leefd hebben, van de heilige Lodewijk die hier open hof hield, gekleed in een maliënkolder onder een vermiljoenrood gewaad, gevoerd met hermelijn, een katoenen muts op het hoofd, volgens de geschiedschrijver Joinville die er bij aanwezig was. Later, onder Henri IV, woonde Duplessis-Mornay, militair, lettré, paus der Hugenoten, in deze vesting.
Woorden. Woorden die worden geabsorbeerd door een leeglopende stilte, gevolgd door voetgeschuifel, gekuch, het openen en sluiten van een volgende deur naar een nieuw vertrek. Hugo zou willen ontsnappen aan de drukkende beklemming waarmee het bezoek aan dit kasteel gepaard gaat. Het heeft geen zin: begeleiding door de gids is voorgeschreven, het moet zijn beloop hebben en het is noodzakelijk steeds dieper door te dringen in het interieur van dit bouwsel dat hem aantrekt, in de zalen en kamers die op elkaar volgen, de gangen waarop deuren en andere gangen uitkomen, trappen en trapportalen die naar nieuwe verdiepingen leiden. Het is onvermijdelijk. Niet echter het luisteren naar zinnen die vermoeiend, maar schijnbaar moeiteloos uit de mond van de gids stromen, een gonzende grijze stem van spinrag. Op den duur is het niet meer hinderlijk, het oor went en de gedachte nestelt er zich in als in het verzaligde spinnen van een kat die men zich hier gemakkelijk met halfgesloten ogen kan voorstellen, liggend op een van de met vaalgeworden zijde beklede stoelen, links en rechts van de haard. Wil hij eigenlijk wel ontsnappen? Het lichaam reageert werktuigelijk, benen, voeten, bewegen langzaam vooruit, opzij, terug, blijven dralen, gaan opnieuw achterwaarts. De ogen zien, maar vervormen wat zij zien en de oren horen andere klanken, andere geluiden. Het uitzicht