Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

33

Het werd al donker in de kamer van oom Joop. Hans had een hele tijd in de fabels van La Fontaine zitten kijken. Wat een prachtige platen! Jammer dat hij nog geen Frans kende, hij zou de fabels zo graag lezen. Je werd er gewoon kriebelig van, dat je er toch maar niet achter kon komen, wat die woorden allemaal betekenden. In het grote boek waren bijna negen honderd bladzijden en er zou dus heel wat te lezen zijn. Kon hij best gebruiken. De platen waren ook al heel wat. Hij hield van zulk soort platen. Ze waren van G. Doré. Rechts van de plaat stond een andere naam, de naam van de graveur. Voorzichtig deed hij het boek dicht en keek naar oom Joop, die tegenover hem aan de tafel zat te lezen. Wat een gerimpeld gezicht had oom Joop, hij leek wel verkreukt. Krabbé had ook zo'n verkreukeld gezicht gehad, maar oom was heel anders, veel groter en veel deftiger. En daarenboven kaal. Waar zou Krabbé nu zijn?

Hans bleef een poosje zitten peinzen. In de open haard vlamde het hout; het knetterde, de vonken sprongen soms

[pagina 143]
[p. 143]

de kamer in. Zou Lot nog niet thuiskomen? Jammer, dat ze niet ging trouwen. Tante Mien zei, dat Lot nog overschieten zou als ze niet oppaste. Of je daarvoor oppassen kon. Zou hij 't nu vragen?

Hij weifelde even, voelde zich niet op zijn gemak.

‘Oom?’

Oom keek op en glimlachte tegen Hans. Ook hij deed zijn boek dicht, 't werd te donker.

‘Zeg het maar es.’

‘Hebt u een portret van grootvader?’

Oom trok zijn wenkbrauwen op en keek Hans een poosje aan. Toen zei hij langzaam. ‘Jawel. Wou je dat soms eens zien?’

Hans knikte. Oom stond op en liep naar de kast. Hij steunde onderwijl op een stoel, die tussen de tafel en de kast stond. Hij rommelde een poosje en kwam tenslotte met een map terug, die hij voor zich legde en waarvan hij omslachtig de lintjes losknoopte. Zo kon vader ook iets doen, zo kalm en precies.

Hans durfde niets te zeggen. Hij zag, dat oom naar woorden zocht. Grootvader was immers oom Joops vàder geweest? Het was nog veel naarder, dat je vader zich had opgehangen, dan dat je grootvader dat had gedaan.

‘Hier, Hans, je lijkt op hem. Dat wist je al wel. Draai het licht es op, je zit er vlak bij.’ Hans deed het, ging weer zitten en nam het grote portret in zijn handen. Een rustig, nogal dik gezicht, dromerige ogen en nogal donker krulhaar. Maar toch een gewoon gezicht, helemaal niet het gezicht van iemand, die je voor zoiets vreselijks als jezelf ophangen zou aanzien. Dat verwonderde Hans. Lang keek hij naar het knappe mannengezicht Ja, hij leek op grootvader, alleen had hij geen krulhaar meer. Maar het was toch nog springerig.

Toen hij de foto weer neerlegde, merkte hij, dat oom hem had zitten aanstaren.

‘Nu Hans, nu moet je verder vragen. Uit mezelf zeg

[pagina 144]
[p. 144]

ik niets.’ Ooms ogen leken op te lichten, het was, of hij Hans dwingen wou.

Zo gewoon mogelijk vroeg Hans: ‘Waarom deed hij het?’

‘Waarom? Wel, dat is een trieste geschiedenis. Dit portret is kort voor zijn dood gemaakt. Hij was een knappe man, hij bleef lang jong. Moeder was toen een paar jaar dood. Iedereen beweerde in die tijd, dat hij er overheen was en dat hij wel spoedig hertrouwen zou. Dat hoorden wij kinderen allemaal later... Wij hadden ook zo geen kijk op hem, we waren nog te jong en zelf vol levensvragen. We hielden niet zoveel van hem, want hij was niet wat je een goeie man voor zijn vrouw noemt. Toen hij moeder trouwde, was hij wat jullie een werelds mens noemen, maar in zijn jeugd moet hij overdreven gelovig zijn geweest. Goed, je grootmoeder was een bedeesde, gelovige vrouw, die heel veel van hem hield. Ze had gehoopt, dat hij nog veranderen zou. Je grootvader heeft haar, toen hij merkte wat zij met hem voorhad, vaak om haar geloof bespot. Hij hield wel van haar, maar hij kon niet hebben, dat ze hem veranderen wou. Hij heeft het zover gebracht, dat ze om hem niet meer naar de kerk durfde. Moeder moet een zwaar leven gehad hebben... Toen ze stierf, ging ze zoals dat heet in duisternis heen. Ze had haar Heiland verraden, verloochend en nu zou Hij haar verloochenen. Wij zijn er niet bij geweest, we waren een week weg en het sterven kwam heel plotseling. Ze had een gezwel in de hersenen, zei de dokter later. Na moeders dood kwam grootvader tot bekering, als je het zo noemen wilt tenminste, want blijdschap was er niet bij. Hij geloofde in ieder geval daarna aan de duivel en aan de verdoemenis... De Marijnesses zijn allemaal zwaarmoedig, we komen van de eilanden, dat is te merken. Jij, Hans, hebt het van twee kanten... wapen je... Hoewel, ik moet zeggen, je moeder verzet zich.’

[pagina 145]
[p. 145]

Oom zweeg. Hij speelde met een vouwbeen. ‘Ja, en je grootvader dacht daarna: ik heb de Geest wederstaan in mijn vrouw en in mezelf, er is geen redding meer. Tenminste, dat vermoeden we, dat hebben we opgemaakt uit een brief, die hij eens aan een kennis had gestuurd en die we later in handen kregen. Want ons liet hij aan ons lot over... Hij ging ons niet voor...’

Hans' hart sloeg in zijn keel. Dàt was het dus. Het was net zoiets als bij hem, hij leek óók in dìe dingen op grootvader. Nu moest hij gewoon doen, oom mocht niets merken, het ging niemand aan.

‘Oom, gelooft u nu net als wij?’

Oom glimlachte. ‘Als wij? Wie zijn die wij? Je vader zit tussen geloven en wanhopen in. En hoe jij gelooft weet ik niet... Lees jij je Karl May's maar. Drink het leven in, jongen, het leven is zo mooi. Dat van je grootvader, dat moest je toch es weten, het kan geen kwaad. Zulke dingen bestaan nu eenmaal...’

‘Ja, maar u moet toch gauw doodgaan?’

‘Ik? Gauw? Ik hoop van niet, ik heb het hier nog heel goed, ook al is mij 't leed niet voorbij gegaan. Wat zou je denken van zo'n lichaam als het mijne? En hoelang denk je, dat ik getrouwd ben geweest? Nog geen twee jaar.’

Hans haalde diep adem. Zou hij 't nog durven? Oom leek zo verdrietig. Hij wilde zo graag weten, hoe oom leefde... en Lot. Lot had hem vroeger wel van de Here Jezus verteld, maar hij had begrepen, dat Lot net zo was gaan denken als oom. Zouden oom en Lot dan allebei verloren moeten gaan? Oom had eigenlijk niet op zijn vraag geantwoord, maar hij begreep wel, wat oom had willen zeggen.

‘Maar houdt u dan niet van de Here Jezus? En Lot?’

Oom stond op. Hij strompelde met het portret naar de gebeeldhouwde kast, draaide de deur open en daar, in het halfduister, zijn gezicht naar de kast toe, antwoordde hij: ‘Jezus? Hij was een tragisch mens, Hans. Een

[pagina 146]
[p. 146]

mysterie is hij... Wat zal ik zeggen? Ja, ik houd van hem, ik heb hem lief...’

Hij kwam weer naar de tafel, ‘Kom, schenk es thee in. Lot... Die is ook getrapt door het leven... Je geeft veel om d'r, is 't niet? Lot is een prachtig mens, mooi van buiten en mooi van binnen. Maar wie ziet dat? Een manke vader en een kleine jongen... Lot laat mij en jou in de steek, Hans. Weet je dat ze weggaat? Ze gaat naar Spanje, tekenen... zwerven. Dat is het leven. Ze stikt hier. Ik heb wel zin om mee te gaan, maar de zaak zie je, en... Als ik maar niet zo'n lastig lijf had.’

Hans schrok. Hij begreep, dat Lot verdriet had en daarom weg wilde. ‘En u dan? Wie gaat er voor u zorgen?’

‘Voor mij? O, vrouwen genoeg, die huishoudster willen worden. Misschien gaat je tante Mien bij jullie vandaan. Maar vertel me liever es, hoe het met de muziek gaat. Heb je er nog altijd plezier in? Je bent bij Sizoo, niet?’

O, oom wil niet verder over hem en Lot spreken. Hij vindt het vast erg naar dat Lot weggaat. Tante Mien... Zou die weggaan? Jammer, je weet niet beter of ze hoort bij ons.

Hans ging na een poosje weg. Hij had zoveel gehoord, waarover hij wilde nadenken. En Lot kwam toch niet.

Het was niet koud, ook al lag er dik sneeuw. De wind was lauw, het dooide sterk. Wat zou het een smeerboel geven. Hoe laat was het? Nog even naar de rivier? Nee, toch maar niet, wat had je er aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken