Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het verbond van heks en duivel (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het verbond van heks en duivel
Afbeelding van Het verbond van heks en duivelToon afbeelding van titelpagina van Het verbond van heks en duivel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.04 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het verbond van heks en duivel

(1983)–Lène Dresen-Coenders–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden


Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

2. Het mens- en maatschappijbeeld van Johannes Nider

a. De jonge jaren van Nider en zijn verblijf op het Concilie van Konstanz

Nider werd geboren in Isny, een rijksstad in Zuidoost-Duitsland. Zijn vader moet jong gestorven zijn en over broers en zusters spreekt hij niet. Hij prijst zijn moeder als een vrome vrouw, die - ofschoon zij als jonge weduwe nog vele huwelijkskansen had - niet wilde hertrouwen. ‘Zij was zo vol liefde en kuisheid’, aldus haar zoon, ‘dat zij daaraan niet dacht.’

De jonge Nider ging naar school bij de benedictijnen in zijn woonplaats en trad in 1400 in bij de observanten-dominicanen in Colmar, vanwaar intussen de eerste verovering was gedaan op een conventuelen-klooster. Het betrof het belangrijke klooster in Neurenberg, waar Nider in 1428 zelf prior zou worden. Vandaaruit zou hij ook als pas benoemde vicaris van de Duitse gereformeerde dominicanen zijn eerste sporen verdienen in de strijd met een onwillig vrouwenklooster: het dominicanessenklooster St. Katharina ter plaatse. Na zijn opleiding voltooid te hebben aan de universiteiten van Wenen en Keulen, waar de dominicanen belangrijke posities innamen, kreeg hij de gelegenheid om de strijd rond de Reformatie in zijn volle breedte en hevigheid mee te maken op het Concilie van Konstanz (1413-1417). Voor zijn latere leven zouden de indrukken en relaties die hij daar opdeed van groot belang blijken.Ga naar eind1

 

Het Concilie van Konstanz was een zogenaamd hervormingsconcilie. Het was in de eerste plaats bedoeld om een einde te maken aan het Westers Schisma, dat sinds 1378 de kerk verscheurde. Twee en tenslotte drie pausen bestreden elkaars legitimiteit: de Romeinse paus Gregorius XII, Benedictus XIII die te Avignon zetelde en de te Pisa in 1409 gekozen Johannes XXIII, door wiens benoeming men tevergeefs probeerde een einde aan het conflict te maken. Ook stelde het concilie zich tot taak de ketterij te bestrijden en de kerk te hervormen ‘in hoofd en leden’. Veel deelnemers streefden naar meer invloed van de bisschoppen door middel van concilies. De voorstanders van de zogenaamde concilie-theorie wilden zelfs dat het concilie boven de paus zou komen te staan. De beëindiging van het Westers Schisma was eigenlijk het enige dat lukte.Ga naar eind2 Niders oudere Toscaanse medebroeder Dominici speelde daarbij een voorname rol als vertegenwoordiger van de Romeinse paus. Waarschijnlijk is het via die relatie, dat Nider in de gelegenheid werd gesteld om na het concilie enige door Dominici hervormde Noorditaliaanse kloosters te bezoeken. Van de strenge onthechting die hij daar waarnam, was hij zeer onder de indruk.Ga naar eind3

De bestrijding van de ketterij, in de eerste plaats van de Boheemse hussieten, lukte niet. Weliswaar werden hun voorman Hus en zijn leermeester - de in

[pagina 34]
[p. 34]

1384 gestorven Engelsman Wycliffe - in Konstanz veroordeeld, maar dat betekende nog niet de bekering der hussieten. Integendeel, toen Hus - ondanks garanties voor een vrijgeleide - aan de wereldlijke macht werd overgeleverd ter verbranding, raakten zijn medestanders nog meer verbitterd.

De hussieten waren in veel opzichten voorlopers van de latere protestanten. Via de universiteit van Praag, waar Hus doceerde, waren zij in contact gekomen met de ideeën over kerkelijke en sociale hervorming, waar Wycliffe in Engeland zoveel gehoor voor gevonden had. In Praag was het verlangen naar hervorming al eerder tot uiting gekomen in een beweging, die overeenkomst vertoont met onze Moderne Devotie. Sommigen nemen zelfs aan dat de laatste daardoor is beïnvloed.Ga naar eind4 Evenals Wycliffe wilden de hussieten de wereldlijke macht van de kerk beknotten en een democratischer samenleving bewerkstelligen, waarin de gewone man - en vooral de boer - minder zou worden uitgebuit. Als enige gezagsbron in de kerk aanvaardden zij de bijbel. Als symbool van de gelijkberechtiging van de leken hechtten de hussieten grote waarde aan de uitreiking van de kelk bij de eucharistieviering. Vooral de radicale hussieten op het platteland streden onder de leuze ‘vrijheid en gelijkheid’. En dat betekende voor hen zowel kerkelijke als politieke, sociale en nationale vrijheid. Zelfs de emancipatie van de vrouw was in hun programma opgenomen.Ga naar eind5

In Konstanz moest Nider tot zijn grote spijt ervaren dat de zo verhoopte inwendige kerkhervorming niet tot stand kwam. Er waren te veel tegenstrijdige belangen, zowel van de zijde van de kerkvorsten als van de talrijke wereldlijke machthebbers, die op het concilie vertegenwoordigd waren. Ook het ‘lichte leven’ dat velen leidden, moet op Nider een blijvende indruk hebben gemaakt. Veel conciliebezoekers kwamen met groot gevolg. De kroniekschrijver van de stad Konstanz noteert dat er 70.000 vreemdelingen in zijn stad verbleven, waaronder 700 officiële prostituées, die in huizen en bordelen onder dak gebracht moesten worden.Ga naar eind6

Blijkens een brief uit 1428 aan het gereformeerd nonnenklooster Schönensteinbach (Elzas), waarin Nider om kloosterlingen verzocht die de reformatie in het dominicanessenklooster te Neurenberg konden helpen doorvoeren, was hij zich van de samenhang tussen de kerkelijke wantoestanden en de reactie van de hussieten welbewust. Hij gebruikt onder andere dat argument om medewerking te krijgen. Binnenkerkelijke reformatie dus om buitenkerkelijke reformatiepogingen te voorkomen of te bestrijden.Ga naar eind7

b. Nider en het Concilie van Bazel (1431-1438/1448)

Degenen die zoals Nider teleurgesteld waren in het Concilie van Konstanz, vestigden alle hoop op een volgend hervormingsconcilie, waartoe in Konstanz besloten was. Na enig uitstel - vooral door het verzet van de paus - zou dat tenslotte in Bazel in het jaar 1431 worden gehouden. De paus vreesde met reden dat het de pauselijke macht en die van de Curie zou willen beperken en ondergeschikt zou willen maken aan geregeld te houden concilies.

In het vooruitzicht van dit belangrijke concilie was er de gereformeerde dominicanen alles aan gelegen de kloosters die zij in Bazel hadden onder hun beheer te

[pagina 35]
[p. 35]

krijgen: het mannenklooster in Bazel-Stad en het machtige vrouwenklooster Klingental aan de overkant van de Rijn. De bewoners van beide kloosters verzetten zich echter hevig en riepen al hun relaties te hulp. Na veel moeilijkheden gelukte het de hervormingsgezinden om het mannenklooster met behulp van de sterke arm te nemen. Ze hielden een verwoest klooster over, zó hevig was het verzet van de conventuelen geweest. Aan het hoofd van de overwinnaars stond Nider. De generaal, die op de hand van de hervormingsgezinden was, had hem uit Neurenberg laten overkomen. Het jaar tevoren nog had hij hem in Neurenberg - waar de generaal toen verbleef - geholpen met de ‘succesvolle’ overname van het bovengenoemde dominicanessenklooster in die stad, en had hij hem tot vicaris van de Duitse observantenkloosters benoemd. Ook de overwinning op dát klooster was met grote moeilijkheden en partijvorming in de stad gepaard gegaan. Maar Nider had tenslotte gezegevierd. Althans uiterlijk. Want de bezetenheidsverschijnselen bij de nonnen na de overname - volgens Nider in zijn Formicarius een wraak van de duivel - geven te denken over de innerlijke bereidheid van de nonnen om zich naar de eisen van de reformatio te voegen. Zij stonden daarin niet alleen. Nider vertelt zelf dat er in de stad gesproken werd van de hervorming als ‘verderfelijke nieuwigheid’.

De generaal was klaarblijkelijk van mening dat Nider de aangewezen man was om in het vooruitzicht van het Concilie van Bazel prior te worden. Dat gebeurde in 1429. Hij had dus nog de tijd om de gebouwen van het klooster in gereedheid te brengen voor de ontvangst van de bezoekers van het concilie. Inderdaad zouden de concilievaders daar geregeld vergaderen en er zelfs hun openingsbijeenkomst houden.Ga naar eind8

Maar bij de nonnen van Klingental lukte de overname niet. Zij waren te bedreven in het hanteren van goede relaties. Het moet voor Nider een bittere teleurstelling en voortdurende frustratie hebben betekend om ten overstaan van het concilie geconfronteerd te worden met dat koppige, trotse vrouwenklooster, recht tegenover het zijne, alleen gescheiden door de Rijn.

Officieel was het concilie geen lang leven beschoren. De paus bleef vanaf het begin tegenwerken en trok in 1438 definitief zijn handen er vanaf. Maar een deel van de conciliedeelnemers (de zogenaamde conciliepartij) bleef doorwerken en plannen maken voor een kerk, waarin de heersende - vooral financiële - misstanden door een grotere controle van onderop ongedaan zouden kunnen worden gemaakt. Men verklaarde zelfs op een gegeven moment de paus om zijn obstructie van zijn functie vervallen en benoemde een tegenpaus. Het einde van dit officieuze concilie kwam pas in 1448 door ingrijpen van de Duitse keizer Frederik III, met wie de paus dankzij allerlei concessies een overeenkomst had weten te sluiten.Ga naar eind9

Johannes Nider zette zich tijdens de eerste periode van het concilie zeer voor de kerkhervorming in. Een moeizame missie als legaat van het concilie om de verzoening met de hussieten voor te bereiden zette hij voort, ook toen de paus aanvankelijk weigerde om het concilie te erkennen. Hij bracht die missie tot een goed einde. Na veel onderhandelen slaagde hij erin de Bohemers zo ver te krijgen, dat zij een afvaardiging naar het concilie zonden. Al die tact werd ongetwijfeld geschraagd door de vurige wens van vorsten en steden - vooral in

[pagina 36]
[p. 36]

Zuidoost-Duitsland - om een einde te maken aan de militaire bedreiging die de Bohemers vormden.

Toen Nider merkte dat hij door langere samenwerking met het steeds meer tegen de paus gekeerde concilie zijn orde zou kunnen compromitteren, vertrok hij in 1436 naar het toen pas hervormde klooster in Wenen. In datzelfde jaar werd hij daar decaan van de theologische faculteit. Hij legde zich verder tot zijn dood in 1438 vooral toe op geschriften die aan de hervorming waren gewijd.Ga naar eind10

c. Het Concilie van Bazel en de opkomende heksenwaan

Nider schreef zijn Formicarius tijdens het Concilie van Bazel en hij moet stukken daaruit aan de concilievaders hebben voorgelezen.Ga naar eind11

Wat hij over de heksen te vertellen had, zal voor zijn toehoorders niet helemaal nieuw zijn geweest. Dat de wraakzucht van vrouwen hen bijvoorbeeld naar tovermiddelen doet grijpen, zal voor veel mensen in Bazel niet zo ongeloofwaardig hebben geklonken. Velen zullen zich nog herinnerd hebben dat eind 1407 een aantal vrouwen uit de kringen van de adel en de hogere burgerij uit de stad was verbannen, omdat zij geprobeerd hadden zich met tovermiddelen van hun mannen te ontdoen. In 1433 - tijdens het concilie - volgde een echt heksenproces. Een man beschuldigde zijn vrouw ervan, dat hij haar op een wolf had zien rijden. Eerst in 1451 en 1452 volgden weer heksenprocessen. Maar pas in de 16e eeuw treffen wij een hele reeks processen, waarbij de foltering gruwelijk werd toegepast.Ga naar eind12

Het kan haast niet anders of Niders ideeën over heksen en ook zijn nederlaag ten opzichte van de recalcitrante nonnen van Klingental moeten in de wandelgangen van het concilie druk bediscussieerd zijn. In ieder geval is het opvallend, dat de stroom van theoretische beschouwingen over de nieuwe heksenketterij eerst ná het concilie goed op gang komt. Een aantal van de belangrijkste auteurs was daar korte of langere tijd geweest. Tegen de heksenwaan schreef bijvoorbeeld nog tijdens het concilie de Franse dichter Martin le Franc in zijn Champion des Dames (1440-1442). Conciliebezoekers die later in hun geschriften het geloof aan de satanische heksensekte bevorderden, zijn bijvoorbeeld Felix Hemmerlin uit Zürich en de dominicanen Joh. van Turrecremata en Nicolas Jaquier.Ga naar eind13

De situatie van Bazel tijdens het concilie, waar zoveel hervormingsgezinde, maar in hun verwachtingen teleurgestelde theologen elkaar ontmoetten, vormde een voedingsbodem voor het geloof aan een uitgebreide ketterse sekte van heksen. Het bij het volk overgeleverde geloof aan magische krachten, die vaak - maar niet uitsluitend - aan oude vrouwen werden toegeschreven, leidde op zichzelf niet tot massale vervolgingen. Pas toen theoretici aan een duivels komplot gingen geloven, dat het Godsrijk en dus ook de beoogde hervorming tegenwerkte, konden allerlei resten van de oude volksmagie en voorstellingen over wandaden die aan ketterse minderheden - bijvoorbeeld de Waldenzen - werden toegeschreven, daarmee tot één geheel worden verbonden. Bij de analyse van de Malleus Maleficarum komen wij op dit verband nader terug en zullen het daar verder toetsen.

[pagina 37]
[p. 37]

d. De geschriften van Nider

Van niet alle geschriften van Nider is de datering bekend. Omdat er geen chronologische volgorde mogelijk is, kies ik een volgorde waarin zoveel mogelijk de mate van verspreiding meetelt. Ik baseer mij op het aantal uitgaven in Nederlandse, Belgische en Duitse incunabel-catalogen en op de duur van de periode dat een boek werd uitgegeven. Daarnaast let ik op de mate van aanwezigheid in de oorspronkelijk Utrechtse incunabel-collectie, die ik in het vorig hoofdstuk vermeldde.Ga naar eind14

 

Formicarius

De Formicarius is het boek van Nider, dat het langste bekendheid genoot. De eerste gedrukte uitgave ervan verscheen al in het begin van de jaren zeventig in Keulen.Ga naar eind15 Op het titelblad van veel uitgaven staat vermeld dat Nider op de concilies van Konstanz en Bazel aanwezig was.

De vroege uitgaven van de Formicarius zijn niet zo talrijk als sommige van Niders geschriften voor de praktische zielzorg. Maar in tegenstelling met deze volgden er van de Formicarius herdrukken tot laat in de 17e eeuw, zij het dan dat de uitgave van 1692 gekuist werd!Ga naar eind16 Het vijfde en tevens laatste deel - dat over de heksen handelt - werd in de 16e en 17e eeuw vaak afzonderlijk uitgegeven en bijvoorbeeld aan een uitgave van de Malleus of aan een bundel met geschriften over hekserij toegevoegd.Ga naar eind17

Bij de Formicarius blijkt uit de inleiding dat Nider al die teleurgestelde mensen wil bemoedigen, die denken dat er in de kerk van zijn dagen geen heiligheid meer voorkomt: dat zij totaal verdorven is. Hij wil daarom naast de kwalen van zijn tijd ook voorbeelden van deugd schilderen. Die voorbeelden ontleent hij aan zijn eigen ervaring en die van betrouwbare getuigen. Met getuigenissen van ‘het zwakke geslacht’ is hij extra voorzichtig geweest.Ga naar eind18

Het boek is opgezet in dialoogvorm. De gesprekspartner-aangever noemt hij Piger (schildpad, luiaard). Piger staat voor de twijfelende, onzekere zielzorger van zijn dagen. Hij wordt voorgesteld als een ordebroeder. Nider antwoordt onder de karakteristieke naam ‘theoloog’. De deugden die hij bij goede kloosterlingen signaleert - kuisheid en grote voorzichtigheid in de omgang met het andere geslacht, gehoorzaamheid en tucht, onthechting aan aards bezit - zijn dezelfde als die hij prijst in leken. Herhaaldelijk geeft hij voorbeelden van goede weduwen, deugdzame ongetrouwde en getrouwde vrouwen. Bij alle drie culmineert de deugdzaamheid in het tot iedere prijs bewaren van de kuisheid. Bij de voorbeelden van getrouwden is de hoogste trap van deugd de vrijwillige onthouding.Ga naar eind19 Hij beklemtoont dat hij zeer veel ongetrouwde vrouwen kent die maagdelijk willen leven, ofschoon zij geen kloosterling of begijn zijn. Hij noemt in dat verband Neurenberg, waar veel ongetrouwde vrouwen de kost verdienen in weverijen. Hij noemt ook Straatsburg en de omgeving van Lindau, die een maagdenland genoemd zou moeten worden in plaats van een wijnland.Ga naar eind20

Daartegenover staat de schildering van de kwalen van zijn tijd. Al zijn voorbeelden laten een of andere vorm van ongeregeld leven zien: onkuisheid,

[pagina 38]
[p. 38]

bijgelovigheid, magische praktijken, bedrog, trots en eigengereidheid, een ongeordend leven, aan niemand ondergeschikt. Meestal komen die ondeugden in combinatie voor.

Als bijzonder liederlijk en bedrieglijk worden de aanhangers van de Sekte van de Vrije Geest beschreven. Deze sekte zou veel aanhangers hebben, in alle rangen en standen. Zij stellen zich boven de wet en geven zich daarom over aan ‘dierlijke’ uitspattingen tijdens hun geheime groepsbijeenkomsten. Nider voegt hier een voorbeeld aan toe, dat hij zelf van getuigen vernomen zegt te hebben. Een begarde had het vertrouwen gewonnen van een groep vrome vrouwen, die in een huis samenwoonden. Door mooie woorden en door zich vooral te richten op de oudere en meest gezaghebbende vrouwen overtuigde hij de vrouwen van zijn opvattingen en haalde hen over om aan allerlei seksuele uitspattingen deel te nemen. Onder de getuigen die Nider hoorde, was er een die zich had bekeerd, maar óók een die de opvattingen van de Sekte van de Vrije Geest blééf verdedigen. Nider schaamt zich om er veel over te vertellen en zijn biograaf van 1885, K. Schieler, durft zelfs dat weinige niet te herhalen. Maar de leden van de sekte zelf beweren dat de ware volkomenheid van de geest boven de kuisheid verheven is.Ga naar eind21

 

Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, behoren de begijnen en hun mannelijke pendant - de begarden of lollarden - tot de verdachte groepen. De fraticelli worden in één adem genoemd. Zij staan alleen al onder verdenking, omdat zij een soort geestelijk kleed dragen, maar niet door officiële orderegels gebonden zijn.

Waarschuwend spreekt Nider ook over de vele mensen die zich ten onrechte op verschijningen, verlichtingen en extases beroepen. Vooral vrouwen zijn daartoe geneigd. En dan natuurlijk - het toppunt van kwaad - de heksen, die een verbond met de duivel sluiten. In het vijfde deel van de Formicarius, dat hij hieraan wijdt, beroept hij zich vooral op de ervaring van de reeds in het vorige hoofdstuk genoemde rechter in Bern.Ga naar eind22

Hekserij moet worden onderscheiden van bezetenheid. In tegenstelling tot de heksen treden bezetenen niet in een actief verbond met de duivel. Zij worden passief door hem in bezit genomen. Terwijl bij de voorgaande groepen meestal niet-kloosterlingen als voorbeeld dienen, wordt hier de bezetenheid van de door Nider onder pressie gereformeerde dominicanessen van het Katharina-klooster in Neurenberg als voorbeeld aangehaald.

Bij de behandeling van hekserij en de bezetenheid wijst hij telkens op de ondeugden der vrouwen: hun trots, hun beïnvloedbaar zijn voor bedrog en duivelse invloeden. Wie bedenkt dat Nider dit schreef met de onversaagde nonnen van Klingental voor de geest en waarschijnlijk binnen gezichtsafstand, kan zich haast niet voorstellen dat die situatie niet minstens zijn toon heeft beïnvloed. Trouwens: waarschuwingen aan priesters en kloosterlingen over de omgang met vrouwen komen in allerlei verband voor. Ergens zegt hij zelfs: ‘De veelvuldige omgang met vrouwen heeft op het gevoelsleven en de zeden van de man een bijna even grote invloed als de castratie op het geslachtsleven’!Ga naar eind23

[pagina 39]
[p. 39]

De voorstellingswereld van Nider roept onmiskenbaar associaties op met kunstenaars als Jeroen Bosch. Bij zijn beschrijving van de Sekte van de Vrije Geest moet je onwillekeurig denken aan het middenpaneel van De Tuin der Lusten, bij zijn beschrijvingen van de hel - in het hierna te bespreken boek - aan Bosch' hellepanelen en meer speciaal dat bij De Tuin der Lusten. Als Nider in het tiende hoofdstuk van zijn Praeceptorium de hel beschrijft, onderscheidt hij uiterlijke straffen, inwendige straffen en een combinatie daarvan. Met een beroep op allerlei erkende geleerden, onderscheidt hij veertien straffen. De uiterlijke hebben betrekking op de vier elementen: aarde, lucht (duisternis), vuur en water (koude). De inwendige hebben betrekking op de zintuigen: gezicht, gehoor, smaak en reuk. Ten aanzien van het gezicht wordt gezegd: door al het geween is er droefheid van het hart. Er is een verzwakking door tranen, een verwarring van het hoofd en de ogen en een aantasting van het innerlijk. Het gehoor wordt gestraft door de kreten en godslasteringen van de veroordeelden. De lichamen van de veroordeelden zijn gedeformeerd om hen later van de zaligen te kunnen onderscheiden. De zondaars worden gestraft in de lichaamsdelen waarmee zij het meest hebben gezondigd: de dansers in hun voeten, de onkuisen in hun geslachtsdelen enz. Een voortdurende plaag is het gedwongen gezelschap van slechte mensen die op verschillende plaatsen in de hel - al naar gelang de aard van hun zonde - bijeen zijn.

Al deze elementen zijn op het hellepaneel van De Tuin der Lusten aanwezig, en met name het niet verklaarde droeve mannengezichtGa naar eind24 in het centrum van het paneel zou een uitbeelding kunnen zijn van het innerlijk lijden dat het gevolg is van de zonde. Bij De Tuin der Lusten is dat de zonde van onkuisheid. Het hoofddeksel van de man (dansers om een doedelzak) en zijn eivormige buik (kroeg, bordeel) zijn daar symbolen van. Deze centrale figuur in het hellepaneel is het tegenbeeld van het rechterluik, waarop het huwelijk in het paradijs wordt ingesteld. Volgens Nider, Sprenger en de theologen op wie zij zich beroepen, zou dat oorspronkelijk een samenleving zonder lustgevoelens zijn geweest. De lust kwam pas door de erfzonde in de wereld. Maar Eva kijkt al weg, Eva, door wie de zondeval in de wereld kwam. Het gevolg daarvan - de lust - wordt op het middenpaneel uitgebeeld. Ik ga daar in het volgende deel op in.

 

Praeceptorium divinae legis

Dit boek schreef Nider aan het einde van zijn leven. Het vond al vroeg - tussen 1470 en 1500 - een ruime verspreiding en werd nog tot in het begin van de 17e eeuw herdrukt.Ga naar eind25 Volgens Schieler zou het voor lange tijd het meest gebruikte moraalboek zijn geweest.

Nider geeft in zijn Praeceptorium divinae legis een eigentijdse toepassing van de tien geboden ten dienste van biechtvaders en predikanten. In feite is het méér, namelijk een moraalboek voor de praktische zielzorg. Hij behandelt bijvoorbeeld ook de geboden van de kerk en de leer van de sacramenten. Zeer uitgebreid gaat hij - behalve op de hel - ook op hemel en vagevuur in. Wat betreft de huwelijksmoraal staat hij in de scholastieke traditie. Er is eigenlijk maar één duidelijk punt waar hij afwijkt van de huwelijksmoraal, zoals het

[pagina 40]
[p. 40]

Concilie van Trente die ruim een eeuw later zou formuleren, namelijk op het punt van de geslachtelijke gemeenschap vóór de officiële kerkelijke huwelijkszegen. Nider zegt dat de geleerden het er niet over eens zijn of dit doodzonde is.Ga naar eind26 Het Concilie van Trente besliste het laatste en maakte korte metten met de zogenaamde geheime huwelijken. In het kader van het eerste gebod behandelt Nider in zijn Praeceptorium de vele ondeugden van de vrouwen: hun neiging tot trots, ijdelheid, bijgeloof en hekserij.

 

Andere moraalboeken

Nauw verwant met Niders boek over de tien geboden is een aantal praktische geschriften, waarin hij op een andere manier of voor een apart gebod dezelfde materie uitwerkt. Juist deze moralistische werken voor zielzorgers vonden na de uitvinding van de boekdrukkunst een snelle verspreiding. Het meest werd gebruikt het Manuale Confessorum (Handboek voor biechtvaders).Ga naar eind27 Nider behandelt in dit boek de drie fasen van de biecht: de voorbereiding, de biecht zelf en de genoegdoening erna.

Tot de al vroeg bekende geschriften behoort ook Consolatorium timoratae conscientiae (Troostboekje voor een angstvallig geweten). De titel slaat op het derde deel, want in het eerste deel behandelt Nider het betrouwbare geweten en in het tweede deel het goede geweten.Ga naar eind28

Een volgend moralistisch werkje dat hoge ogen gooide, heet De morali lepra (Over de morele melaatsheid).Ga naar eind29 Het sluit nauw aan bij het Praeceptorium en behandelt vooral de verschillende doodzonden en de aanleidingen daartoe, alsmede het verschil tussen doodzonden en dagelijkse zonden.

Tenslotte nog een moralistisch werkje over een in Niders tijd actueel aspect van het zevende gebod: het traktaat over de koopmansmoraal onder de titel Tractatus de contractibus mercatorum. Nider wilde hiermee de zielzorgers helpen recht en onrecht te onderscheiden. Want zelfs voor ervaren zielzorgers, zegt hij, is dat onderscheid moeilijk, omdat de koophandel ondoorzichtig is vanwege veel verdachte contracten.Ga naar eind30

 

Overige werken

De overige werken van Nider zijn in engere, kerkelijke zin minder moralistisch. In brede zin zijn zij het wel, want ze houden allemaal voorschriften in over hoe mensen van verschillende stand en situatie wel of niet moeten leven. Het meest verspreid hiervan was wel zijn boek met preekmodellen: Sermones de tempore et de sanctis cum quadragesimali (Preken voor de zondagen, de heiligendagen en de quatertemperdagen).Ga naar eind31 De preken zijn slechts schetsmatig uitgewerkt, omdat Nider volgens de inleiding geen tijd heeft om zijn vele preken schriftelijk vast te leggen. Zielzorgers hadden hem dat gevraagd. Als bron noemt hij vooral de ‘gouden preken’ van zijn 13e-eeuwse ordebroeder Jacobus de Voragine, meer bekend om zijn Legenda Aurea.

 

Minder bekende werken

Op de overige werken van Nider ga ik slechts zeer kort in, omdat zij ofwel weinig uitgaven hebben gekend, ofwel slechts korte tijd populair bleven. Geen

[pagina 41]
[p. 41]

van deze werken is ook in de oorspronkelijk Utrechtse collectie aanwezig.

Een kortstondige populariteit kende de enige Duitstalige incunabel-uitgave van Nider: Vierundzwanzig guldin Harfen halten den nächsten Weg zum Himmel.Ga naar eind32 Dit werk is waarschijnlijk de neerslag van preken die Nider in Neurenberg hield. Het is een soort deugdenleer, waarin hij uitspraken van kerkvaders combineert met een schildering van de kwalen van zijn tijd.

Van Niders boekje over de voorbereiding op de dood - Dispositorium moriendiGa naar eind33 - zijn slechts twee incunabel-uitgaven bekend. Weinig bekendheid kregen ook het waarschijnlijk aan hem toe te schrijven alfabet over de liefde tot God - Alphabetum divini amorisGa naar eind34 - en zijn De modo bene vivendiGa naar eind35, dat een aantal leefregels bevat, gericht aan een kloosterzuster.

Van zijn boek over de hervorming van de kloosters - De reformatione religiosorum - zijn slechts twee latere uitgaven bekend (Parijs 1512 en Antwerpen 1611). Nider schreef het tijdens het Concilie van Bazel. Van alle kwalen van de samenleving geeft hij er weer drie als bron van alle andere aan: de trots, de hebzucht en de wellust. Bij de voorschriften voor het doorvoeren van de kloosterhervorming noemt hij uitdrukkelijk het verkrijgen van de medewerking van de wereldlijke overheid.

e. Het streven van Nider en de weerklank van zijn gedrukte werken

Nider komt uit zijn daden en geschriften naar voren als iemand die bezeten was van de hervorming van het geestelijke en maatschappelijke leven van zijn tijd. Wat de kerkelijke hervorming betreft, ging het uitdrukkelijk om een binnenkerkelijke hervorming, die mede ten doel had een buitenkerkelijk hervormingsstreven te voorkomen.

Zijn eigen leven speelde zich vooral af in grote handelssteden langs de Rijn en in Midden-Europa. Daar doceerde, preekte en onderhandelde hij en hervormde hij kloosters. Hij lijkt uit te gaan van het besef, dat voor het ‘verval’ van zijn tijd de oude leer een nieuwe vertaling nodig heeft, met eigentijdse toepassingen. Hij betoogt vanuit tegenstellingen. Tegenover hoogmoed, hebzucht en wellust staan bescheidenheid, onthechting en kuisheid en waar mogelijk gehoorzaamheid, bezitloosheid en maagdelijkheid. Maagdelijkheid is voor hem het ideaal tot in het huwelijk toe. Want lust is altijd verdacht. Dat laatste was niet nieuw; veel kerkelijke schrijvers vóór hem hadden dat beweerd en hadden de oorsprong van de wellust gezocht bij de zonde van Eva.

Wat wèl eigentijds klinkt, is de geobsedeerde toepassing van die opvatting op allerlei categorieën personen: onder meer ongetrouwde vrouwen - waarvan er blijkbaar vele zijn - en weduwen. In Niders voorbeelden zijn die òf bescheiden en kuis òf trots en wellustig. Alleen al in meer dan tien hoofdstukken van de Formicarius gaat hij breedvoerig op de kuisheid in. Kennelijk wil hij niet alleen aantonen hoe verwerpelijk de onkuisheid is, maar ook hoe daadwerkelijk mogelijk de kuisheid. Er zijn veel ongetrouwde vrouwen die als maagd in de wereld leven. De weduwen zijn een bijzonder probleem. Zij zijn te prijzen als zij niet hertrouwen en bescheiden zijn. Wie te trots is om zich te onderwerpen aan de regels van kerk en klooster, wordt in zijn zedelijk leven - en speciaal de

[pagina 42]
[p. 42]

kuisheid - bedreigd. De Sekte van de Vrije Geest is daarvan een voorbeeld. Maar erger nog zijn de heksen, want zij verbinden zich met de duivel in een verbond dat door geslachtelijke gemeenschap beklonken wordt. Het zwakke geslacht loopt bij al die aberraties meer gevaar dan het mannelijke. Herhaaldelijk beklemtoont Nider dat vrouwen een gevaar vormen voor de geestelijken die vertrouwelijk met hen omgaan. Herhaaldelijk ook wijst hij op de tegenwerking van de duivel bij kloosterhervormingen.

Van Niders streven naar hervorming, dat wil zeggen een strenge opvatting van gehoorzaamheid, kuisheid en onthechting, getuigde al zijn klooster-intrede te Colmar. Uit wat hij over zijn moeder vertelt, is het waarschijnlijk dat zij tot deze opvattingen van haar enig kind heeft bijgedragen. In de bijna veertig jaar dat hij aan die hervorming werkte, werd Nider herhaaldelijk teleurgesteld en gedwarsboomd, niet in het minst op het einde van zijn leven in Bazel. Pas in die jaren neemt hij de verhalen van een rechter in Bern over heksen in zijn werken op en dekt ze met zijn gezag als theoloog.

De vraag lijkt gerechtvaardigd of de situatie in Bazel geen voedingsbodem geschapen heeft, waarin de heksenleer wortel kon schieten. In Niders moraaldenken, dat sterk gericht was op de polaire tegenstellingen goed en kwaad, hemel en hel, God en duivel, paste de heks als toppunt van kwaad, gelieerd aan duivel en hel.

Opvallend is dat bij de latere gedrukte uitgaven van Niders werken, na 1470, vooral zijn moraal-verhandelingen in engere zin veel succes hadden, met name zijn actualiseringen van de geboden ten behoeve van de praktische zielzorg. Blijkbaar was er een grote behoefte aan zijn richtlijnen voor biecht en prediking. Dat wijst erop dat zijn interpretatie van de moraal en de toepassing ervan op eigen tijd door velen werd herkend.

Dat de Formicarius aanvankelijk wat minder uitgaven kreeg dan de direct toepasbare richtlijnen voor de zielzorg, lijkt verklaarbaar. Uiteindelijk echter bleef de Formicarius het langst in de aandacht. Op de beeldvorming rond het verschijnsel heks had het een grote invloed.Ga naar eind36 Anders gezegd: toen Niders biecht- en preekvoorschriften uit de tijd raakten, vond zijn opvatting over hekserij eerder meer dan minder weerklank. Maatschappelijke veranderingen moeten de bodem daarvoor hebben bereid.

eind1
K. Schieler, Magister Johannes Nider, aus dem Orden der Prediger-Brüder. Ein Beitrag zur Kirchengeschichte des fünfzehnten Jahrhunderts. Mainz 1885, p. 1-49.
eind2
Gustav Schnürer, Kerk en beschaving in de Middeleeuwen, III. Haarlem 1950, p. 261v.
eind3
Schieler, o.c., p. 49.
eind4
R.R. Post, The Modern Devotion. Confrontation with Reformation and Humanism. Leiden 1968, p. 223v.
eind5
Schnürer, o.c., p. 270v.
eind6
Ibid., p. 263.
eind7
Schieler, o.c., p. 158v.

eind8
Ibid., p. 249v.
eind9
Schnürer, o.c., p. 286.
eind10
Schieler, o.c., p. 264v.

eind11
Ibid., p. 379.
eind12
G. Bader, Die Hexenprozesse in der Schweiz. Zürich 1945, p. 139v.
eind13
Joseph Hansen, Quellen und Untersuchungen zur Geschichte des Hexenwahns und der Hexenverfolgung im Mittelalter. Bonn 1901, p. 89v.
eind14
Zie hoofdstuk 1, noot 6. Behalve de binnenkort te publiceren IDL en Polain (B.) gebruik ik Hain.
eind15
Johannes Nider, Formicarius. De IDL vermeldt een uitgave van Ulrich Zell in Keulen, niet na september 1473 (4 exemplaren); de oorspronkelijk Utrechtse collectie (verder af te korten als ‘Utr.’) vermeldt deze zelfde uitgave; Polain (B.) vermeldt dezelfde uitgave en een van 1480; Hain noemt 4 uitgaven; een bekende post-incunabel is de uitgave van 1517, omdat zij verzorgd werd door de bekende humanist Jakob Wimpfeling.
eind16
De gekuiste uitgave van 1692 werd verzorgd door Herman van der Hardt, professor aan de academie van Helmstadt. In 1602 verscheen in Douai een uitgave, verzorgd door Georg Colvenerius, professor in de theologie en visitator van boeken. Deze wordt ook vermeld in de Utrechtse cataloog van 1670.
eind17
Bijvoorbeeld de bundels die in 1582 in Frankfort en in 1620 in Lyon verschenen. Het eerste deel bevat de Malleus Maleficarum en het vijfde hoofdstuk van de Formicarius. Het tweede deel bevat werk van een aantal andere auteurs uit de 15e en 16e eeuw.
eind18
Schieler, o.c., p. 375 (Proloog Formicarius).
eind19
Ibid., p. 200 (Formicarius, Liber II, cap. 9).
eind20
Ibid., p. 203 (Formicarius, Liber I, cap. 4; Liber II, cap. 10 en Liber IV, cap. 4 en 5).
eind21
Ibid., p. 212 (Formicarius, Liber III, cap. 5); N. Cohn, The Pursuit of the Millennium. London 19783, p. 148-176; M. Erbstösser, Sozialreligiöse Strömungen im späten Mittelalter: Geissler, Freigeister und Waldenser im 14. Jahrhundert, Berlin-Ost 1970 (in 1960 een eerdere studie samen met E. Werner); H. Grundmann, ‘Ketzerverhöre des Spätmittelalters als Quellen. Kritisches Problem’, in: Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters, 21 (1965), p. 519-575; R. Guarnieri, ‘Il movimento del Libero Spirito. Testi e documenti, separatim Roma 1965’, in: Archivio italiano per la Storia della Pietà, 4 (dl. I: Il movimento del Libero Spirito dalle origini al secolo XIV; dl. II: ‘Miroir des simples âmes’ di Margherita Porete; dl. III Appendici); G. Leff, Heresy in the Later Middle Ages: the relation of heterodoxy to dissent c. 1250-c. 1450, 2 vol. New York 1967 (vooral vol. 1); R.E. Lerner, The heresy of the Free Spirit in the later Middle Ages. Berkeley 1972; Anton G. Weiler, ‘Begijnen en begarden in de spiegel van een universitair dispuut (Heidelberg 1458)’, in: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, 10 (1968), I/II, p. 63v.
eind22
Zie p. 25.
eind23
Schieler, o.c., p. 222 (Formicarius, Liber III, cap. 11).
eind24
Walter Gibson, Jeroen Bosch. Amsterdam/Brussel 1974, p. 98.
eind25
Johannes Nider, Praeceptorium divinae legis. IDL: 11 uitgaven, waarvan 3 Keulse van 1472 of daarvoor (tot 23 exemplaren); Utr.: Keulen (Ulrich Zell) ca. 1475; Polain (B.): 14 uitgaven, inclusief de 3 vroege Keulse; Hain: 17 uitgaven, waarvan alleen al 6 van vóór 1472.
eind26
Marieke Verest, Van familie naar gezin. Een onderzoek naar veranderende samenlevingsvormen en de konsekwenties daarvan in de late Middeleeuwen. Nieuwe aanwijzingen bij Johannes Nider? Kandidaatsscriptie, Nijmegen 1980.
eind27
Johannes Nider, Manuale Confessorum. IDL: 8 uitgaven, vroegste Keulen ca. 1470 (Ulrich Zell, 7 ex.) (totaal 16 ex.); Utr.: Keulen, ca. 1470 en Leuven, ca. 1481; Polain (B.): 10 uitgaven, vroegste als IDL; Hain: 12 uitgaven. Van na 1514 zijn geen uitgaven bekend.
eind28
Johannes Nider, Consolatorium timoratae conscientiae. IDL: Keulen, niet na 1470 en Keulen, ca. 1473 (totaal 5 ex.); Utr.: Keulen, ca. 1473 (2 ex.); Polain (B.): 5 uitgaven (vroegste zie IDL); Hain: 7 uitgaven.
eind29
Johannes Nider, De morali lepra tractatus. IDL: 7 uitgaven, vroegste Keulen (Ulrich Zell), niet na 1470 (6 ex.) (totaal 14 ex.); Utr.: Keulen, niet na 1470 (2 ex.); Polain (B.): 8 uitgaven, vroegste zie IDL; Hain: 6 uitgaven.
eind30
Johannes Nider, Tractatus de contractibus mercatorum. IDL: 4 uitgaven, vroegste Keulen, ca. 1468 (totaal 5 ex.); Utr.: Leuven, ca. 1485; Polain (B.): 4 uitgaven, vroegste zie IDL; Hain: 8 uitgaven. N.B.: De laatste uitgave die bekend is, stamt uit 1593.
eind31
Johannes Nider, Sermones de tempore et de sanctis cum quadragesimali. IDL: 4 uitgaven, vroegste Esslingen, 1476-1478 (totaal 8 ex.); Utr.: Keulen, 1480 en 1482; Polain (B.): 5 uitgaven, vroegste zie IDL; Hain: 8 uitgaven.
eind32
Johannes Nider, Vierundzwanzig guldin Harfen. IDL: 1 uitgave, Augsburg, vóór april 1472 (totaal 1 ex.); Utr.: geen; Polain (B.): geen; Hain: 9 uitgaven.
eind33
Johannes Nider, Dispositorium moriendi. IDL: 1 uitgave, Keulen ca. 1470 (totaal 6 ex.); Utr.: geen; Polain (B.): geen; Hain: 2 uitgaven.
eind34
Johannes Nider, Alphabetum divini amoris (ook soms toegeschreven aan Gerson). IDL: 8 uitgaven, vroegste Keulen 1466 of 1467 (Ulrich Zell) (totaal 9 ex.). In 1495 verscheen een uitgave in Delft: Utr.: geen; Polain (B.): 9 uitgaven, vroegste Keulen, ca. 1466 (U. Zell); Hain: 9 uitgaven.
eind35
Johannes Nider, De modo bene vivendi. Voor zover bekend niet in Ned. en Belg. bibliotheken.

eind36
N. Paulus, Hexenwahn und Hexenprozesz, vornehmlich im 16. Jahrhundert. Freiburg im Breisgau 1910, p. 209v.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken