroeg aan Hans: ‘En wat wil je worden? Je bent toch al twaalf, niet?’

Hans schrok. ‘Elf oom. In Februari word ik pas twaalf. Ikke? Ik weet het niet...’

Tante lachte. ‘Die? Die wil wandelaar worden en dromer en soms vechtjas.’

‘Vreemd,’ zei Lot, ‘we zijn toch een artistieke familie. Dat juist Hans daar nu niets van heeft.’

‘Weet je niets van,’ beweerde oom bedaard, en tante meende dat hij maar een gewoon mens moest worden. D'r is al genoeg verdriet op de wereld.

Hans luisterde verstrooid naar de groten die daarover begonnen te praten. Hij dacht aan wat hij de vorige dag had leren begrijpen: dat grootvader zich verdronken had. Misschien was grootvader wel in de hel en toch zaten ze hier maar gewoon te praten. Verschrikkelijk.

Plotseling kwam van buiten piano-muziek. ‘O,’ legde tante tegen Lot uit, ‘schuin aan de overkant woont tegenwoordig een piano-lerares. Je weet wel, in 't nette rijtje,

[pagina 93]
[p. 93]

zoals wij zeggen. Als ze 's avonds speelt en zingt, luistert de hele buurt. Zingen kan ze ook goed.’

Ze luisterden. De gesprekken in de achter-tuintjes verstomden; je hoorde alleen nog de trage regen door de muziek heen. Toen kwam de stem, laag, rustig. Wat een mooie, verdrietige stem. Hans kende het lied wel: Home sweet home. Wat klonk het weemoedig. Hans moest aan zwanen denken, die wit en stil over zwart water gleden; er stonden bomen rondom. Hij hoorde, dat de juffrouw gemakkelijk zong, het was of ze alleen maar diep ademde en dat dan het geluid vanzelf kwam. Hij dacht aan moeder en aan het vreselijke en aan de Here Jezus. Hij werd heel verdrietig en tegelijkertijd gelukkig. Dat deed de muziek, dat had je altijd als je echte muziek hoorde.

De wind werd even wakker, ruiste in de bomen en was weer stil. Het lied was uit. De regen ruiste. Toen zei Lot: ‘Er is geen huis... er is alleen maar het verlangen. Wat is dat verschrikkelijk...’ Ze fluisterde bijna.

Niemand gaf antwoord. De muziek vloeide weer wonderlijk klaar door de stilte: als bloemen was die muziek, als water, als een groot verdriet. Hans begreep, dat Lot niet zou gaan trouwen. Wat moest ze zich ellendig voelen: ze hield zoveel van haar verloofde. Wat is er veel verdriet in de wereld. Hij stond op en ging naar de keuken. Hij wilde water drinken, maar hij begon onbedaarlijk te snikken.

De groten kwamen naar de keuken. Vader zei: ‘Hij kan niet tegen muziek, dat is altijd al zo geweest.’

Een stroom van verwarde gedachten vloeide door Hans heen. Vader, vader, wat houd ik van u, maar u weet helemaal niets meer van me. U kijkt altijd naar binnen, bij uzelf. Wat ben ik alleen, je kunt niet zeggen wat er is, alles is zo verschrikkelijk. Onderwijl hoorde hij Lot zeggen: ‘Laat me nu even met hem alleen, heus, doe dat nu.’

[pagina 94]
[p. 94]

Zij sloeg haar arm om hem heen en dwong hem te gaan zitten. Na een poosje kon hij weer praten en het eerste wat hij zei was: ‘Moeder komt niet meer terug, ik weet soms niet eens meer goed, hoe ze er uit ziet.’ Zijn schouders schokten nog.

Lot streelde hem over zijn haar. ‘Hans, luister nu es. Moeder komt wèl terug. Dacht je heus, dat ik een jongen, die zoveel verdriet heeft en waarvan ik zoveel houd, voor de gek zou houden met zo iets? Moeder komt wèl terug, misschien heel gauw al, heus, geloof me nu toch.’

Hans knikte, hij werd rustig. Wat hield hij veel van Lot. Ze legde haar hand op zijn arm, kneep er even in. Ze praatte nog een poosje met hem. ‘Jij en ik, Hans, wij zullen altijd wel verdriet hebben, zo zijn we gemaakt Hans. Maar zou jij met andere mensen willen ruilen? Ik niet. Want wij vinden ook veel dieper geluk. Dat gaat altijd samen. Het leven is zo mooi... vergeet het niet. Schaam je nooit voor je tranen, Hans. Ik had dat straks niet moeten zeggen. Maar ik geloof dat we niet eens meer wisten, dat je er bij zat...’

Hans keek op. ‘Oom praatte toch tegen me? En je meende toch, wat je zei?’

Lot zuchtte. ‘Ja, dat is zo. Maar soms denk je, dat je alleen bent, en dan weer denk je van niet. Je kent je eigen leven zo slecht. En als je iets zegt, is het altijd maar gedeeltelijk waar. Je kunt nooit iets helemaal goed zeggen. Kom Hans, we moeten naar binnen. De eerste keer dat je bij me komt, zal ik Home sweet home voor je spelen... Je niet schamen, hoor.’

Ze gingen naar binnen. Hans had het gevoel, dat vader en tante en oom bedrukt waren. Hij dacht: ze hebben het niet begrepen. Hij schaamde zich.

Oom en Lot gingen spoedig daarna weg. Toen Lot Hans een hand gaf, vroeg ze als terloops, of hij geen zin had, piano te leren spelen, zij zou hem wel op weg helpen

[pagina 95]
[p. 95]

en dan moest hij elke dag een poosje komen oefenen en nóóit overslaan.

Verrukt keek Hans haar aan.

‘Oom, mag het?’ vroeg Lot.

Vader knikte.

Toen ze weg waren, was het even heel stil in de bijna donkere kamer. Tante deed de deuren dicht en stak de lamp aan. Het gas plofte. Ze knipperden alledrie met hun ogen.

Tante leek zenuwachtig. Even stond ze besluiteloos naast de tafel, toen zei ze: ‘Henk, geef jij de jongen antwoord. Lot alleen, dat is niet goed. Denk aan vader, de vertwijfeling komt soms al vroeg.’

Vader keek haar hulpeloos aan; het was, of hij niet wist, wat hij zeggen moest. Verlegen keek Hans naar vader, die met een verdrietig gezicht naar het tafelkleed keek. Toen vader antwoordde, was het alsof hij over iemand sprak die er niet bij was. ‘Ach, de jongen weet het al: dit leven is een gestadig sterven, het is moeite en verdriet... God moet de verslagen geest antwoord geven. Er is zoveel schuld... Ik leef zelf zo in het duister.’

Ach, arme vader. Schuld... Ja, Hans had vader vergeten, hij had de laatste tijd alleen maar aan zichzelf gedacht.

Tante zuchtte. ‘Hans, ga zitten, nog even. Het is nn toch laat. Henk, jij ook.’ Ze nam de bijbel van de boekenkast. ‘Ik heb nog een ander antwoord.’

Met een beetje onvaste stem las ze voor van het nieuwe Jeruzalem. Na een paar verzen hield ze even op. Ze haalde diep adem en stak toen met een vaste hand het mes van Gods troost in het gezwel van Hans' verdriet. Haar niet meer onvaste stem klonk zacht en triomfantelijk: ‘En God zal alle tranen van hun ogen afwiesen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken