Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

25

Het nieuwe huis was een wonder. Het was oud, maar helemaal opgeknapt en het had een trapgevel met grote gekrulde ankers. Het stond in de Kerkstraat. Aan de ene kant van de straat was de kerk, en aan de andere kant had je huizen. De Kerkstraat liep op de Markt uit. Het huis stond in het gedeelte vlak bij de toren en als je in de benedenvoorkamer stond, kon je het haantje haast niet zien; de bovenverdieping van het huis stak een beetje naar voren; onder de gevel liep daar een zware, geelgeverfde en geribbelde balk. De gang had zwarte en witte tegels en een tussendeur met gekleurd glas; maar die werd weggehaald, omdat zo'n deur maar lastig was. Er was achter een grote tuin met appel- en perebomen. Aan twee kanten waren pakhuizen met blinde muren: aan de achterkant en aan de zijkant. Aan de tweede zijkant stond een lage schutting, aan de zuidkant; achter de schutting lag de tuin van de buren. Tegen de blinde muren groeide klimop, onderaan was het weggehaald, de muur was daar gewit; alleen de harige klimopstammen kropen er overheen naar boven. O, het huis was heerlijk, het leek Hans het mooiste huis van de hele stad. Oom Joop en Lot vonden het ook, en die hadden verstand van huizen. Fijn ook, dat het een héél huis was. De trap naar

[pagina 103]
[p. 103]

de eerste verdieping had geen deur, nee, 't was een open trap en de leuning begon aan een dikke, ronde stijl, vol met in 't hout gesneden bloemen en bladeren. 't Hout was hard en glimmend. Bovenop was een schotel, ook van hout. Vader had van oom een koperen lantaren gekregen met een kaars er in en die stond er nu bovenop. Daar had moeder over gesputterd. Oom Joop had hem daar niet voor gegeven, die lantaren hoorde daar niet. Hij zou dus wel ergens anders terecht komen, want moeder kreeg in alles haar zin. Nou, geen wonder. Ze vond het huis heerlijk. 't Was wel wat donker, maar dat was in de zomer juist fijn.

Hans vond de tuin misschien wel het mooiste van alles. Hij was erg verwaarloosd, maar vader had ineens ontzettend trek in tuinieren gekregen. Dat kwam prachtig uit, maar tante Mien verwachtte er niets van.

Hans zat op de rand van zijn bed en dacht over dat alles na. Hij was eigenlijk op zoek naar een boek, maar als je eenmaal hier was, wou je best blijven. Jan en hij hadden weer een zolderkamer gekregen, maar hij was veel groter dan hun vorige en het dak begon hoger. Verder was er alleen maar de zolder. Tante Miens kamer was op de eerste verdieping, waar vader en moeder ook een slaapkamer hadden. Ans had een kabinetje naast vader en moeder. Hè, die bofte, dat ze alleen als meisje was. Hij moest de kamer met Jan delen, en zo was je nòg nooit alleen. Maar dat kwam allemaal wel terecht, want Jan wou ook een eigen hokje hebben, en er waren planken genoeg, ze lagen op zolder. Gelukkig lag de kamer achter. Naast de kamer was nog een stuk zolder met een luik in de muur en een rond raam, je zou van dat stuk best een kamertje kunnen maken. Beneden je lag de tuin met de bomen en struiken. O, alles was veranderd nu moeder er weer was. En moeder zelf was ook veranderd. Ze had er al met vader over gesproken: ze was weer blij in haar geloof, ze wist nu eigenlijk pas, wat

[pagina 104]
[p. 104]

geloven was. Vader was het er, dacht Hans, niet helemaal mee eens geweest.

Even op zolder kijken. Het dakraam stond open en er viel een scheef vierkant zonlicht op de vloer. Je zag het stof in de balk van het licht zweven. 't Zou wel weer heet worden vandaag. Hij liep naar 't voorraam en keek hoe laat het was. De toren stond zowat naast je, mieters gewoon. Als het carillon speelde, klonk het door 't hele huis, 't leek wel of het in het huis speelde. En toch klonk het in de tuin nog veel luider.

Beneden was gerommel. Ja, vader en moeder zouden ook wel al op zijn. Vroeger ging moeder haast nooit naar de kerk, maar sinds ze weer thuis was, ging ze tweemaal. Hij hoefde alleen maar 's morgens. 't Was fijn om naar de kerk toe te gaan, maar als je er in was, ging het weg. Zou het een grote zonde zijn, niet naar de kerk te willen?

Hans zuchtte van genoegen. Kijk, duiven. Die zaten zeker in de toren. Zo'n lichte enkele slag was voorslag. Je kon hier ook de treinen en de boten in het kanaal duidelijk horen. Nou, een fijn huis hoor. En moeder was niet boos meer op Lot, dat was ook gelukkig. Het was toch maar reuze van Lot, om hem te leren piano spelen, hij had nooit geweten, dat muziek maken zo heerlijk was. Op school ging het ook goed. Hij zat in de zesde klas en het volgend voorjaar ging hij naar de opleidingsklas. Die duurde maar een paar maanden en dan moest hij toelatingsexamen doen. De meester zei, dat hij zich niks zenuwachtig hoefde te maken: hij kon het gemakkelijk halen. Ja, 't schoot op. Hij kon nu al goed zwemmen. Naast oom was hij al een paar maal het kanaal overgekomen, alléén mocht hij nog niet. Oom vond, dat dat nog te gevaarlijk was. Nou ja.

Hans vergat dat hij naar boven was gegaan om een boek op te zoeken en ging weer naar beneden. Vader en moeder waren er ook al. Wat was dat gezellig! De tussendeuren waren weggeschoven en de deuren naar de tuin

[pagina 105]
[p. 105]

stonden open. Dat was elke morgen het eerste, dat moeder deed: alle deuren open zetten. Ze zei, dat ze haar weelde niet op kon met zoveel ruimte. De zon scheen al fel op de zijmuur. Ans stond tegen de witte, blinkende muur naar de lucht te kijken. Ze had vuurrode strikken aan haar blonde vlechten, die op haar hoofd waren vastgemaakt. Vader en moeder waren met elkaar aan 't praten bij de tuindeuren en de tafel was gedekt. O, vader en moeder waren 't ergens niet over eens. Bah, vervelend. 't Zou wel weer over de kerk zijn, daar hadden de grote mensen haast altijd ruzie over. Dat hoorde toch eigenlijk niet. Vader keek bedrukt, akelig was dat. Hij zag er net zo netjes uit: hij had zijn zwarte pak met streepjesbroek aan. Ja, vader was een echte meneer. Moeder was ook keurig; ze had de blauwe jurk weer aan, die ze gedragen had, toen ze voor het eerst thuis kwam. 't Was, of moeders haar niet meer zo grijs was. Je kon toch duidelijk zien, dat het rood was. Dat rooie in zijn eigen haar had hij van moeder. Vroeger had hij ook krullen, maar tegenwoordig alleen maar een slag. Jammer. Als hij zestien werd, kwamen de krullen volgens tante weer terug. Zou dat waar zijn? Nou, wat zou hij doen? Ook maar naar de tuin gaan? Dan moest hij langs vader en moeder.

Vader, met zijn handen in zijn zakken, keek verstrooid de tuin in. Hij had niet eens gehoord, dat Hans binnengekomen was, zó was hij in zijn gedachten verdiept. Moeder had hem wel in de gaten gehad, ze had hem toegeknikt. Ze liep naar de bloemenvaas op het dressoir en veranderde de bloemen wat. Toen Hans haar voorbij liep, zei ze zacht en beslist tegen vader, hoewel ze hem niet aankeek: ‘Henk, je wordt niet op je eentje zalig, je wordt het met z'n allen. Dat heb ik goed leren begrijpen. Dokter Reys heeft me dat laten zien.’

Hans liep de tuin in. Duidelijk had hij moeders woorden gehoord. Vreemde, wonderlijke woorden waren het. Zou moeder èrg anders over het geloof zijn gaan denken?

[pagina 106]
[p. 106]

Zou ze helemaal niet meer hang zijn? O, als dàt eens waar was.

Hans zag Jan achter in de tuin zitten. Die Jan was toch maar een echte knul. Jans sproeterig gezicht, met het gele, stugge haar, stak maar net boven 't hoge, verdorde gras uit: hij zàt zeker. Hans hield plotseling veel van Jan.

‘Kom es gauw kijken! Een mierenpad.’ In gedachten zei Hans tegen Jan: ‘O Jan, je bent zo'n echte broer. Fijn dat je er bent.’ Maar in werkelijkheid knikte hij alleen maar en hurkte naast hem neer. Er liepen honderden mieren door het gras, het wriemelde ervan.

‘Zeg Hans, hebben we even een tuin? Jammer, dat vader hem netjes gaat maken. Hij heeft gisteren al een heleboel gereedschap gekocht, 't staat in 't schuurtje. Het dak van 't schuurtje moet ook worden gemaakt... Denk jij nog wel es aan 't ouwe huis?’

‘Ikke niet.’

‘Ik welles, maar 'k zou niet terug willen.’

‘Stel je voor.’

‘Zeg, weet jij wat Dolle Toren betekent?’

Dat vond Hans een gekke vraag. Ja, zo'n naam kwam toch zeker niet uit de lucht vallen? Maar hij wist het toch niet. Kijk die mier es een haast hebben! De zon werd al warm...

‘Nou?’

‘'k Weet het niet.’

‘'t Is een verbastering. De meester zei, dat het slaapzaal betekende. D'r is daar vroeger een klooster geweest.’

‘O. Nou, wat kan het me schelen. We wonen er gegelukkig niet meer. Vader zegt, dat je vroeger hier in de kloosters stikte.’

Jan grinnikte op zijn gemak. ‘Zei vader dat heus?’

Hans kleurde. ‘Stikken zei die niet.’

‘O.’ Het kwam er teleurgesteld uit. Hans dacht, dat Jan het prettig zou gevonden hebben als vader ook es een lelijk woord had gezegd. Moest je net bij vader zijn.

[pagina 107]
[p. 107]

‘Zeg Hans, ik weet wat. Maar je màg het niet weten hoor. Wim van oom Karel zegt, dat onze grootvader zich opgehangen heeft Gek hè. Op zolder.’

‘Wist ik al. O nee, ik dacht, dat hij zich verdronken had.’

‘Nee, opgehangen, op zolder. Ik zei: “Dat gaat jou toch zeker niet an, 't is in ieder geval jouw grootvader niet Zulke dingen moet een mens zelf weten.” Maar ik vond het toch wel naar... Wim en Piet willen een club oprichten, en dan willen ze hier in de schuur vergaderen, maar ik had niet veel zin meer. Ik zeg toch ook niet tegen hun, dat hun grootvader zich opgehangen heeft?’

Hans dacht na. Wat later zei hij: ‘Hun grootvader, hééft die zich dan opgehangen?’

‘Welnee.’

Hans moest diep in zichzelf lachen. Er was iets grappigs in wat Jan zei.

‘Zeg Hans, en jij mocht wel voorzitter worden.’

Hans ging staan. Hij was stijf geworden. ‘Dat is ook alleen maar, omdat de schuur van ons is.’

‘Wat geeft dat? Als je 't maar bèn.’

Terwijl Hans naar de kamer liep, antwoordde hij: ‘Dank je lekker.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken