Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
Afbeelding van Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931Toon afbeelding van titelpagina van Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (18.15 MB)

ebook (3.51 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Editeurs

Piet Delen

Jaap Goedegebuure

H.A. Gomperts

J.H.W. Veenstra

Herman Verhaar



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931

(1978)–E. du Perron–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Inleiding
Brieven 1 januari 1930-31 maart 1931

Voor Du Perron's creatieve werk was 1930 een onvruchtbaar jaar. Met de publicatie van de verhalenbundels Bij gebrek aan ernst en Nutteloos verzet in 1928 en 1929 en van de bundel verzamelde poëzie Parlando in 1930 sloot hij een eerste fase van zijn werk af. Hoe hij verder zou gaan, was vooralsnog onzeker. Herhaaldelijk klaagde hij erover, dat hij niet tot schrijven kwam en zich in een impasse voelde.

Tijdens de eerste drie maanden van 1930 verbleef hij in Amsterdam, waar hij met zijn ernstig zieke moeder en Simone op drie verschillende pensionadressen woonde. Het was een tamelijk enerverende tijd, waarin hij veel met bevriende schrijvers verkeerde en andere voor het eerst ontmoette. Hij maakte spoedig kennis met Victor van Vriesland, met wie hij in februari begon te corresponderen. In Utrecht ontmoette hij Marsman voor het eerst.

Begin april keerde de familie uit Amsterdam terug naar Gistoux. Nadat Du Perron eind juni nog een paar dagen in Nederland was geweest en in juli enkele vakantiedagen in de Ardennen had doorgebracht, verhuisde hij diezelfde maand naar een appartement in Brussel, dichtbij de woning van Greshoff. Ook in de maanden augustus en september reisde hij telkens voor een paar dagen naar Nederland. Het was eveneens in augustus, dat Everard Bouws, vertrouweling van directeur Zijlstra van uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, met plannen voor een nieuw tijdschrift kwam, waarvan de redaktie zou moeten bestaan uit Du Perron, Slauerhoff en Ter Braak. Het overleg hierover leverde echter nog geen concrete resultaten op. Slauerhoff vertrok op 1 oktober als scheepsarts naar Zuid-Amerika en bovendien kenden Du Perron en Ter Braak elkaar nog niet. In november ontving Du Perron de eerste brief van Ter Braak, nadat hij hem zijn Cahiers van een lezer had toegezonden. Hun kennismaking vond eind november of begin december plaats in Rotterdam. Du Perron was toen voor drie weken in Nederland, waar hij Adé Tissing, zijn oude vriend uit Indië, opzocht en Malraux vergezelde op een lezingentournee. Half december werd hij naar Brussel teruggeroepen i.v.m. ziekte van zijn moeder.

Ook al was hij in 1930 niet in staat enig creatief werk te voltooien, enkele opvallende kritische publicaties lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Zijn ‘Open brief aan dr. N.A. Donkersloot’ (Anthonie Donker), opgenomen in Den gulden winckel van maart, was een voorbode van de breuk met deze dichter, die in mei n.a.v. diens conflict met Greshoff en door Don-

[pagina 8]
[p. 8]

kersloots steeds overtuigender Costeriaanse neigingen definitief werd. Een in december 1929 door 's-Gravesande afgenomen interview verscheen in Den gulden winckel van mei. Nadat in hetzelfde tijdschrift zijn recensie van Ter Braaks Carnaval der burgers was geplaatst, schreef hij in oktober zijn ‘Gesprek over Slauerhoff’, dat door De gids niet geaccepteerd werd, maar in het decembernummer van De vrije bladen werd afgedrukt. Het stuk trok de aandacht en verwekte nogal wat reacties.

Belangrijker is de discussie die in januari 1931 begon rond de poëziebloemlezing Prisma van Vrije bladen-redacteur D.A.M. Binnendijk. In het ‘Gesprek over Slauerhoff’ had Du Perron al de eis gesteld dat er uit het literaire werk ‘een persoonlijkheid’ spreken moest. In zijn kritiek op Binnendijks ‘Prisma of dogma?’ betoonde Ter Braak zich zijn medestander door zich te verzetten tegen het criterium ‘creativiteit’ dat Binnendijk bij de beoordeling van poëzie aanlegde. Daarmee werd naar Ter Braaks mening een vrijbrief gegeven aan een esthetische vormen-cultus en epigonisme. Du Perron nam de aanval over in zijn stuk ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’. Daarin preciseerde hij Ter Braaks standpunt in zoverre dat hij achter Binnendijks creativiteitstheorie minder de invloed van Nijhoff dan wel die van Marsman vermoedde. Hij stuurde zijn bijdrage in het debat dan ook rechtstreeks toe aan Marsman ter plaatsing in De vrije bladen. Marsman was weliswaar tegen opname van het artikel, maar er volgde een briefwisseling die aanleiding gaf tot een blijvende vriendschap tussen de twee vroegere tegenstanders, die elkaar op 22 februari ten huize van Ter Braak opnieuw zouden ontmoeten. De gelijktijdige kennismaking met Engelman, die het door De vrije bladen geweigerde artikel en de erop volgende correspondentie in de door hem geredigeerde kunstrubriek van De nieuwe eeuw opnam, was voor Du Perron een neveneffect van het Prisma-debat.

Terwijl de afrekening met de ‘estheten’ van De vrije bladen nog in volle gang was, begon Du Perron met een grondige oriëntatie op het terrein van de maatschappelijk-revolutionaire, in het bijzonder marxistische, opvattingen. Dit proces was in gang gezet door zijn omgang met André Malraux en door zijn ontmoeting met de Belgische communistische politicus Van Overstraeten op 16 januari. Beide adviseerden hem bij zijn politieke lectuur, waarbij hij naarstig de notities maakte waaruit eind 1932 zijn essays ‘Flirt met de revolutie’ en ‘De smalle mens’ zouden ontstaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken