Terug naar de auteur

Over de dichter M. Nijhoff

[p. 67]

Bibliografie

W.J. van den Akker: ‘En marche vers le ciel; over “Het lied der dwaze bijen”’. In: De revisor ii (1984), nr. 4. p. 72-79, p. 85.

W.J. van den Akker: Een dichter schreit niet; aspecten van M. Nijhoffs versexterne poetica. Utrecht, 1985. 2 dln.

W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn: ‘Stemmen uit de redactie; een documentaire over het redactiebeleid van De gids tussen 1916 en 1926’. In: Traditie en vernieuwing. Utrecht enz., 1985. p. 146-177.

W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn: ‘“Gij moet maar ijverig doorwerken”; de jonge dichter M. Nijhoff en de tijdschriften’. In: Literatuur 3 (1986), p. 211-222.

W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn: ‘Satyr en Christofoor of de motieven van een dichter’. In: K. Fens en H. Verdaasdonk (red.): Op eigen gronden; opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Oversteegen. Utrecht, 1989.

W. Bronzwaer: ‘T.S. Eliot en Igor Stravinsky; twee meesters van het modernisme’. In: T.S. Eliot; een Amerikaan in Europa. Baarn, 1988. p. 88-110.

D. Coster: Brieven 1905-1930 [...]. Leiden, 1961.

G.J. Dorleijn: Schuilgelegen uitzicht; uitgave van en editie-technische en genetisch-interpretatieve beschouwingen bij enkele gedichten uit de nalatenschap van J.H. Leopold. Amsterdam, 1984. 2 dln. [= J.H. Leopold: Gedichten uit de nalatenschap. Ed. G.J. Dorleijn. Amsterdam enz., 1984. 2 dln. Monumenta literaria neerlandica ii, 3 en ii, 4.

G.J. Dorleijn: ‘Nijhoff en Stravinsky; enkele poeticale parallellen’. In: Frame 2 (1987), nr. 3. p. 54-61.

D.W. Fokkema en E. Ibsch: Het modernisme in de Europese letterkunde. Amsterdam, 1984.

H. Hana: ‘Ziek in Blaricum’. In: Het werk en de mens Nico van Suchtelen; een reeks beschouwingen. Onder redactie van V.E. van Vriesland. Amsterdam enz., 1948. p. 159-176.

O. Heynders: ‘De formule van de dichter’; een beschouwing over de versimmanente poëtica van Achterberg'. In: Forum der letteren 29 (1988). p. 1-14.

L. Heyting: ‘Mondriaan in Laren’. In: NRC Handelsblad 27 mei en 17juni 1988.

[p. 68]

R. Kopland: ‘Wat bedoelt de dichter’. In: Dez.: Herinneringen aan het onbekende; een keuze uit eigen werk. Amsterdam, 1988. p. 5-7.

Gerrit Kouwenaar: Data/decors. Amsterdam, 1971.

W. Kusters: De killer; [...]. Amsterdam, 1986.

H. Marsman: ‘Over den dichter Nijhoff’. In: Groot Nederland 23 (1925), dl.i. p. 543-547.

Modernism 1890-1930. Onder redactie van M. Bradbury en J. McFarlane. Herdruk. London enz., 1987.

M. Nijhoff: ‘De geestkracht der kunst’. In De gids 86 (1922), dl.iii. p. 500-523.

M. Nijhoff: Vormen. Bussum, 1924.

M. Nijhoff: Verzameld werk; i: gedichten. [Ed. G. Kamphuis]. [2e dr.] Amsterdam, 1982.

M. Nijhoff: Verzameld werk; ii: kritisch, verhalend en nagelaten proza. Den Haag, enz., 1961. 2 bdn.

A. Oosthoek: ‘Martinus Nijhoff; een ondernemer in Parijs’. In: Maatstaf 1987, nr. 11/12. p. 11-31.

A. Roland Holst: Poëzie. Amsterdam, 1981. 2 dln.

A.L. Sötemann: Over poetica en poëzie. Groningen, 1985.

Wilfred Smit: ‘Biografische schets’: In: Dez.: Verzameld werk. [Ed. F. van Houten en W. Voskuilen]. Amsterdam, 1983. p. 221-227.

W. Spillebeen: De geboorte van het stenen kindje; thematische analyse van het scheppend werk van Martinus Nijhoff. Nijmegen enz., 1977.

C.W. van de Watering: Met de ogen dicht; een interpretatie van enkele gedichten van Lucebert als toegang tot diens poëzie en poetica. Muiderberg, 1979.