Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie
Afbeelding van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorieToon afbeelding van titelpagina van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (12.03 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie

(1931)–H. Dooyeweerd–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Bijlage D (zie blz. 139)

Het vorm-materieschema is in de sociologie ingevoerd door den grondvester der formeele richting Simmel (in zijn Soziologie), die, gelijk Kelsen in zijn Hauptprobleme de formeele rechtswetenschap met de geometrie vergeleek, in zoover zij slechts met den vorm der sociale verschijnselen te maken heeft, het beeld van den geometrischen vorm gebruikt om het gezichtsveld der formeele sociologie van dat der materieele sociale

[pagina 191]
[p. 191]

wetenschappen af te grenzen! Gelijk de geometrie vaststelt, wat aan de ruimtelijke dingen hun eigenlijke ruimtelijkheid is, zoo, volgens Simmel, de sociologie, wat in de reëele sociale structuren, de sociale vormen zijn.

Wel een bewijs voor de objectieve waarde van het vorm-materieschema in de ‘geesteswetenschappen’!

Simmel gebruikt intusschen het vorm-materieschema niet geheel in den Kantiaanschen zin. Dit blijkt duidelijk, waar de schrijver de bijzonderheid der transcendentale vraagstelling: ‘Hoe is “maatschappij” (in den zin van phychische wisselwerking!) mogelijk?’ tegenover de transcendentale vraagstelling van de ‘Kritik der reinen Vernunft’: Hoe is algemeengeldige (natuur)-ervaring mogelijk?’ afgrenst (zie Soziologie S. 28 ff). De natuur-eenheid komt volgens het ook door Simmel gedeelde kriticistisch standpunt uitsluitend van de subjectieve denkvormen, die de op zich zelve onverbonden zinnelijke indrukken eerst tot synthetische eenheid zouden brengen; daarentegen wordt volgens Simmel de sociale eenheid door hare elementen (die immers zelve bewust en synthetisch actief zijn) zonder meer gerealiseerd, zonder dat een beschouwend (kennistheoretisch) subject voor hare constitueering noodig is. Door dit fundamenteele verschil, dat Simmel nog uitvoerig uitwerkt, heeft de vraag: ‘Hoe is maatschappij mogelijk?’ dus voor Simmel een geheel anderen zin dan die: ‘hoe is “natuur” mogelijk?’.

Want op de laatste vraag antwoorden de apriorische vormen der kennis, op de eerste echter de in de elementen zelve apriori gelegen voorwaarden, waardoor zij zich realiter tot de ‘synthese’ maatschappij verbinden. Een onderzoek naar de sociale ‘vormen’, gelijk Simmel's boek bedoelt te geven, heeft tot object de tenslotte in individuen zich afspelende processen, die het ‘sociaal zijn’ dezer individuen eerst mogelijk maken - niet als tijdelijk voorafgaande oorzaken van dit resultaat, maar als ‘Teilvorgänge der Synthese, die wir zusammenfassend die Gesellschaft nennen.’

Simmel's opvatting van het vorm-probleem leert men het beste kennen uit zijn verhandeling Der Fragmentcharakter des Lebens (Logos VI). Hij neemt in onderscheiding van Kant een reeks a-theoretische vormen aan, die niet gesubordineerd onder, maar gecoördineerd naast de theoretische kenvormen staan. Boven het leven in zijn ervaarbare werkelijkheid bouwen zich bij hem al deze vormen (van kunst, religie etc. etc.) op en constitueeren een parallelisme van onderscheiden vorm-werelden. Simmel ziet deze ‘werelden’ als ‘kategoriale vormingen’, die zich over een ons onbekende ‘Weltstoff’ uitbreiden. Al deze formeele werelden individualiseeren zich in de ‘psychisch-historische realiteit’ (het historistisch karakter van Simmel's ‘levensphilosophie’ komt hier sterk uit!). Het ligt voor de hand, ook de ‘sociale vormen’, gelijk Simmel die opvat, als zulk een door de ‘psychisch-historische werkelijkheid’ geindividualiseerde vorm-wereld te zien. Doch dan blijkt nog duidelijker, hoezeer het vorm-materieschema bij hem in de lucht hangt. Zijn de ‘vormen’ bij hem nog subjectieve kategorieën van een transcendentaal bewustzijn, gelijk bij Kant? Waar vinden zij hun eenheid en hoe verhouden zij zich onderling? Zie daar vragen, waarop wij bij Simmel tevergeefs een eenduidig antwoord zoeken. Soms schijnt hij in zijn opvatting der ‘vormen’ tot Plato's ideeënwereld te naderen. Ook motieven uit Leibniz' monadologie spelen in zijn vormenwereld door, waar hij schrijft: ‘Ein eigentliches Übergreifen und Sich-Verflechten der einen Welt in die andere ist unmöglich, da eine jede schon die Gesamtheit der Weltinhalte in ihrer besonderen Sprache ausdrückt’ (t.a.p. S. 35).

[pagina 192]
[p. 192]

De vaagheid van Simmel's vormbegrip in de sociologie blijkt duidelijk uit wat hij schrijft over het al of niet kennistheoretisch karakter der ‘sociale vormen’. Dit is volgens hem een bloote kwestie van naam. De door hare vormen genormeerde sociale structuren zijn niet ‘Erkenntnisse’, maar practische processen en werkelijke toestanden. Toch heeft het onderzoek van het algemeen begrip ‘vermaatschappelijking’ op zijn apriorische voorwaarden ‘etwas erkenntnisartiges’(!). Men zou nl. het onderzoek naar de vraag, welke specifieke kategorieën de mensch a.h.w. moet meebrengen, opdat in hem het bewustzijn, zich in de maatschappelijke samenleving te bevinden, ontsta: ‘die Erkenntnistheorie der Gesellschaft’ (‘der Gesellschaft als einer Wissenstatsache’) kunnen noemen.

Duidelijk blijkt hier, hoezeer Simmel in de verabsoluteering van het zin-synthetisch standpunt ten koste van het zin-systatische blijft hangen.

Het formalistisch standpunt is, streng systematisch, maar zonder de diepere fragmentarische intuities, die wij bij alle onklaarheid in probleemstelling overal bij Simmel ontmoeten, met name door v. Wiese doorgevoerd in zijn Allgemeine Soziologie (1e band 1924; 2e band 1929). Dat v. Wiese zelf den naam ‘formeele sociologie’ ter kenschetsing van zijn in wezen hyper-formalistisch standpunt verwerpt (zie Allgemeine Soziologie II S. 27) is inderdaad van geen beteekenis en wordt door hem zelf ook niet als zeer belangrijk beschouwd.

In 't wezen der zaak voert hij het vorm-materieschema, dat hij beweert te verwerpen, veel meer doctrinair door dan zijn leermeester Simmel. Volgens hem wordt het sociologisch onderzoekingsveld afgegrensd door een fundamenteele sociale kategorie, die hij zelf op de algemeen logische kategorie der relatie, der betrekking terugvoert en die haar ‘specificum sociologicum’ (de term is van v. Wiese zelve!) moet ontvangen uit het bijzondere kenmerk van het ‘zu-’ en ‘auseinander’. Het geldt hier een zuiver subjectieve beschouwingswijze.

‘Von der Ethik, Psychologie, Ästhetik, Politik usw. werden die menschlichen Beziehungen unter anderen Gesichtspunkten und nach anderen Einteilungsprinzipien betrachtet; die Soziologie betrachtet sie jedoch nur nach der Art und dem Grade des Zu- und Auseinander und dem Mischungsverhältnisse zwischen beiden. Die Beziehungslehre kennt nur die Bewegungen zur Vereinigung oder zur Flucht; tertium in sociologia non datur’ (I, S. 10/11).

De tweedeeling van alle menschelijke betrekkingen in zulke ‘des Zuund des Auseinander’ zou aan de sociologie eerst haar eigen zelfstandige probleemgroep geven en haar eigen en exact wetenschapskarakter!

Het radicale formalistisch-logicisme, dat zich in deze opvatting der sociologie (in scherpe onderscheiding van die bij Simmel) baanbreekt en dat ook de phaenomenologisch ingestelde Freyer in zijn Soziologie als Wirklichkeitswissenschaft (1930 S. 51 ff.) scherp heeft gebrandmerkt, wordt het best getypeerd door de volgende uitspraak: ‘Fragt man, wieso es diese beiden Arten als einzige Grundarten der Beziehungen gibt, so kann man entweder darauf hinweisen, daß sie empirisch überall und zu allen Zeiten feststellbar sind; oder man folgert sie aus der biologischen Menschennatur, die teilweise zur Verbinding mit Artgenossen, teilweise zur Behauptung der Ichheit gegen die Art und Artgenossen drängt; oder man erklärt sie - was ich, wie oben versucht, in diesem Anfangszusammenhange vorziehen würde - mit den beiden einzigen Möglichkeiten der Bewegungsbahnen von Gröszen schlechtweg (in ihren Verhältnisse zueinander) (Ik cursiveer!). Es ist die formalste, allgemeinste mathe-

[pagina 193]
[p. 193]

matische Betrachtungsweise.(!) Bildlich: Die Menschen sind uns hierbei gleichsam Figuren auf dem riesigen Schachbrette des Lebens, die mit jedem Schachzuge (Beziehung, sozialen Prozesse) bald näher aneinander, bald auseinanderrücken...’. De doeleinden, waarom zich de menschen in sociaal-formeele betrekkingen begeven, zouden het indeelingsprincipe vormen van de overige ‘wetenschappen van den socialen mensch’ (economie, politiek, rechtswetenschap, aesthetica, moraal, pistologie etc.)

Merkwaardigerwijze heeft Kelsen juist omgekeerd het recht tot een logischen denkvorm verklaard en zijn inhoud of doeleinden aan de andere ‘sociale wetenschappen’ toegewezen. Zoo kaatst het formalisme den ‘inhoud’ heen en weer, die eigenlijk nergens meer een onderdak kan vinden.

Wij zijn langzamerhand verzadigd van deze modern-humanistische scholastiek, die geen toekomst meer heeft, en die den titanisch-faustischen kennisdrift van een Leibniz onrecht doet, door zich voor haar onvruchtbaar formalisme op zijn groote idee der ‘mathesis universalis’ te beroepen. (Zoo een van Kelsen's leerlingen Fritz Schreier).

Het afgrenzen van de ‘grondkategorie’ eener ‘formeele wetenschap’ naar ‘genus proximum’ en ‘differentia specifica’ is een zuiver Aristotelisch-scholastisch recept van begripsvorming en heeft met Kant's transcendentale begripsvorming re vera niets meer van doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken