Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
Afbeelding van De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheidToon afbeelding van titelpagina van De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.75 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.46 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid

(1936)–H. Dooyeweerd–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid


Vorige Volgende
[pagina V]
[p. V]

Voorwoord

De verschijning van het derde boek van ‘De Wijsbegeerte der Wetsidee’, waarmede dit werk voorloopig tot afsluiting is gekomen, is door onvoorziene omstandigheden vertraagd.

De stof is onder de nadere bewerking dermate uitgedijd, dat ik bepaalde gedeelten van het manuscript moest laten vervallen.

Daaronder behoort in de eerste plaats een uitvoerige critisch-historische uiteenzetting over de ontwikkeling van het individualiteitsprobleem en in de tweede plaats een breedere behandeling van het thema ‘De plaats van den mensch in den kosmos’.

Beide gedeelten hoop ik later afzonderlijk te publiceeren.

Het probleem der causaliteit, dat eenige malen mijn uiteenzettingen kruiste, zal eerst in het vierde boek bij de behandeling van het tijdsprobleem systematisch aan de orde komen. Over het tijdstip van verschijning van dit vierde boek kan ik nog niets mededeelen, daar ik voorloopig al mijn aandacht moet concentreeren op het persklaar maken van mijn Encyclopaedie der Rechtswetenschap, waarna nog verschillende vakwetenschappelijke verhandelingen op publicatie wachten.

Intusschen stemt het mij tot innige dankbaarheid jegens God, dat de verschijning van de beide eerste boeken van mijn werk het sein werd tot de oprichting van de Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte en tot de uitgave van het orgaan dezer Vereeniging ‘Philosophia Reformata’.

De wensch door mij uitgesproken in de voorrede van het eerste Boek is hiermede in aanvankelijke vervulling gegaan. Wat daarbij het meeste tot blijdschap stemt is de snelle groei van het aantal wetenschappelijke werkers, ook in het buitenland, uit alle faculteiten van de universitas scientiarum, die, door de Christelijke grondgedachte der nieuwe wijsbegeerte gegrepen, Christus' Koning-

[pagina VI]
[p. VI]

schap ook over de wetenschap weer als een machtige realiteit in hun eigen denken zijn gaan ervaren.

De radicale breuk met de synthese tusschen het Christelijk transcendentiestandpunt en de immanentiephilosophie is voor velen als een bevrijdende daad in hun leven gekomen. Zij willen, zij kunnen niet meer terug, nadat zij deze groote keuze gedaan hebben.

Het is te begrijpen, dat sommigen, die de innerlijke onmogelijkheid der bedoelde synthese nog niet hebben ingezien en met hun geheele denkwijze nog aan het compromis hechten, in de wijsbegeerte der wetsidee iets van een revolutionaire macht zien, die alles loswrikt wat in een proces van eeuwen is opgebouwd.

Hier heerscht nog veel misverstand, dat eerst geleidelijk door rustig-zakelijke gedachtenwisseling zal kunnen worden weggenomen, en waarbij de gedachtenwisseling zelve, mits in Christelijken toon gevoerd, noodzakelijk tot wederzijdsche verheldering en verdieping van inzicht zal moeten leiden.

Op één punt zal daarbij dezerzijds steeds alle nadruk moeten worden gelegd. De Wijsbegeerte der Wetsidee zoekt haar vasten grond niet in ideeën, of in een gesloten denksysteem, maar alleen en uitsluitend in het levende Woord Gods. Wij hebben ons op niets vastgelegd dan alleen op dit uitgangspunt onzer Wijsbegeerte. Een ‘epigonendom’ kan onder haar aanhangers eerst ontstaan, waar de levende dynamische grond-idee is verstard tot een scholastisch begrip, dat niet meer vruchtbaar en bevruchtend kan zijn.

Maar wij hebben tegelijk gezien, dat het wezenlijk ernst maken met dit uitgangspunt onzen geheelen kijk op de tijdelijke wereldorde radicaal omzet, dat het ons denken in een nieuwe beweging brengt, welke in niets in den tijd meer rust vindt, en dat het datgene, waarin de immanentiephilosophie haar boven-tijdelijk rustpunt meende te vinden, zelve als aan den tijd onderworpen en het ver-eeuwigen daarvan als afgodendienst onthult.

Van meetaf heeft de nieuwe wijsbegeerte er den nadruk op gelegd, dat overeenkomstig de goddelijke Woordopenbaring het menschelijk bestaan niet in ‘de rede’, maar in het hart, als den religi-

[pagina VII]
[p. VII]

euzen wortel van het bestaan, geconcentreerd is. Hoe kan dan een criticus in deze stelling een principieele standpuntwijziging van de aanhangers dezer wijsbegeerte zien, en beweren, dat wij vroeger den mensch slechts als een ‘functie-complex’ zouden hebben gevat?

Zoo iets is mij waarlijk onbegrijpelijk en toont slechts dat men van ons uitgangspunt nog niets begrepen heeft.

Van zekere theologische zijde in Amerika werd de vraag gesteld, of de wijsbegeerte der wetsidee tenslotte niet zou blijken neer te komen op een loochening van de zgn. ‘gemeene gratie’. Hierop kunnen wij slechts antwoorden: Zoo weinig is daarvan sprake, dat wij integendeel weer ten volle ernst met dit Schriftuurlijk leerstuk willen maken tegenover een zekere tendenz, welke wijst op verhumaniseering ervan! Wat de Wijsbegeerte der Wetsidee loochent, is slechts het onschriftuurlijk dualisme van ‘gemeene’ en ‘bijzondere genade’, waardoor de eerste, als een zelfgenoegzaam ‘terrein’ aan Christus' Koningschap zou worden onttrokken.

Wie het voor dit dualisme zou willen opnemen, bedenke, dat hij daarmede misschien wel een scholastische of moderne synthese in de wijsbegeerte tusschen de antieke of humanistische philosophie met de Christelijke gedachtenlijn kan dienen, maar dat dit dualisme zich aan de doorwerking van de Christelijke Waarheid in het wetenschappelijk denken vijandig heeft betoond, omdat het op twee gedachten wil blijven hinken. Men kan nu eenmaal niet vijftig procent van zijn denken aan Christus en vijftig procent aan Aristoteles of Kant geven.

Wie ook in zijn denken niet tot de radicale zelf-overgave aan Christus komt, onttrekt zijn geheele denken aan de Bron der Waarheid.

De Wijsbegeerte der Wetsidee is in haar uitgangspunt in 't geheel niet ‘nieuw’, doch bouwt op het fundament aller Eeuwen. Wat zij bestrijdt, is den afval van dit vaste fundament met een beroep op de autonomie van het denken, of met een volkomen misplaatst beroep op de leer der ‘gemeene gratie’.

Wie haar daarin ‘oorspronkelijkheidszucht’ verwijt, weet niet wat hij zegt. Niet oorspronkelijkheids-, maar Oorsprongszucht is

[pagina VIII]
[p. VIII]

haar eigen, in dien zin, dat zij het denken rusteloos uitdrijft boven gewaande rustpunten en het in Christus Jezus naar zijn waren Oorsprong heenwijst.

Wanneer in onze wijsbegeerte inderdaad ‘oorspronkelijkheid’ schuilt, dan dankt zij die alleen en uitsluitend aan den nieuwen kijk, welke de vrucht is van ontsluiting van het denken voor het Woord Gods, dat het ware Archimedisch punt ontdekt.

Maar zij beteekent het tegendeel van een revolutionairen stormloop tegen de groote wet der historische continuiteit.

Het zijn veeleer de levende grondgedachten der Calvinistische Reformatie, in de vorige generatie weder met name door Dr A. Kuyper opgenomen, welke in de Wijsbegeerte der Wetsidee haar wijsgeerige uitdrukking vinden.

Het tweede ernstig misverstand, waarmede de Wijsbegeerte der Wetsidee voortdurend zal moeten blijven kampen, is hare vereenzelviging met een Christelijke theologie. Zulk een vereenzelviging is een beproefd recept, om een wijsbegeerte, die de vooroordeelen der immanentiephilosophie niet aanvaardt, buiten de gemeenschap der officieel erkende philosophie te sluiten, en zich aan de moeite om inderdaad van haar kennis te nemen en haar inzichten ernstig te overwegen, te onttrekken.

Intusschen laat de Wijsbegeerte der Wetsidee zich op deze wijze niet ter zijde stellen. Haar critiek op de grondslagen der heerschende philosophische richtingen dringt te scherp in de voegen van het immanentiestandpunt in, dan dat de aanhangers van dit standpunt zich aan deze critiek met een beroep op de grenzen tusschen wijsbegeerte en theologie zouden kunnen blijven onttrekken.

De Wijsbegeerte der Wetsidee is geen theologie en zij wil met de grenzen der ‘algemeengeldige menschelijke ervaring’ meer ernst maken dan de zgn. critische richting in de immanentiephilosophie. Haar critische grond-instelling maakt echter de dogmatische opvatting van deze ‘grenzen’ op het Kantiaansche immanentie-standpunt problematisch, door de religieuze voor-oordeelen in deze opvatting te onthullen en haar immanente antinomieën aan het licht te brengen.

[pagina IX]
[p. IX]

Tenslotte nog een tweetal opmerkingen. De gang van mijn onderzoek bracht mij met innerlijke noodzakelijkheid in contact met verschillende vakwetenschappelijke vragen, welke buiten mijn eigen juridisch vakgebied gelegen zijn.

Ik betuig aan allen, die mij hierbij van voorlichting gediend hebben, mijn hartelijken dank. Desondanks blijft uiteraard het zich begeven op zulke terreinen een hachelijke onderneming, van welker gevaren ik mij ten volle bewust ben.

In de tweede plaats ben ik een verklaring schuldig, waarom ook achter het derde Boek van de Wijsbegeerte der Wetsidee nog een namen- en zakenregister ontbreekt.

Het opnemen van een werkelijk bruikbaar register op de drie omvangrijke boeken zou zooveel plaatsruimte hebben geëischt, dat daardoor de omvang van het laatste boek buiten alle proporties zou zijn uitgedijd.

Daar ik intusschen zelf overtuigd ben, dat bij de raadpleging van dit werk een register onmisbaar is, ben ik reeds met den uitgever in overleg getreden over een afzonderlijke uitgave daarvan. Ik hoop zeer, dat dit overleg spoedig tot een gunstig resultaat zal leiden en dat dan met de samenstelling niet zooveel tijd zal zijn gemoeid, dat deze uitgave nog lang op zich moet laten wachten.

 

De Schrijver


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken