Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind Hans (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kind Hans
Afbeelding van Het kind HansToon afbeelding van titelpagina van Het kind Hans

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (30.83 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind Hans

(1950)–J. van Doorne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

38

De volgende morgen werd hij vroeg wakker. Had hij gedroomd? Er was een vaag gevoel van onrust, van onraad in hem. Eerst bleef hij een poos liggen kijken, maar het was, of hij moest gaan zitten. Het licht was kleurloos. In het andere bed sliep Jan nog als een roos. Jan woelde altijd verschrikkelijk, hij was al een paar maal midden in zijn slaap uit bed gevallen. Ook nu leek het wel, of hij in bed gevochten had, zo'n bende was het in zijn bed. Een blote voet stak over de rand heen.

Een beetje suffig keek Hans naar Jan en draaide toen zijn hoofd voorzichtig naar het raam. Het raam draaide en bleef toch op zijn plaats. Hij merkte plotseling, dat hij misselijk was, dat hij moest overgeven. Hij was ziek! Hij greep meteen naar de po en kon het nog net opvangen. Bah, wat een vieze smaak. Hij voelde het opnieuw komen en ging op zijn knieën op de grond zitten.

[pagina 168]
[p. 168]

Wat voelde hij zich ellendig! Zou hij Jan wakker maken? Ach, waarom? Water! Hè, het glas was leeg. Zou hij naar de wasbak op de eerste verdieping gaan? Hij deed het maar niet, hij voelde zich te slap om te lopen. Zijn hoofd voelde gloeierig, net of er iets in los zat. Ja, hij was ziek. 't Was koud. Hoe laat zou het zijn? Vast nog wel vroeg, het was nog schemerig. Rillend kroop hij onder de dekens en sliep meteen in.

Een paar uur later werd hij wakker. Jan was al op en Ans stond op de overloop te praten. Met die open trappen kon je alles zo duidelijk horen. Zou hij ziek zijn? 't Was wel prettig om ziek te zijn, maar dan moest het winter wezen. Hij ging zitten en merkte, dat het best ging. Nee, hij ging er uit. Ziek zijn was 's morgens wel prettig, maar 's middags had je spijt, op je bed te moeten liggen.

Toen hij opgestaan was, viel het hem toch niet mee. Zijn benen waren slap en zijn hoofd was vreemd licht, 't leek wel hol.

Beneden aan tafel dronk hij een heleboel hete thee. Dat deed hem goed en hij voelde zich weer bijna net als gewoonlijk. Moeder vond dat hij wit zag, en toen vertelde hij, dat hij vanmorgen heel vroeg had overgegeven.

‘Dacht ik het niet? Blijf Kever thuis. Je hebt zeker kou op je maag gevat. Heb je je borstrok soms uitgelaten?’

Jan antwoordde voor hem: ‘Tuurlijk. 't Is lente. U wil altijd dat we zoveel goed dragen! De jongens op school dragen veel minder.’

‘Ja, je ziet waar 't goed voor is. Hans, blijf maar thuis. Jan kan wel zeggen, dat je je niet goed voelt. Een ziek lichaam leert niet.’

Vader bemoeide er zich mee. Hij vond, dat Hans zelf het best wist, hoe hij zich voelde. Vader droeg nooit borstrokken en hij was toch niet misselijk.

Moeder moest lachen. Ze zei tegen vader: ‘Ja, jij ben

[pagina 169]
[p. 169]

me nog al een held. Eer jij je vest uit laat, vallen de mussen dood van het dak. Nou ja...’

Hans bemoeide er zich niet mee. Hij wilde naar school.

 

Het gebeurde na elf uur. De opleidingsklas had een uur vrijaf gekregen, omdat de meester op de gewone school moest invallen, en Hans was naar het park gegaan. Hij kwam daar de laatste tijd graag, want er was een nieuw stuk bij aangelegd en daar gingen de mensen nu veel in wandelen en ze sloegen dan het oude stuk over. Dat was verreweg het mooiste stuk: er waren heel grote bomen en twee kleine vijvers. 't Was er stil geworden. Bij een van de vijvertjes wist Hans een prachtig plekje. Het vijvertje lag nogal diep en er liep een bochtig paadje van boven naar het water. Vroeger was daar een vlondertje geweest, maar er waren nu alleen maar een paar groenig afgebeten paaltjes. Halverwege het paadje stond een treurwilg in het hellende gazon en daaronder was een soort van grot. Als je daar zat, zag niemand je. Zelfs de parkwachter was al eens vlak langs hem gelopen zonder hem te zien, en de parkwachter was nog veel strenger dan de agenten.

Hans ging er zitten. De zon scheen door het water van de vijver heen tot op de zwarte hobbelige modder. Om hem heen was het vage gelige groen van de treurwilg. Het oevergras was kort en felgroen en de takken van de beuken aan de overkant waren bruin van de knoppen. Overal stonden, als stille fonteinen, de bloeiende struiken. De kastanjes hadden al slappe bladeren. Net sla leek het. Wat een zacht weer was het!

Hans zag dat alles en hij zei tegen zichzelf, dat hij hier heerlijk zat en toch voelde hij zich zenuwachtig: net of hij een standje tegoed had en je wist toch niet waarvoor.

En opeens was er een plek van het water, waar hij naar keek, maar waar hij toch niets zag. Hee, wat gek. Hij keek

[pagina 170]
[p. 170]

naar een andere plek en die kon hij ook niet zien. 't Zat in zijn oog! Het linker deed pijn, 't was heet. Hans schrok: er zat een klein blind plekje in zijn oog! Met dichte ogen leunde hij achterover tegen de stam van de treurwilg. Toen hij een poosje later weer keek, zag hij bijna niets meer. Toch bewoog er zich iets voor hem: het was een witte vlek, die groot werd en begon te schitteren en te draaien. Het werd een blinkende klomp door elkaar kronkelende wormen. Hans voelde zich plotseling doodziek en begon te braken. Over heel zijn lichaam bevend zat hij op zijn knieën en hield zijn hoofd vast. Door het braken schokte zijn hoofd en die beweging deed hem verschrikkelijk pijn. 't Was net of er een gloeiende steen in zijn hoofd zat.

Eindelijk werd de draaiende vlek rustiger en ging tenslotte helemaal weg. Maar er kwam een felle pijn in zijn oog en slaap opzetten. Hans voelde zich doodziek. Steunend en huilend van de pijn ging hij in het gras liggen. Een gloeiende spijker zat in zijn hoofd. Soms leek het een steen.

Iemand raakte hem aan en Hans probeerde te kijken. Een juffrouw praatte rad en medelijdend tegen hem; ze beduidde hem, dat hij moest oprijzen. Hans kon haar niet goed verstaan. O, hij wilde hier blijven liggen, hij wilde zich niet bewegen. Maar de juffrouw dwong hem op te staan en nam hem aan zijn arm mee het park uit. Hans moest zeggen waar hij woonde en ze ging helemaal tot huis met hem mee.

Tante deed open en bracht hem meteen naar bed. Ze maakte koude compressen klaar en gaf hem aspirine te slikken. Het smaakte afschuwelijk. Stil huilend kroop Hans in bed. Hij werd gek van de pijn in zijn slaap en er verdrongen zich allerlei wanhopige gedachten in hem. Was dit het begin van blind worden? Begon het gericht nu al? Begon het al, terwijl je nog leefde? Maar hij had het toch niet gewild, hij had niet anders gekund. O Here

[pagina 171]
[p. 171]

Jezus, help me dan toch, ik ben zo hang, ik ben zo bang, ik ben nog zo jong.

Hij werd wakker, doordat een koele, droge hand op zijn voorhoofd werd gelegd. Hij deed zijn ogen open en begreep, dat het een dokter was. Het was een vreemde, de hunne was er zeker niet. Het compres was van zijn hoofd gegleden en lag tegen zijn hals aan. Vader en tante waren er ook. Moeder niet: nee, die kon niet meer traplopen.

De dokter was heel vriendelijk. Hij was nog jong en droeg een dikke bruine bril. ‘Zo jongeman, wat scheelt er aan?’ De dokter nam Hans' pols tussen zijn vingers: uit de koele hand vloeide rust in hem over.

Hans vertelde. Zo nu en dan vroeg de dokter om verduidelijking, nam onderwijl de compres weg en knikte. Toen Hans zweeg, haalde hij bedaard zijn receptenboekje tevoorschijn en tikte er met zijn vulpotlood op.

‘Tja, je reinste migraine. Hoe oud is hij?’

‘Twaalf jaar, dokter.’

‘Zó... Een hele kerel voor zijn leeftijd. Heeft ie genoeg lichaamsbeweging. Kan hij zwemmen?’

‘Volgens mij wel,’ zei vader. ‘Hij zwemt ook. Is 't iets aan zijn ogen? Eerlijk gezegd ben ik lelijk geschrokken.’

De dokter meende van niet, maar hij raadde aan, voor alle zekerheid naar een oogarts te gaan. ‘Heeft uw vrouw, meneer Marijnesse, ook nooit es zo'n aanval gehad?’

Vader dacht van niet.

‘O. Nou, vraag het toch es. Zo'n eerste aanval is nooit mis. Laat ik je... Hoe heet je? Hans? Nou Hans, laat ik je tot je geruststelling zeggen, dat je er niet blind van wordt, hoor. Je kunt er beste ogen bij hebben. Maar je moet er op rekenen dat het terugkomt. Schrik dan niet. Hoe kalmer je blijft, hoe beter. Ik geef je nu een poeiertje voor de zenuwen. Als je wat ouder was, zou ik iets

[pagina 172]
[p. 172]

anders proberen. Bewaar die poeiers maar, en als je 't dan voelt aankomen, neem je er eentje in. En luister eens juffrouw: géén koude compressen. De jongeman goed warm houden, maar hij mag niet zweten. Kamer donker. Geen ijskoud drinken en minstens drie dagen bedrust. Ach ja, 't is vaatkramp, 't is een zenuwkwestie. En als de broom niet helpt, wil ik toch es wat anders proberen...’ Toen, tot Hans: ‘Je voelde het zeker aankomen?’

Hans knikte en zei erbij, dat hij niet wist wat het was, maar hij was zenuwachtig geweest.

‘Tja. Nog erge hoofdpijn?’

Hans knikte weer.

‘Hoe is 't met kijken?’

‘Alles beeft nog een beetje.’

‘Weet je wat? Laat je tante je maar een kop sterke koffie geven.’

De dokter stond op, groette Hans en liep naar de deur. Vader en tante liepen met hem mee. Op het bed lag het recept. Hans voelde zich rustig. Een aardige dokter hoor. Alle dokters waren, geloofde hij, aardig. Migraine klonk eigenlijk helemaal niet gevaarlijk: hij had altijd gedacht, dat dat een vreemd woord voor schele hoofdpijn was. Hans zuchtte. De pijn was er nog wel, maar toch veel minder. Heerlijk: slapen en nergens meer aan denken. Hij werd helemaal niet blind. Je hoofd niet bewegen, daar kwam het op aan.

Tante kwam weer binnen; ze had een oud gordijn over haar arm hangen. Ze ging op de stoel staan en hing het gordijn aan twee spijkers op en beloofde, dat ze vader een roe op zou laten scharrelen en dat ze een nieuw gordijn zou maken, 't moest tòch gebeuren. Voor het ronde raam zou ze ook meteen maar zorgen, want het kamertje werd van de week gemaakt.

Ja, Hans merkte, dat het fijn was: donkerte in de kamer. Of hij nog wat nodig had? Nee, niks. Zakte de hoofdpijn al wat? Gelukkig wel.

[pagina 173]
[p. 173]

Tante zette de stoel weer op zijn plaats en deed de deur zacht dicht.

 

De kamer was bijna helemaal donker; de avond viel, begreep Hans. Hij had geslapen en was wakker geworden van het sluiten van de tuindeuren: ze klemden en moesten altijd met een ruk dicht gedaan worden. Nog altijd had hij hoofdpijn en zijn ene oog was gevoelig, 't leek wel beurs. Er kwam iemand naar boven. De deur ging behoedzaam open. Het licht op zolder was aan en Hans deed zijn ogen haastig dicht, maar hij bad toch Wies Cabauw herkend. Hij voelde zich verlegen worden: hij was niet graag ziek waar Wies bij was. Wies had een bord in haar hand; ze zette het op de stoel naast zijn bed en deed daarna de deur weer dicht.

‘Hans, slaap je,’ vroeg ze zacht.

‘Nee...’

‘O, hier is je eten. Heb je trek? Spinazie.’

‘Niet erg.’

Wies probeerde het gordijn open te krijgen; ze zocht naar een spijker of een haakje om het daaraan op te hangen, want het kon niet schuiven. Ze vond niets en daarom zette ze het eten even op de grond en klom met de stoel bij het raam. Ze haalde het net. Het avondlicht viel naar binnen.

Hans rook het eten; nee, hij had eigenlijk helemaal geen trek. Toch maar niet zeggen, het zou niet leuk voor Wies zijn.

‘Zeg Hans, je krijgt een eigen kamertje hè? Fijn zeg. Jullie huis is groter. Et slaap met de tweelingen op de zolder. Ik wou, dat ik ook een eigen hokje kreeg.’

‘Vraag het dan aan je vader... Ga je niet zitten? Op bed mag best.’

Hans duwde zijn voeten zover mogelijk naar de andere kant. Wies weifelde, maar ze deed het toch.

‘Aan vader vragen? Hij zou me aan zien komen.

[pagina 174]
[p. 174]

Nee... Zeg, ik moest vragen of je nog wat nodig had.’

Hans schudde zijn hoofd. ‘Nee, niks.’ Hij keek naar Wies, die net in het vierkant van het raam zat. Ze had haar vlechten om haar hoofd heen opgestoken. Het stond ouwelijk, maar wel mooi. Lot had blond haar, maar bruin springerig haar was ook mooi. Wies merkte dat hij naar haar keek en stond op.

‘Ik ga maar, anders kom je nooit aan je eten toe. Of je niet vergeten wil, het servet voor je neer te leggen. Dàg. 'k Moest je van allemaal thuis beterschap wensen.’ Bij de deur zei ze nog eens: ‘Dàg.’

Toen ze weg was, dacht Hans: 'k wou, dat ze gebleven was. Vervelend, dat hij zo verlegen was geweest. Ze was toch zeker de koningin niet? Maar ze had veel ouder geleken dan anders. Zo was het op school ook bij hem. Hij verlangde er naar, met meisjes te praten en als ze bij je waren, wist je niet wat je zeggen moest en was je verlegen. ‘Meiden’, zeiden ze op school. Hij dacht vaag aan Ria. Wat was dat al lang geleden! Wat was die bruin geweest. Wies was heel anders. En Lot ook...

Met lange tanden begon hij eindelijk te eten, maar hij zette het bord al weer gauw op de stoel terug. Nee, morgen wel. En rechtop zitten viel niet mee, de steen in zijn hoofd was er nog en als je je hoofd omdraaide, was het of hij verschoof, net als een echte steen. Hij ging weer liggen en sloot zijn ogen. Wat was hij moe. Hij was ook een beetje verdrietig, maar niet erg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken