Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Moeder Lysbeth (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Moeder Lysbeth
Afbeelding van Moeder LysbethToon afbeelding van titelpagina van Moeder Lysbeth

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.49 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Moeder Lysbeth

(1856)–Emmanuel van Driessche–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

XII. Hoe men den duivel verjoeg.

De kerkklok bromde langzaem tien uren.

Ten tien uren 's avonds in den winter is het by de landlieden volop nacht.

Alles was op het dorp nu ook volkomen stil en rustig; de vreedzame veldelingen genoten de heilryke verkwikking des slaeps; hier en daer werd wel de stilte door het gekerm en gezucht der ongelukkigen onderbroken; maer op aerde schynen de ongelukkigen even zoo natuerlyk als de gelukkigen, het is zoo de gang der zaken, immers het is, verzekert men, altyd zóó geweest.

De maen flikkerde hel aen het hemelgewelf; de wolken hadden zich daegs te voren in overvloedige sneeuwvlokken uitgelost en elke star blonk nu onbeneveld in volle klaerheid aen het onafmeetbare uitspansel. Een vinnige koude had de sneeuw droog gevrozen en de voetstappen der oude Lysbeth, die de hoeve Jambers opging, kraekten onder den weg.

De pachterse had het hek opengelaten en wachtte,

[pagina 60]
[p. 60]

volgens afspraek, op de bedelaresse om het groote werk der genezing te volvoeren.

- Zyt gy daer, brave Lysbeth? vroeg de pachterse, terwyl zy de voordeur opende en de oude binnen liet.

- De Hemel sta ons in onze godvruchtige onderneming by, sprak Lysheth op plegtigen toon.

- Amen, stamelde vrouwe Jambers.

- Is alles gereed? vroeg nu de dweepster, terwyl zy in de keuken kwam.

- Ja, Lysbeth, fluisterde de pachterse, ja, alles is gereed; zie hier de groote koperen ketel, het kruid, dat gy my gegeven hebt, is er reeds in en daer op tafel ligt de schaer om het hair af te snyden.

- Goed, sprak de oude halfluid, terwyl zy de schaer opnam, maer, beval zy, den vinger op den mond plaetsende, dat ons niemand hoore! - slaept uwe dochter?

- Ja, bevestigde de moeder, daer zoo even sliep zy vast.

- Kom, kom! prevelde Lysbeth... houd het licht... kom...

En de beide vrouwen gingen, op de toppen der voeten den gang door tot aen de slaepkamer der zieke dochter.

- Jambers slaept aen de overzyde van het huis, niet waer? vroeg Lysbeth.

- Ja, en hy is reeds lang ter ruste, fluisterde de pachterse.

- Nu zoo, blyf hier met het licht, wy moeten ons niet verraden, mompelde de bedelares; en zy liet de bevende moeder aen de kamerdeur terwyl zy, als een nachtspook, naer de sponde van het schuldelooze meisjen sloop.

Het kind sliep zachtjens; sinds den vorigen dag was zy merkelyk gebeterd; het evenwigt kwam in haer geschokt zenuwgestel terug, en naermate zy rust genoot voelde zy hare krachten herleven.

[pagina 61]
[p. 61]

Haer regter arm hing ontachtzaemlyk van de sponde neder, haer engelachtig hoofd, dat al de trekken, al de kenteekens der onschuld en der zachtaerdigheid droeg, lag met bevalligheid achterover op hare peluw gebogen.

Zy scheen door eenen zachttooverenden droom gestreeld te worden; by het heldere licht der maen, zag men eenen zoeten glimlach om hare lippen zweven; zy scheen inwendig te spreken: ‘Ja, ik zal Karel nog wederzien, hem nog beminnen, en hem eenmael myn echtgenoot noemen!...’

Lysbeth sloeg haren duivelschen blik op dit goddelyke beeld van eenvoud en schoonheid, en grynzend van voldoening zette zy de schaer in de lieve blonde lokken van het slapende meisjen...

Op een oogwenk had zy eenige vlechten afgeknipt en zy vloog met de bazin terug naer de keuken.

Nu moest het groote werk beginnen.

De ketel werd over een groot houtvuer gehangen, en terwyl het water met het yzerkruid en de hairvlechten des meisjens kookte, wakkerde Lysbeth de pachterse lang zoo meer aen om vuriglyk te bidden; en de beklagenswaerdige moeder liet zich by dit heksenwerk overtuigen!.....

Lysbeth kuchte.

Tone was op zynen post.

Boven op den zolder tegenaen de schoorsteenpyp werden zware voorwerpen versleept en gerold en de pachterse vroeg schuddend en bevend aen de bedelaresse of de duivels reeds afkwamen!..

- Bid! Bid!..... prevelde de oude.

En vrouw Jambers bleef, met de dood op het lyf, bidden dat hare tanden knipperden..........

Hoe harder het water ziedde, hoe luider Lysbeth kuchte en hoe meer gerucht Tone op zolder mackte;

[pagina 62]
[p. 62]

de knecht hield een lawyt, dat waerlyk lawyt van alle duivels mogt genoemd worden.

Eindelyk hield de bazin niet langer stand; de sukkel was zoodanig met schrik bevangen dat zy buiten kennis van haren bidstoel viel.

Lysbeth oordeelde dat het nu tyd was om het huichelspel te staken; zy kuchte niet meer en de duivels hielden zich stil.

Tone moest er niet kwaed om wezen zyne rol te mogen eindigen, want het moest vóór eén duivel al lastig zyn om er een heel legioen te verbeelden.

- Pachterse! pachterse! kom tot u zelven! 't is gedaen! de duivels zyn verdwenen! zy hebben hunne prooi verlaten! sprak nu de oude om de arme moeder weêr tot haer zelven te roepen.

- Hoe! vroeg de bazin, als zy weêr uit hare bedwelming oprees, is het gedaen, Lysbeth!.. zyn ze verdwenen!...

- Ik hoor niets meer! fluisterde de oude, zie het vuer vermindert; de vlammen dwarlen niet meer; de ketel bruischt nog een weinig; de helsche geesten zyn verdwenen!...

- En myn kind! zou nu myn kind verlost wezen? vroeg de moeder.

- Uw kind is uit de klauwen des duivels gered, verzekerde Lysbeth.

- O, God dank! juichte de misleide vrouw, God dank! zie, Lysbeth vervolgde zy, dit is voor u, en zy stopte de dweepster eene kroon in de hand.

Lysbeth verborg gretig de kroon in haren rokzak, terwyl zy zich van de pachterse nog zeggen liet: - God zal u zegenen, brave Lysbeth, gy hebt heden myn kind gered!....

[pagina 63]
[p. 63]

Op dit oogenblik scheen het der moeder toe dat zy de stem harer dochter hoorde.

- Wat! hoe! gilde zy verheugd... Zou zy reeds!....

En zy vloog naer de slaepkamer van haer kind.

Lysbeth sloop de deur uit, en stapte de hoeve af, terwyl zy een voorwerp in hare handen wrong en met voldoening juichte:

- Ik heb den schat! nu is het meisjen gevangen!...

- Roept gy my, myn kind? vroeg de moeder, toen zy in de kamer kwam.

- Moeder! o, ik had daer even zoo zacht gedroomd! gedroomd van liefde en van geluk!... en dan, dan is....

- Ho, gy zyt veel gebeterd, myn kind, onderbrak de moeder, gy ziet er geheel hersteld uit!....

- Ja, moeder, hernam het meisjen, morgen zal ik opstaen en gansch genezen zyn.... maer een yslyk gezicht heeft my daer getroffen en my met schrik uit mynen slaep gewekt; my dacht dat de oude Lysbeth hier by my aen myn bed stond, dat zy my allerhande leelyke bezweeringen toestuerde, en als ik weigerde te doen wat zy my voorhield, toen vervloekte zy my, toen sprak zy de afschuwelykste vermaledydingen over u en over vader uit, toen zwoer zy by helschen eede onzen ondergang! o, moeder, die afgryselyke droom doet my nog sidderen nu ik ontwaekt ben!...

- Dit is toch niets, myn kind, troostte de moeder, dit zal immers geen ergs beduiden; Lysbeth is zoo eene goede godvruchtige vrouw; zy bidt alle dagen voor ons en zou ons geen kwaed willen berokkenen.

- Ik hoop wel, moeder, hervatte het kind, dat die droomen maer bedrog zyn, maer, ho! hoe afgryselyk zou het wezen, moesten zy eens waerheid voorspellen!...

- Slaep gerust, myn kind, suste nog de moeder,

[pagina 64]
[p. 64]

dank aen Lysbeth, heeft God zyne zegeningen over ons weêr uitgespreid; gy zyt nu geheel hersteld, morgen zult gy opstaen; dank God, myn kind en slaep gerust...

De moeder zoende hare dochter en ging, vol betrouwen in de spookery van Lysbeth, zich ter ruste leggen.

Het meisje dacht!

‘Ja, morgen zal ik opstaen, en als het weder wat beter wordt zal ik langs de Meerhoeve wandelen en trachten Karel ergends te ontmoeten om hem om verschooning voor myn gedrag van zondag te vragen; hy immers kan toch geen schuldig mensch wezen; hy, die zoo lieflyk beminnen kan, hy, die zoo zacht zyne blikken op my kan werpen! hy, die my eeuwige trouw heeft beloofd!... o neen, neen! Karel is geen schuldig mensch!’

En toen het op de horlogie middernacht wekkerde, sliep het meisjen weêr gerust en droomde tot den morgend van hare liefde, van haer geluk, van Karel!...

O, begoocheling! hoe dierbaer zyt gy den mensch! en waerom verdwynt gy zoo ligtelyk als rook!....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken