| |
| |
| |
Naschrift van Jacopo Niccolini
Dit is het einde van Fra Lorenzo Vitelli, dat ik heb bijgewoond en opgetekend naar wat ik er met eigen ogen van heb gezien. De gebeurtenissen die ik hier meedeel hebben zich afgespeeld op de veertiende Juni van het jaar veertien honderd acht en negentig. Wat ik ervan zeg is de waarheid, maar ik weet dat veel valse geruchten de ronde doen en dat valse getuigen de waarheid trachten te verbergen.
Ik ben geen geleerde, maar een eenvoudig man die kan lezen en schrijven. In het gerechtshof, meer in het bijzonder in de gevangenis, waar ik sedert lange jaren in dienst ben, heb ik over vele dingen leren nadenken, die in de drukke zorgen om het dagelijks brood en bij het najagen van vertier en vermaak, zoals dit al te vaak bij het tegenwoordige geslacht gebruikelijk is, gemakkelijk worden vergeten. Juist daartegen is Fra Lorenzo in opstand gekomen.
Ik geloof dat hij een heilig man was en ik moet erkennen dat ik vaak maar weinig begrijp van wat in deze papieren staat opgeschreven. Wanneer hij zegt dat God niet bestaat, betekent dit volgens mij iets heel anders. Ik kan dat niet met teksten bewijzen, al heb ik gehoord dat er preken van hem gedrukt zijn. Maar ik weet dat hij ter dood wordt gebracht om wat hij leerde en ik ben te dikwijls onder zijn toehoorders geweest om niet te weten dat hij iets anders leerde dan dat God niet bestaat.
| |
| |
Daarenboven heb ik gezien dat hij een goed mens was. Ik vermoed echter dat hij, als alle philosofen, over dingen nadacht waarover een ongeleerd man als ik geen oordeel hebben mag.
Nog éér Fra Lorenzo op de ochtend van zijn terechtstelling de cel verliet, heb ik deze papieren onder mijn berusting genomen, zoals hij mij heeft gevraagd. Het is onontbeerlijk dat ik ze ergens in veiligheid breng, want ik heb bemerkt dat er lieden zijn, die van het bestaan ervan afweten en er ijverig naar speuren. Reeds verschillende malen heeft men mij met aandrang ondervraagd of ik niet wist dat Fra Lorenzo de laatste dagen in zijn cel veel geschreven had. Ik heb geantwoord dat dit mij onwaarschijnlijk leek, aangezien de gelegenheid daarvoor nauwelijks bestond en hij ten zeerste vermoeid was. Ik heb niet meer willen zeggen, omdat ik niet wist of iemand op de hoogte was, temeer waar ik had nagelaten een toestemming tot het geven van pen en papier te vragen, die waarschijnlijk geweigerd zou zijn. Eenmaal heeft men mij plotseling gevraagd of ik niet wist waar de bladzijden gebleven waren, die Fra Lorenzo voor zijn terechtstelling geschreven had. Ik heb toen begrepen dat men het bestaan ervan inderdaad kende en dat ik goed zou doen ze niet bij mij te bewaren.
Op de ochtend van de veertiende Juni om negen uur is Fra Lorenzo uit zijn cel gehaald. Men heeft hem wakker moeten maken, want tot diep in de nacht was hij blijven waken en pas laat ingesla- | |
| |
pen. Hij scheen echter uitgerust en vol goede moed. Het was een stralende lentedag met felle zon en zonder wind, een onbewolkte diep-blauwe lucht. Men zou gezegd hebben dat het feest was, ook in de stad, waar er van rouw niet veel te merken viel. De burgers hadden hun deftigste kleren aangetrokken, zelfs de kinderen die in groten getale op straat waren; zij die niet lopen konden werden op de arm gedragen.
Temidden van deze mooie en vrolijke mannen en vrouwen, zag men soms ook lieden die huilden, anderen die heftig scholden, vloekten en de vuisten balden. Maar zij waren slechts weinigen en zij moesten voorzichtig zijn, onder de menigte bevonden zich talrijke soldaten en politiedienaren, die er nauwlettend op toezagen dat de orde gehandhaafd bleef en er geen ongeregeldheden plaatsvonden. De meerderheid van het publiek dat op de been was, scheen dit ook niet in de zin te hebben en was enkel maar nieuwsgierig.
Langs de huizen en door de straten reden statig en indrukwekkend zwaargewapende condottieri op zwarte paarden voorbij. Er waren zeer veel monniken en priesters, ongetwijfeld ook uit naburige steden en dorpen afkomstig, want men zag talloze vreemde gezichten. Meestal hielden deze laatsten zich zeer rustig en zelfs enigszins achteraf. Dit verwonderde mij in hoge mate, omdat ik meen te weten dat wat er gebeuren ging voornamelijk door hun stokerijen was bereikt. Op het plein naast het gerechtsgebouw was in de vroege morgenuren de brandstapel opgericht.
| |
| |
Deze bestond uit een grote hoeveelheid ordelijk opgestapeld droog hout, waarvan het middelste gedeelte overdekt was met hars en olie. Daarin stond een galg, die van opzij gezien enigszins de vorm had van een kruis. Hij was getimmerd van ruw en knoestig hout; de strop die eraan hing was van gevlochten hennep. Een manshoge houten brug voerde van een deur van het gerechtsgebouw naar de brandstapel. Aan de zijkanten waren tribunes opgesteld voor de rechters, voor de leden van het stadsbestuur, voor de pauselijke commissarissen en de hogere geestelijkheid. Er was een sterke politiemacht op de been, maar er scheen geen gevaar te dreigen.
Geruime tijd vóór Fra Lorenzo naar buiten werd gebracht, konden wij het rumoer op straat vernemen. Het drong door muren en vensters naar binnen. Het zou mij verdriet hebben gedaan, wanneer de gevangene zelf door dit lawaai was gestoord, maar toen ik een blik in de cel wierp, zeker wel een uur voor hij gehaald werd, vond ik hem rustig slapend en niet in 't minst gehinderd. Ik had daardoor de gelegenheid hem nogmaals goed op te nemen en ik kan slechts zeggen dat zijn gelaat de meest volmaakte innerlijke rust en vrede weerspiegelde. Op een ogenblik had ik zelfs de indruk dat hij in zijn slaap lachte en hij mompelde iets dat ik niet kon verstaan.
Toen ik weer buiten ging kijken - want men kan zich niet voorstellen wat zulk een gebeurtenis voor ons, gevangenbewaarders, betekent - zag ik een hevig gedrang om de voorste plaatsen. Iedereen
| |
| |
scheen verlangend om Fra Lorenzo van nabij te zien verbranden. Dit is een walgelijke eigenschap van onze tijd; de hevigste en afschuwelijkste sensaties schijnen nog nauwelijks sterk genoeg voor mensen die dagelijks naar zulke zenuwschokkende spanningen op jacht zijn. Het kan niet erg, het kan niet afgrijselijk genoeg zijn. Wie en wat er wordt vernietigd of omgebracht, is hun van geen betekenis. Ik heb meer dan eens opgemerkt dat vele mensen dat trouwens niet eens weten. Het is enkel maar nodig dat er slachtoffers zijn en dat zij geprikkeld worden, de rest laat hen onverschillig. Ofschoon ik mij met deze dingen nooit inlaat en het mij altijd weer verwondert zoveel mensen te zien die hieraan behoefte blijken te hebben, benauwt het mij soms en vraag ik mij af waar het met de mensheid naar toegaat, als men lieden als Fra Lorenzo ter dood brengt.
Om negen uur dus werd hij naar buiten geleid tussen twee gerechtsdienaren in en voorafgegaan door de beul. Toen de deur openging en zijn smalle, kaarsrechte gestalte op de brug verscheen, verstomde eensklaps het rumoer op het plein. Het was als een plotselinge windstoot die vlaagt over een korenveld, in één oogwenk ligt het graan neergedrukt en roerloos. Slechts enkele dolzinnigen, die tot vlakbij de brandstapel waren doorgedrongen, hadden zich spoedig hervat. Zij schaterlachten luidkeels en riepen onbetamelijke, grove scheldwoorden en geile gemeenheden, in de hoop dat de omstanders met hen zouden instemmen, maar het gebeurde niet en zij zwegen spoedig,
| |
| |
omdat hun geschreeuw de stilte slechts vergrootte. Fra Lorenzo was blootvoets. Toen hij de wankele houten stellage opliep, waren er kleine brutale jongens die eronder kropen en met stokken tussen de naden en kieren van de planken vloer in zijn voetzolen probeerden te prikken. Zij werden door een man die vooraan stond weggejaagd.
Op de brug kwam een monnik Fra Lorenzo tegemoet en gebood hem zijn mantel uit te doen, opdat dit priesterkleed niet zou worden onteerd. Vitelli gehoorzaamde. Het was niet te zien of hij ontroerd was, omdat voor mensen die hem in lang niet gezien hadden, zijn gelaat diepe sporen droeg van de doorstane vermoeienissen. Men heeft van een zichtbare ontroering gesproken, maar het is duidelijk dat men zich daarin licht kan vergissen. Hoe het zij, ik, die hem iedere dag van nabij heb kunnen gadeslaan, heb hiervan niets geconstateerd. Bekleed met zijn armoedige monnikspij werd hij naar de tribune gevoerd waar de pauselijke commissarissen hadden plaatsgenomen. Er waren talrijke mensen die zich van deze ontmoeting veel hadden voorgesteld; er waren er zelfs die hierop al hun hoop hadden gevestigd. Zij verwachtten dat Vitelli op zijn beurt een goddelijke vervloeking over de paus of over diens afgezanten zou uitspreken en dat er dan iets wonderbaarlijks zou geschieden. Maar ik, die Fra Lorenzo zo goed heb waargenomen, wist van te voren dat zij zouden worden teleurgesteld. Het was echter doodstil op dat ogenblik en men kon de ademhaling van het aanwezige volk horen.
| |
| |
Monsignore Francesco Romolino stond op, hij legde een hand, waaraan een ring, met een edelsteen gesierd, schitterde, op de arm van de monnik en sprak toen luidkeels de woorden: ‘Ik scheid u van de strijdende kerk.’ Hij keek daarbij trots in het rond en tenslotte zag hij met een smalende glimlach neer op het gebogen hoofd van de monnik voor hem. Deze heeft niets geantwoord.
Ik meen te kunnen zeggen dat hij daarmee de sympathie van de meeste zijner aanhangers heeft verloren. Zij hebben niet kunnen aanvaarden dat hij zich zonder protest heeft neergelegd bij alles wat men over hem gezegd heeft en met hem deed. Ik heb duidelijk gevoeld hoe van dat ogenblik af de atmosfeer op het plein was omgeslagen. Zij die eerst ontdaan en met ontroering toekeken, werden onverschillig en ik geloof dat hij in die enkele minuten ook door zijn volgelingen verlaten is.
De traditie in onze stad vereist dat op het uur van de terechtstelling het vonnis dat door de rechtbank is uitgesproken aan de goedkeuring van de Signorie wordt onderworpen. Dit geschiedt ter plaatse en men zegt dan ook dat dit louter een formaliteit is. De Acht trekken zich terug, zoals men dat noemt, ofschoon zij geen ogenblik de tribune verlaten. Slechts weinige minuten later nemen zij hun beslissing, altijd eenstemmig en altijd in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank. Zij delen die beslissing aanstonds in het openbaar mee bij monde van een griffier.
De volstrekte eenstemmigheid werd ditmaal niet bereikt, want iedereen heeft kunnen zien hoe op
| |
| |
een gegeven moment een van de acht leden van de Signorie opstond en de tribune verliet. Later werd bevestigd dat hij weigerde zijn instemming te betuigen met de uitspraak van de rechtbank en dat hij de terechtstelling van Fra Lorenzo als moord beschouwde.
De overblijvende zeven hebben echter het vonnis bekrachtigd. Wat de griffier heeft voorgelezen, heb ik door het inmiddels weer oplevende rumoer moeilijk kunnen verstaan. De uitspraak werd later aan de poort van de Signorie aangeplakt en het is daar dat ik woordelijk het vonnis heb overgeschreven om er zeker van te zijn dat mijn gehoor en mijn geheugen zich niet zouden bedriegen. Deze tekst luidt:
‘De gonfaloniere en de Acht, in overweging genomen hebbende het proces van Fra Lorenzo Vitelli en de ontzaglijke misdaden, hierin vermeld, in acht nemende vooral de uitspraak van de paus, die hem overlevert aan het werelds tribunaal, opdat hij zijn gerechte straf niet zal ontgaan, besluiten dat de monnik zal worden gehangen aan de galg en daarna tot as verbrand, opdat de ziel van het lichaam gescheiden worde.’
Er restte hierna niets meer dan de uitvoering zelf van het vonnis.
Een geritsel liep door het volk en men voelde de spanning stijgen. De veroordeelde beklom de treden naar het schavot en de brandstapel. Voor allen zichtbaar stond de monnik daar, de handen op de rug gebonden, blootshoofds, mager en onaanzienlijk in zijn grauwe, versleten pij. Hij
| |
| |
droeg het hoofd nu opgeheven, maar hij zag niemand aan. Hij staarde over de hoofden van de menigte in de verte, naar de glooiende heuvels, de roerloze cypressen. De zon scheen hem recht in het bruine, benige gezicht, met de diepliggende ogen, de gebogen neus.
Geleid door de beul beklom hij hierna de brandstapel en een kleine verhoging onder de galg. Er waren hierbij geen woorden gemoeid. Toen de strop hem om de hals werd gelegd, klonk er echter geroep uit de menigte. Iemand schreeuwde hem toe dat nu het ogenblik gekomen was om wonderen te doen. Daar niemand wist of dit als ernst of als spot bedoeld was, viel onmiddellijk de stilte weer in. De monnik zelf had geen enkele beweging gemaakt en niet opgekeken.
Reeds zag men rondom de brandstapel de vlammen van de fakkels opschieten die aanstonds het vuur zouden ontsteken, fakkels gehanteerd door de politie, maar ook fakkels van hen die het genot wilden smaken aan de verbranding van de monnik te hebben deelgenomen.
Bij de eerste slag van de torenklok, precies om tien uur, stootte de beul het bankje weg waarop de monnik stond; met een ruk viel zijn lichaam omlaag, het danste een krampachtig schokkende dans, die zijn ledematen samentrok. Het hoofd, geknakt in de nek, hing voorover, even later kwam een zwellende tong naar voren die langzaam tussen de tanden uit de mond schoof. Maar nog eer hij geworgd kon zijn, werden olie en hars en hout ontstoken en omspeelden hem de sidderende
| |
| |
tongen van het vuur. Zij kropen langs zijn snel verteerde pij omhoog, maar toen was zijn blank en mager lichaam reeds gezwollen en door de vlammen geblakerd. Hoewel hij vermoedelijk nog lang leefde nadat het vuur was begonnen hem te teisteren, omdat een hoog oplaaiende vlam het koord doorbrandde en zijn lichaam, naar beneden vallend, rechtop tegen de galg bleef leunen, gaf hij geen enkele kreet.
Onder het volk was beweging ontstaan. Op aanstoten van de beul, die grijnzend achter de brandstapel heen en weer danste als een afschuwelijke duivelse nar, begonnen de kinderen met stenen naar hem te gooien, dezelfde kinderen wellicht die hij om zich heen verzameld had, toen hij zijn kruistocht tegen de ondeugd begon en die zich beijverd hadden de liederlijkste bewoners van de stad na te jouwen en met vuilnis naar hen te werpen. In een ogenblik regende het stenen. Niet alleen de kinderen, ook tal van Arrabbiaten hebben zich voor dit eerloze bedrijf geleend. Met een enkele welgemikte steenworp werd hem een gapende hoofdwond toegebracht, waaruit zwart bloed over zijn gelaat droop, zoals men zien kon, wanneer de vlammen opzij uitweken.
Na geruime tijd begon het lichaam af te brokkelen. De armen vielen omlaag, door het geraas van de vlammen kon men het niet horen, maar de omstanders zagen ineenstortende blokken en knetterende takken. Weldra leek het verminkte en onherkenbaar geworden lichaam nog slechts op een zwartgeblakerde boomstronk. Maar toen
| |
| |
hield het ook geen stand meer. Heel langzaam helde het naar voren en, ofschoon iedereen het had zien aankomen, viel het nog onverwacht voorover in het vuur. Er laaide een hoge vlam uit op, die alles wat er nog op dat moment van restte, aan het gezicht van de menigte onttrok.
Ik, Jacoppi Niccolini, ben van dit alles een bedroefd ooggetuige geweest.
|
|