Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

23

Piet en Wim waren Hans een heel eind voor, maar Hans kon hen niet inhalen. Dat was helemaal geen wonder, want ze konden al veel langer zwemmen dan hij. Goeie, wat was dat water warm, 't was gewoon lauw. Soms bad je zomaar een koele laag er doorheen. Hij had zich vanmiddag helemaal niet hoeven door te maken.

Van de wal af riep oom Karel, dat hij vooral evenwijdig aan de kant moest zwemmen. Hans keek even opzij: ja, hij kwam teveel in 't diepe. Er zat heel wat trek in 't kanaal, 't was nog te gevaarlijk voor hem.

‘Hans, kom er es even uit.’

Goed, dacht Hans, nu kan ik met ere naar de kant, want ik ben aardig moe.

Oom wachtte hem op. Hijgend ging Hans staan. Je moest hier oppassen, de basaltblokken waren glibberig en hadden scherpe kanten. Hij trok zich aan een paar graspollen het water uit, droogde zich af en ging naast oom in het dorre gras zitten. Hans zag dat hij al aardig bruin werd. De zon stak anders geweldig. Hij legde daarom de handdoek over zijn benen; al was hij bruin, je kon tòch nog wel verbranden. Of misschien ook wel niet.

‘Hans, je zwemt nog niet goed, ik zie het aan je, je wordt veel te moe. Je moet voorlopig nog denken bij wat je doet. Eerst góéd zwemmen en dan vlug. Altijd met de stroom mee en zo langzaam mogelijk.’

Hans knikte. Ja, oom had goed praten, die kon het nu eenmaal. Toch fijn van oom, dat hij hem zo hielp. Je zat hier anders voor je plezier. De zon schitterde op het water. Aan de overkant lag de stad. Stel je voor, dat je nu in die hete straten liep.

‘Nou, vooruit, het water weer in, maar rustig hoor. Niet springen, zomaar gewoon beginnen.’

Maar Hans had plotseling geen zin meer. 't Was ook zo heerlijk on hier lui in het warme gras te zitten. Hoe

[pagina 97]
[p. 97]

lang zat hij helemaal, en toch was z'n zwembroek alweer tamelijk droog.

‘Oom?’

Ja?’

‘Moeder komt volgende week weer terug.’

Oom antwoordde niet. Hij draaide zijn bruin gezicht naar Hans toe; het licht vonkte even in zijn bril. Ze keken elkaar aan en lachten. Hans werd verlegen.

Wat later zei Hans: ‘En we gaan daarna verhuizen. Moeder wilde in haar ouwe huis terugkomen, maar de dokter vond dat niet goed. Hij dacht, dat moeder dan weer ziek zou worden, maar moeder wilde het toch. En vader zegt: “Zoals moeder het wil, gebeurt het. Ze zal zelf wel het beste weten, wat goed voor haar is.” Het kamertje is nu voor niets gemaakt, maar we nemen de planken mee, dat heeft vader met de huisbaas afgesproken.’

Oom knikte; hij stopte onderwijl zijn pijp. Ja, dat leek Hans fijn, een pijp roken. Vader en oom Joop rookten haast nooit. Vroeger rookte vader wel meer. Als hij groot was, ging hij vast en zeker ook roken.

Met veel lawaai kwamen Piet en Wim het water uit. Ze waren even groot, maar Wim was twee jaar jonger, die was net als Hans elf jaar. Ze hadden net zulke ronde gezichten als oom. Ze waren als nikkers zo bruin; hun blond haar was verschoten en sluik.

‘Kom jongens, 't is weer welletjes geweest.’

Wim schoot nog gauw even 't water in. ‘Dacht ik het niet,’ mopperde oom. Hij trok een graspol uit en gooide die Wim op zijn hoofd. Ze grinnikten alledrie om Wims verbouwereerde gezicht en Piet plaagde zijn vader: ‘'t Is me wat moois voor een opzichter... U verknoeit de beplanting of het niks is.’

Wat later gingen ze weg. Hè, wat voelde Hans zich lekker. Wat? De tol zat nog in zijn zak. Hij schaamde zich ineens om dat ding: hij leek wel gek. Met opzet

[pagina 98]
[p. 98]

bleef hij even achter en gooide de tol toen het water in. Gelukkig, die was hij kwijt, hij had het al veel eerder moeten doen.

‘Oom, hoe laat is het?’

‘Nou,’ begon oom, terwijl hij zijn horloge voor de dag haalde, ‘dat zal wel zo om ende bij vijf uur zijn... Nee, dat valt nog mee, tien over half.’

Hans schrok. Gelukkig nog geen vijf uur, maar 't was zo al erg genoeg. Om vijf uur moest hij bij Lot zijn om te oefenen. Hij moest zonder pardon elke dag komen, anders mocht hij nooit meer. Hij zei haastig g'ndag en begon meteen te hollen. 't Was nogal geen eind. Gelukkig, de brug was dicht, dat was al heel wat. Misschien hoefde het over een poos niet meer, want tante Mien zeurde vader aan zijn hoofd, of die het orgel niet voor een piano wilde inruilen, ze zou zelf wel meehelpen met betalen, want een piano was heel wat duurder. Tante en vader, en oom Joop natuurlijk, hadden allemaal van een oom geërfd. 't Was wel niet veel, maar tante beweerde toch, dat ze zich schatrijk voelde. Nou, 't was vast meer dan Hans in zijn spaarpot had. Vader wilde het geld aan de inrichting van 't nieuwe huis besteden: moeder had zoveel geld gekost, hij had geen cent meer. Nu zou tante misschien wel alleen de piano kopen. Jammer, dat hij zo laat was, hij zou nog graag even naar 't Witte Paard gegaan zijn. 't Was er soms zo gezellig. De juffrouw had gezegd, dat hij net zo dikwijls mocht komen als hij wilde: ze vond het prettig om met hem te praten. Biljarten was ook een mooi spel. Hij was al es een keer achter geweest, in de huiskamer, maar die kamer was akelig. Nee, dat was niks.

Even langzaam lopen, anders kreeg hij een ongeluk. Je kon wel doodvallen van 't rennen. Hè, hè, is dat draven. Hij haalde het best. Kijk, daar had je de fabriek van Van Swalmen al. Hij had vaag het gevoel, iets vergeten te hebben. Kon niet. Hij had geen boodschap

[pagina 99]
[p. 99]

moeten doen en het leerboek lag altijd bij Lot, bij kon thuis toch niet oefenen. Plotseling wist hij wat het was: de tol. Hij was de tol kwijt. Gelukkig. Je moest alles weg durven gooien wat je had. Zou je je dan niet opgelucht voelen? Dan kon je gaan waar je wou. Onzin. Je móést sommige dingen hebben. Nou ja, 't zou tòch wel fijn zijn, zo helemaal zonder. Je had dan nergens omkijken naar en als je dood ging, kon je toch niets meenemen. Maar met die tol was het toch iets anders geweest... Er viel een schrik op hem: die tol was een afgod geweest, hij was afgodendienaar. Hij had de tol wel in de kerk bij zich gehad. Het was een vreselijke zonde geweest.

Hij was er; gehaast trok hij aan de bel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken