Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Goede Kameraad. Honderd jaar kinderboeken (1991)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.21 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
100 artikelen/jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Goede Kameraad. Honderd jaar kinderboeken

(1991)–Toin Duijx, Joke Linders–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

1914-1940 Van boekenplankje tot prijsvraag



illustratie
Reclamefolder


De Eerste Wereldoorlog mag dan ongunstig geweest zijn voor de economische en materiële ontwikkeling van Nederland, een aantal maatschappelijke ontwikkelingen raakt juist in een stroomversnelling met als gevolg dat de afstand tussen hoog en laag, boven en onder kleiner wordt. Zo groeien de middengroepen in aantal en autoriteit dankzij de industrialisatie, de verplichte scholing voor iedereen en de voortschrijdende democratisering - vrouwen krijgen in 1919 kiesrecht.

Deze ontwikkeling is niet direct zichtbaar in de leescultuur van die jaren. De beheerders van de Reizende Volksbibliotheek klagen in 1925 tenminste over de teruggang in de leesbelangstellmg op het platteland. De schuld daarvan schuiven zij op de algehele malaise, de noodgedwongen verhoging van het leengeld - een cent per week! - én de opkomst van de radio. Ze is wel zichtbaar in de strategieën van uitgevers en leesbevorderaars die een groter publiek proberen te bereiken.

In navolging van de Amsterdamse Nutskinderleeszaal, beter bekend als ‘De Wijde Steeg’, worden op verschillende plaatsen in het land ( Utrecht, Rotterdam, Den Haag) kinderleeszalen of jeugdbibliotheken opgericht. Daarvan getuigt de oproep van een spraaklerares te Emmen in Het Kind: ‘Wij moeten de jongens en meisjes in de gemeente Emmen (Dr.) op winteravonden van de straat houden. Maar dan moeten wij ze er ook iets voor terug geven. Een leeszaaltje, met goed licht en warmte, met tafeltjes en stoelen, en in de eerste plaats goed voorzien van boeken. Alle boeken zijn welkom! - Kijkt U uw boekenkast eens even na, of U niet iets missen kunt; meestal heeft U veel te veel boeken thuis en zoekt alleen naar een gelegenheid een goede bestemming voor ze te vinden. Welnu! stuurt U die oude boeken dan.’

Stonden voor de Eerste Wereldoorlog vooral de criteria voor het goede kinderboek in de belangstelling, nu beijveren de drie zuilen zich voor het winnen van lezers, ieder vanuit de eigen levensovertuiging. De neutrale zuil bekleedt in die strijd de sterkste positie. Niet alleen omdat onderlinge verdeeldheid tussen orthodox en vrijzinnig zoals bij de protestanten en de katholieken ontbreekt, maar ook omdat er meer ‘neutrale’ boeken zijn.

Het verzuild winnen van lezerszielen blijkt uit de oprichting van een Keurraad voor Roomsche Jeugdlektuur op 25 juni 1924, de latere IDIL. De Keurraad bekijkt de boeken voor de jeugd vooral vanuit ‘godsdienstig-zedelik’ oogpunt. Twee jaar later introduceert een ‘neutrale’ Commissie voor kinderlectuur en kinderbibliotheken De kleine Vuurtoren, een jaarlijkse gids met adviezen over nieuw verschenen kinder- en jeugdboeken. In feite de voorloper van de huidige Boek- en Jeugdgids van NBLC en CPNB. In 1933 volgt de Stichting Jeugdlectuur te Amsterdam die vanuit een positief christelijk standpunt goede lectuur onder de jeugd wil brengen. Het middel daartoe is opnieuw een lectuurgids met ‘principiële’ voorlichting over boeken die voor jongeren bestemd zijn alsook over boeken die voor ouders en jeugdleiders van belang zijn.

[pagina 42]
[p. 42]


illustratie
Het eerste prentenboek. J. Riemens-Reurslag


Van Holkema & Warendorf, die van oorsprong christelijk hervormde wortels heeft, schaart zich onder de neutrale zuil en ontwikkelt met behulp van boekenlijsten en aantrekkelijk uitgegeven brochures een eigen commercieel beleid om het lezen en de verkoop van haar boeken te bevorderen. Ons Boekenplankje, ‘Een Nieuwe goedkoope Bibliotheek voor Jongens en Meisjes’ (1922), neemt in dat beleid een bijzondere plaats in.

‘De tijden zijn duur en de tijden zijn slecht is de algemeen gehoorde klacht en men moet zich zoveel mogelijk bezuinigen. En wanneer er dan bezuinigd wordt, dan komen daarvoor allereerst de boeken in aanmerking, want boeken zijn duur. Weet men echter wel wat men zijn kinderen onthoudt, als men ze geen goede boeken meer geeft, men onthoudt ze niet alleen veel genot, maar men staat hun ontwikkeling voor het betere leven in den weg. Een boek is de beste vriend voor jong en oud!

Wij willen nu beginnen met de boeken weer goedkoop te maken en vooral

illustratie
Reclameposter


[pagina 43]
[p. 43]

de boeken voor de jeugd. Maar deze goedkoope boeken moeten én wat inhoud betreft én wat de uitvoering aangaat, toch tot de allerbeste behooren.



illustratie
Gulliver keek eens rond om den betooverden aanblik te genieten, die zich aan zijn oog voordeed.
Uit: Gulliver's reizen (Ons Boekenplankje, deel 1). C. Joh. Kieviet, met illustraties van Netty Heyligers


Wij hebben ons daartoe in verbinding met de beste schrijvers, teekenaars en drukkers gesteld en het resultaat daarvan is de verschijning van Ons Boekenplankje.’

De eerste twaalf boeken - in linnen gebonden met elk vier plaatjes en een in vier kleuren gedrukt omslag van Netty Heyligers - kosten ƒ1,25 per deel. Bij intekening op de hele serie kan men voor ƒ5,- het bijpassende eikehouten kastje aanschaffen. Die lage prijs is mogelijk dankzij de hoge oplagen, het laten binden van maar liefst 50.000 exemplaren tegelijk en het uitbrengen van herdrukken van gerenommeerde auteurs. Zo levert C.Joh. Kieviet een bewerking van Gullivers reizen. J.J.A. Goeverneur vertelt over Don Quichot van La Mancha en bekende ‘vrouwelijke schrijfsters’ als Agatha en Suze Andriessen over mooie meisjes en hun kostschoolperikelen.

Deze vorm van propaganda werkt kennelijk, want al in het voorjaar van 1923 worden de volgende zes delen aangekondigd. Onder andere Een vroolijk Troepje van Rina van der Hout met daarin Loes en Mies, ‘aardige figuurtjes die heel het boek door van een amusante beweeglijkheid en praatlust zijn’ en het jongensboek Jack van Wely van Bob Haringsveldt, ‘een sympathieke jongen vol moed en waarheidszin’ die kattekwaad en ongelooflijke streken uithaalt. De serie omvat uiteindelijk vierentwintig delen.

 

Zes jaar later (1928) verrast Van Holkema & Warendorf de kinderboekenwereld met een poging niet alleen de kwantiteit maar ook de kwaliteit van het jeugdboek te verbeteren. Het middel daartoe is een prijsvraag ter waarde van ƒ1.000,- voor de auteur van het beste Jongensboek en het beste Meisjesboek.

De winnende manuscripten zullen worden gepubliceerd in de serie Be-

illustratie



illustratie
Jack van Wely (Ons Boekenplankje, deel 20). Bob Hardingsveldt


[pagina 44]
[p. 44]

kroonde Boeken voor jongens en meisjes, voortreffelijk uitgegeven op houtvrij papier met linnen band en duidelijke druk, voor ‘den billijken prijs’ van ƒ2,90 voor gebonden exemplaren of ƒ2,- voor ingenaaide.

De motieven voor de prijsvraag lopen uiteen: ‘Reeds sedert jaren is geklaagd over het gehalte van de jongens- en meisjesboeken. Verschillende commissies werden samengesteld om deze kinderlectuur te beoordeelen en de goede boeken aan te bevelen. Om te komen tot een serie boeken, waarvan men vooruit weet, dat ze in alle opzichten zouden voldoen, hebben wij onze prijsvragen uitgeschreven. Wij hadden daarbij een tweede doel voor oogen en wel om aankomende auteurs aan te moedigen, sluimerende talenten te doen ontwaken en nieuwe auteurs te ontdekken, die wat aan onze jongens en meisjes te vertellen hebben. In dit opzicht zijn wij zeker ook geslaagd. Maar om onze prijsvragen het vertrouwen van het publiek te geven en verzekerd te zijn, dat het beste gekozen zou worden, hebben wij een jury van hoogstaande vrouwen en mannen uitgenoodigd... Zoo zijn wij verzekerd, dat het allerbeste gekozen werd.’

Deze jury van hoogstaande vrouwen en mannen, met onder meer C.Joh. Kieviet, Theo Thijssen, Top Naeff en J.P. Zoomers-Vermeer, krijgt maar liefst 143 manuscripten te beoordelen. Daarvan vallen bij eerste lezing meteen een honderdtal af. Na veel discussie over de resterende veertig wordt besloten een achttal boeken te selecteren voor publikatie in de nieuwe serie. Vier jongensboeken: Averij door Marie C. van Zeggelen, Onder de Duinkerkers door G.C. Hoogewerff, De stem in het Bosch door L.D.A.P. van Son en Keesie Oranje door Kees Valkenstein. En vier meisjesboeken: Wij, met ons vijven, in Rome door Tine Cool, Het Beugeljong door Anna Hers, Ons Honk door Diet Kramer en Didi's avonturen door Chr. Moresco-Brants.



illustratie

De eerste prijs gaat respectievelijk naar Averij en Wij, met ons vijven, in Rome, al zullen het onsterfelijke Het Beugeljong, Ons Honk en Keesie Oranje populairder blijken te zijn.

De pers reageert laaiend enthousiast. ‘Het Beugeljong is een der allerbeste meisjesboeken welke wij ooit lazen. En niet alleen als specifiek meisjesboek komt het lof toe. Ook ouderen, ook ouders zullen heel veel voldoening in het lezen ervan vinden. Anna Hers geeft een teere fijne beschrijving van wat er leeft en werkt in hoofd en hart van het naar het lichaam ongelukkige Beu-

illustratie



illustratie
‘Schiet op!’ zei de man die 'n eind aan het gevecht gemaakt had tegen de slungel. ‘Vooruit en gauw wat!’ ‘Ik mot eerst me pet hebbe,’ zei Keesie Oranje, die alweer z'n broek stond op te sjorren. ‘Hier leit ie,’ zei de vrouw, ‘zet 'm maar gauw op je rooie pruik.’ De vrouw had gelijk. Keesie z'n haar leek wel oranje en daarom noemden ze hem in de buurt ook Oranje. Maar Keesie vond het helemaal geen scheldnaam.
 
Uit: Keesie Oranje. Kees Valkenstein


[pagina 45]
[p. 45]

geljong. Zij heeft de sfeer van Beugeltje's omgeving zoo voortreffelijk getroffen en teekent dit milieu met een levende stift. Het verhaal is luchtig gebleven en om dat te bereiken laat ze er tevens als hoofdpersonen Jobs en Dobs, de tweelingen, in optreden. Die beide schooiertjes die zieltjes-zonder-zorg, brengen de heilzame afleiding als Beugeltje's fantasieën in diepe gedachten soms een weemoedige stemming zouden gaan scheppen. Ieder meisje zouden we willen aanraden Het Beugeljong te lezen!!!’ aldus de Haagsche Courant.

Het Beugeljong (1928) zou in de kommer-en-kwelboeken van een halve eeuw later geen slecht figuur geslagen hebben. Noortje van Hemert kan weinig omdat zij een beugel moet dragen aan haar verminkte been. Zo moet zij heel wat kindergeluk ontberen dat haar vier zusjes wel ten deel valt. De huiselijke situatie is zorgelijk. Haar moeder kan niet aarden in het dorp en vertoeft soms maanden bij grootmoeder in Den Haag. In het dorp wordt druk geroddeld over een op handen zijnde scheiding. Maar het kan altijd erger. Beugeltje heeft een vriendin wier vader is opgepakt wegens speculeren met geld en als zij weer eens in het ziekenhuis wordt opgenomen, ligt in het bed naast haar ene Hansje die door toedoen van haar dronken vader nooit meer zal kunnen lopen.

Gelukkig is Beugeltje gezegend met een rijke fantasie, een helder begrip en een gevoelig hartje. Met haar vader kan ze ernstig spreken en in haar vrije uren schrijft ze sprookjes en verhalen. Als moeder een van die verhaaltjes leest, krijgt zij een andere kijk op haar dochter en nodigt haar uit voor een logeerpartij in Den Haag bij grootmoeder. Daar wordt Beugeltje ernstig ziek. Haar vader wordt geroepen en aan het ziekbed van hun kind vinden de ou-

illustratie



illustratie
Paps zei altijd Beugeltje tegen haar en eigenlijk scheen iedereen in huis wel vergeten te zijn, dat ze Noortje heette. Alleen moeder noemde haar altijd Noortje en soms een enkele keer Nora. Moeder vond het harteloos een kind op die manier voortdurend aan zijn ongeluk te herinneren en het leek Noortje of daar wel iets van aan was.
 
Uit: Het beugeljong (3e druk). Anna Hers, met illustraties van Rie Reinderhoff


[pagina 46]
[p. 46]

ders elkaar terug. ‘Een mooi boek met veel droevigs en innerlijks waarin ook de vrolijke noot niet ontbreekt.’

Het Beugeljong was niet het eerste boek van Anna Hers (1885-1968), maar wel het enige boek waarmee zij geschiedenis heeft gemaakt. De familie Welmoed (1913) en Martha's grootste levensles (1928), ‘een boek voor oudere meisjes dat in de oorlog van 1914-1918 speelt’, verdwenen in de vergetelheid, evenals Grooter worden (1932) en Het Beugeljong getrouwd (1937). Al haar boeken doen een beroep op het nobele in de mens, een levensvisie die zij als directrice van de Openbare Leeszaal in Oud-Beijerland kon uitdragen.

 

Het bekroonde boek voor meisjes, Wij, met ons vijven, in Rome (1928) van de tuinarchitecte Tine Cool heeft minder indruk gemaakt. De opdracht voor in het boek ‘aan den kleinkinderen van den kunstschilder Thomas Cool (=de vader van Tine)’ wijst op autobiografische bronnen. Het verhaal beschrijft hoe een moeder met haar kinderen naar Rome reist om zich daar bij haar man te voegen. Het leven in een kunstenaarskolonie, in een vreemd land, zonder geld en in een ander klimaat, levert de nodige spanningen op. Beschrijvingen over kunst en gebouwen staan naast huiselijke zorgen over vlooien, een akelige huisbaas en een ziek kind. Het slot van het liedje is dat de familie in zijn geheel terugreist naar Nederland waar vader zijn schetsen zal gaan uitwerken. ‘De sfeer van een gelukkig gezinsleven tintelt door heel dit werk en doet ons warm aan... Naast veel genot wordt hier ook nog heel wat kennis aangebracht. Warm aanbevolen!’ aldus Het Schoolblad. Maar het zou het enige meisjesboek blijven dat Tine Cool schreef.



illustratie



illustratie
Wij, met ons vijven, in Rome (serie Bekroonde Boeken). Tine Cool, met illustraties van W. Heskes


 

Het opvallendste aan het bekroonde boek voor jongens, Averij (1928), is misschien wel dat het hier gaat om een jongensboek geschreven door een vrouw! De uitgever meldt tenminste trots: ‘ Marie C. van Zeggelen heeft het bewijs geleverd dat niet alleen mannen een zuiver beeld vermogen te geven van wat er omgaat in hoofd en hart van jongens.’ Maar minstens even bijzonder is dat haar jeugdboeken ook voor volwassenen zo leesbaar zijn. Het lukt haar de sfeer op Celebes en de Molukken overtuigend te beschrijven.

Averij is een avonturenverhaal met een goede dosis psychologische waar-

illustratie



illustratie
Ik kan nog geen lange brieven schrijven, maar wat ik jou te zeggen heb, is ook niet geschikt voor een lang epistel. Het zijn maar enkele woorden, Kees, en hier zijn ze. Kom maar weer gauw bij ons, wij zullen het wel met elkaar kunnen vinden. Ik ben overtuigd, dat jij je best zult doen daarvoor en ik beloof je, Kees, ik zal ook mijn best doen. Het bericht van het ongeval op zee heeft men eerst voor mij verzwegen, doch nu weet ik alles. We verlangen zeer naar je en hopen, dat je een heerlijke reis zult hebben.
 
Uit: Averij (Serie Bekroonde Boeken). Marie C. van Zeggelen, met illustraties van Tjeerd Bottema


[pagina 47]
[p. 47]

schijnlijkheid. Twee broers Ru en Kees wonen in Nederland bij de familie Damme omdat hun ouders in Nederlands-Indië vertoeven. Als Ru zijn eindexamen heeft gedaan, mag hij voor een half jaar naar Indië om vervolgens samen met zijn ouders terug te reizen. Kees is hartstikke jaloers - een gevoel dat eigenlijk geen pas geeft -, hij moet vanwege zijn schoolverplichtingen achterblijven. Als het schip met Ru aan boord al op volle zee is, blijkt Kees zich als blinde passagier aan boord verstopt te hebben. Grote opschudding, maar voor deze roekeloze daad bestraft kan worden, wordt hun schip in dikke mist aangevaren en revancheert Kees zich door een heldhaftig optreden. Hij redt een klein jongetje en zijn broer van de verdrinkingsdood, waarbij hijzelf ‘averij’ aan zijn hoofd oploopt. Na een verblijf in een ziekenhuis in Southampton reist Kees nog enige tijd door Engeland terwijl Ru zijn tocht naar Indië voortzet. Eind goed, al goed. Kees heeft veel geleerd en vooral dat hij niet zo egoïstisch mag zijn.

Marie C. van Zeggelen (1870-1957), dochter van de negentiende-eeuwse humoristische dichter Willem J. van Zeggelen, schreef dit verhaal in Indië waar zij eenentwintig jaar met haar echtgenoot woonde. Na een opleiding aan de schildersacademie van Den Haag en een huwelijk op negentienjarige leeftijd, probeerde zij in Indië eerst in het tekenen van plaatjes voor kinderverhalen een bevredigende tijdpassering te vinden. Maar al gauw zette zij zich tot schrijven, zowel van jeugdverhalen als van romans. Haar debuut in 1908, De gouden kris, noemt Daalder een van de hoogtepunten in de Nederlandse kinderliteratuur. Haar werk, onder andere Het zeeroversjongetje en Averij, is tot in 1990 herdrukt!



illustratie
Marie C. van Zeggelen


 

Nog meer prijzen

Omdat de prijsvraag van 1928 zoveel aardige boeken had opgeleverd, besluit Van Holkema & Warendorf in 1932 de procedure te herhalen. Opnieuw zijn de reacties overweldigend. De manuscripten stromen binnen, honderdvijftig stuks! De jury voor het beste jongensboek - D.L. Daalder, E. Molt en David Tomkins - heeft een duidelijke voorkeur voor realiteit en spanning. Drie van de vier geselecteerde titels: De Vrededwinger van A. den Hertog, Onder den Baobab van G.M. Mes en De vlucht van Nol Wanders van

illustratie



illustratie



illustratie
Alleen Captain Pax niet. Hij voelt een diepere zin in dezen lichten spot, want hij kent ze, de velen, die slechts aan eigen rust en veiligheid denken wanneer zij zich warm maken voor den vrede. Zij zijn niet beter dan die anderen, die uit eigen belang een oorlog wenschen. Want de waarachtige vrede kan alleen verkregen worden door volkomen zelfverloochening.
 
Uit: De vrededwinger (Serie Bekroonde Boeken). A. den Hertog, met illustraties van Ch. Muratti


[pagina 48]
[p. 48]

Jan Wagenaar spelen in een herkenbaar en realistisch decor; Floris Ommeganck van Jac.A. Hazelaar is gesitueerd in de zestiende eeuw.

Het kiezen van de winnaars verloopt blijkens het verslag van Daalder in Het Kind, veertiendaagsch blad voor ouders en opvoeders (1902-1955), niet zonder moeilijkheden. ‘De heer Tomkins, dichter en auteur van “indianenverhalen” ziet vermoeid: hij heeft niet minder dan zeventig manuscripten gelezen. De beide andere slachtoffers hebben er een kleine dertig in handen gekregen nadat de heer Tomkins het kaf van het koren had gescheiden. Wij hebben cijfers gegeven voor ieder boek dat wij lazen en we zijn nu samen gekomen om tot de eindbeslissing te geraken.’ De heer Molt heeft kennelijk een andere maatstaf, want zijn cijfers zijn over het algemeen belangrijk lager. Maar over Onder den Boabab en De vlucht van Nol Wanders zijn de drie heren het snel eens. Dat ligt heel anders bij De Vrededwinger. ‘“Tien” zegt de heer Tomkins geestdriftig. “Negen”, beweer ik, “zes”, meent de heer Molt.’ Zijn bezwaren gelden vooral de onmogelijkheden. Ook het pedagogisch geweten van Daalder knaagt. Is de methode van kapitein Pax om een oorlog met list en bedrog te voorkomen wel verantwoord? Het wordt allemaal zo simplistisch voorgesteld. Maar toch, jongens van vijftien en zestien hebben dringend behoefte aan dergelijke spannende lectuur. ‘Deze Pax is een held die zijn leven aan een ideaal geeft. Naast allerlei bleeke pacifisten is hij een man van de daad, een mensch van vleesch en bloed die op zijn manier de menschheid dient en verlost van den duivel. Een type als hij kunnen jongens begrijpen en vereeren. Hij past bij hun leeftijd en bij hun weinig ingewikkeld wereldbeeld.’ Om die reden handhaaft de heer Tomkins zijn tien en geeft ten slotte ook de heer Molt zijn sanctie. ‘De enveloppe met de naam van den schrijver wordt geopend. Hij blijkt te zijn A. den Hertog. De heer Tomkins kent hem. De auteur van dit boek, dat de oorlog dood verklaart, is... kapitein van de infanterie. De heer Tomkins, die het met een tien beloonde, is... leeraar aan de militaire academie te Breda! O, militaristisch Nederland vol “vrededwingers”!’

Arie den Hertog (1889-1958) confronteert zijn jonge lezers met het grote wereldgebeuren en de discussies over de Volkenbond. De hoofdpersoon Captain Pax probeert het uitbreken van een oorlog te voorkomen ‘Door dwang! Want zoolang de mensch nog niet geleerd heeft in den besten zin des woords mensch te zijn, zoolang de volken dikwijls niet wijzer zijn dan plukharende kwajongens, zoolang zal het beproefde systeem: Jij daarheen en jij daarheen! misschien nog het beste blijken van wat vredestichters in den loop der eeuwen hebben uitgedacht,’ aldus de toelichting van de uitgever.

Door een samenloop van omstandigheden verdwaalt Frans Welter, een jeugdige verslaggever van het Haagsche Dagblad, in het labyrint van de Europese politiek. Daar ontmoet hij Captain Pax, onder wiens leiding hij spannende avonturen beleeft en zijn steentje bij kan dragen aan het afdwingen van de Wereldvrede. De vraag of het verantwoord is de vredesgedachte op deze wijze onder de jeugd te verspreiden is onderwerp van uitvoerige discussies in Het Kind. Waar de een het introduceren van elke vredesgedachte acceptabel vindt, heeft een ander bezwaar tegen de simplistische gedachtengang erachter. Een derde wijst erop dat de vredesgedachte slechts bijzaak is en dat het hier in de eerste plaats gaat om een goed geschreven jongensboek dat de belangstelling van de lezende jeugd zeker zal weten te wekken.

Hoe vertrouwd klinkt deze discussie in de oren van de jaren negentig!

 

In de jury voor het beste meisjesboek zitten Emmy van Lokhorst, Willy Pétillon en Marie Schmitz. Uit hun selectie blijkt een duidelijke betrokkenheid bij de positie van vrouwen in de maatschappij. In alle geselecteerde boeken

[pagina 49]
[p. 49]


illustratie



illustratie
We hebben van Vlieland bericht gekregen. Er is nog een huisje disponibel, dar ‘De zeedistel’ heet, verder is alles vol.
 
Uit: De zeedistels (Serie Bekroonde Boeken). Jet Luber, met illustraties van Lies Hendriks




illustratie



illustratie
‘Is het klaar, juffrouw Mourik?’ Jo's oogen sperren zich wijd open van verbazing en angst. Hij moest eens weten dat zij feitelijk aan den eersten nog moest beginnen. Maar hij vergt toch ook wel het onmogelijke, twintig brieven in tien minuten. Verontwaardigd zegt zij: ‘Denkt u dat ik tooveren kan?’
 
Uit: Beroepsfilm (Serie Bekroonde Boeken). R.W. Doodewaard-Godschalk, met illustraties van Ella Riemersma


[pagina 50]
[p. 50]

wordt het jonge meisje geplaatst tegen de achtergrond van haar toekomst: een zware taak in het gezin in Grooter worden van Anna Hers en in Zeedistels van Jet Luber; werken aan een toekomstig beroep in Beroepsfilm van R.W. Doodewaard-Godschalk of je eigen weg proberen te vinden als je het ouderlijk huis verlaat in Aan Wal van C. Asscher-Pinkhof.



illustratie
‘Waar is Reina dan?’ pruttelde Eva. ‘Kan die nu niet eens even naar de jongens zien? Ik moet hier ook maar alles doen.’ ‘Reina zit te werken en o kind; ik ben zoo zenuwachtig. Zoolang die man hier in huis is, ben ik niets meer waard.’
Uit: Grooter worden (Serie Bekroonde Boeken). Anna Hers, met illustraties van Ella Riemersma


De uitgever beveelt deze boeken aan als ‘buitengewoon modern in den goeden zin van het woord, ze houden rekening met den smaak van onze hedendaagsche jongeren’. Dat moderne heeft kennelijk te maken met het inspelen op de mentaliteit van de jeugd. Het winnende meisjesboek Beroepsfilm is ‘lectuur voor de overgangsleeftijd, geen roman. Er gebeurt veel in het boek, er wordt ook gemoraliseerd, er wordt gelachen, maat het is alles in modernen aard, vlug, vluchtig en toch niet oppervlakkig.’

Een journaliste moet een serie artikelen schrijven over werkend Rotterdam en portretteert een verpleegstertje in het ziekenhuis, de ijverig studerende pianiste, de jongen die moeizaam vecht om zijn plaatsje in het leven te veroveren, het dochtertje van de pensionhoudster, de steno-dactylist en het meisje van de huishoudschool, de nijverheidskunstenares en de onderwijzeres. Met elkaar een aardig overzicht van de beroepen die voor meisjes in die tijd haalbaar, respectievelijk wenselijk worden geacht. Al beseft de journaliste dat deze jongeren het niet makkelijk hebben. ‘Wij staan allemaal aan het begin van onze loopbaan, zoo van school zoo in het volle leven. En er zijn nu geen welwillende leeraren meer bij de hand, om dadelijk alles precies te verklaren. Er is vaak geen hulp, geen leiding, geen rechtvaardige beoordeeling, wij moeten zelf maar trachten wegwijs te worden, soms door schade en schande.’

In Grooter worden probeert Anna Hers haar lezers duidelijk te maken dat groter worden alles te maken heeft met groeien in liefde en begrijpen, ‘komen tot een adelende levensbeschouwing’. Eva, de oudste van het gezin Oosthout, komt bij de plotselinge dood van haar vader voor allerlei moeilijkheden te staan. Hun voogd, oom Gijs, neemt telkens weer beslissingen waarmee Eva zich niet kan verenigen. Die opstandigheid moet zij leren hanteren, vooral omdat ze rekening moet leren houden met anderen. Omdat de strekking ondergeschikt is aan de psychologische ontwikkeling van Eva, zijn de reacties uit de pers zeer lovend. ‘In lang heb ik geen meisjesboek gelezen, zoo frisch, zoo boeiend, zoo vol inhoud. In lang niet vergat ik zoo totaal alle gevoel van moeten lezen; ik ging als een jong lezeresje geheel op in de lotgevallen van het gezin Oosthout en de menschen en kinderen in de omgeving ervan,’ aldus de recensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Van Holkema & Warendorf annonceert de tweede serie Bekroonde boeken in een aparte brochure waarin de diverse titels worden beschreven en afgebeeld. Op het omslag prijkt boven op een stapel boeken een woest uitziende leeuw. Op diens rug een vrouwelijke heraut die op triomfantelijke wijze een trompet aan haar mond houdt. Aan die trompet hangt een vaandel met vH&WuM erop.

Een aantal titels uit beide prijsvraagreeksen wordt steeds herdrukt, maar de fraaie technische vormgeving wordt geleidelijk minder. Geen overleeft de Tweede Wereldoorlog.

Jongensboeken

Al sinds de eeuwwisseling heerst in bibliotheek-, onderwijs- en opvoedingskringen de overtuiging dat het onderscheid tussen boeken voor jongens en meisjes volstrekt onzinnig is. ‘Als een boek mooi is, dan is het goed voor

[pagina 51]
[p. 51]

onze jongens zoowel als voor onze meisjes. Daarentegen zijn ruwe of flauwe boeken evenmin goed voor een jongen als voor een meisje,’ zei de socialiste Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom al in Het boek en het volkskind (1906). Gewelddadige lectuur voor jongens achtte zij verwerpelijk. ‘Goede boeken propageren verdraagzaamheid en tonen het leven van alle dag via “grappige toneeltjes”.’

Nellie van Kol, J.W. Gedhard en J. Stoop-Snouck Hurgronje waren een vergelijkbare mening toegedaan en dus worden de meeste ‘bibliotheken’ ‘voor jongens en meisjes’. Maar de praktijk is volstrekt anders. Vrouwelijke auteurs richten zich doorgaans op meisjes met hun ten voorbeeld strekkende levensverhalen, mannelijke auteurs schrijven stoere en spannende avonturen voor jongens.

Een van hen is Dick Laan (1895-1973). Lang voor hij bekend zal worden als de schepper van Pinkeltje, publiceert hij een aantal jongensboeken waarvan het ontstaan eerder te danken is aan een samenloop van omstandigheden dan aan zijn expliciete wens schrijver te zijn.

 

De vader van Dick Laan was snoepfabrikant in Wormerveer en het was de bedoeling dat Dick hem op zou volgen. Door de Eerste Wereldoorlog en het gebrek aan grondstoffen komt de fabriek echter stil te liggen. ‘Zodoende kreeg ik tijd om mezelf bezig te houden met mijn destijds meest geliefde hobby: filmen... Mijn enige ergernis was echter dat de film en de boeken zo weinig opbrachten dat ik niet definitief uit de chocoladefabriek weg kon gaan.

illustratie



illustratie
De Raad van Zeven, wat is dat? Alf was rechtop in zijn stoel gaan zitten. Wat dat is? zei Henk langzaam. - Dat zijn zeven mensen, die bij elkaar komen om sommige andere mensen te helpen. En, vervolgde hij: - Luister nu eens goed. Deze mensen heb ik verzocht vanavond hier te komen om jou te helpen. Maar, zei Henk nu ernstig, - ze zijn niet gemakkelijk. Ze dulden absoluut geen tegenspraak. Ze willen niet, dat er ook maar een haarbreedte van wat ze eisen of zeggen, wordt afgeweken. Hun bevel is wet, elke order moet stipt worden opgevolgd.
 
Uit: De raad van zeven (Serie De Princevlag). Dick Laan, met illustraties van Rie Reinderhoff


[pagina 52]
[p. 52]

En weet U iets vervelenders dan werken in een fabriek? De hele tijd maar weer hetzelfde, van de ochtend tot de avond?’ Pas met de Pinkeltje-boeken zou dit juk der verveling van hem afglijden.



illustratie
Dick Laan


Laans eerste speelfilm De beloning van Hi dateert van 1917 waarna meer dan vijftig speelfilms en documentaires volgen. Maar filmen is een kostbare aangelegenheid en lang niet alle manuscripten kunnen gebruikt worden. Een daarvan is zo breedvoerig dat het zich meer leent voor een jongensboek dan voor verfilming. De raad van zeven (1930) gaat over een geheimzinnige orde van in het zwart geklede mannen die zich het lot aantrekken van een jongen bij wie alles dreigt te mislukken. De jongen, Alf Land, moet volstrekte gehoorzaamheid zweren aan de raad en in ruil daarvoor helpen ze hem een flinke kerel te worden. In moeilijke situaties dwingen ze Alf tot doorzetten. Zo groeit zijn zelfvertrouwen.

Laan laat het verhaal lezen aan een bevriende uitgever die het onmiddellijk wil hebben. Ook een tweede scenario Het geheim van den zwarten monnik (1930) over een paar jongens die samen met een oude heer op zoek gaan naar een verborgen schat, wordt tot boek omgewerkt. Helaas gaat de uitgever korte tijd later failliet en zo belandt Dick Laan bij Van Holkema & Warendorf, waar beide boeken aan het eind van de jaren dertig in de serie ‘De Princevlag’, een serie voor jongens en meisjes, herdrukt worden.

In totaal schrijft Laan zeven jongensboeken die allemaal voor de Tweede Wereldoorlog verschijnen. Behalve de genoemde zijn dat Rudi's Spaanse avonturen (1931), Circusjong (1933), De berg M (1935), dat hij zelf zijn beste boek acht, Tarakanner tegen wil en dank (1935) en Het goud van den Amerikaan (1939).



illustratie
Fraaie rugbanden van Dick Laan-titels


Omdat de Tweede Wereldoorlog zich reeds aankondigt en de tijden al ellendig genoeg zijn, beperkt Laan zich tot verhalen met flink wat spanning en vaderlandsliefde. ‘Er moeten echte Hollandsche jongens in voorkomen’, zo vond hij, ‘eerlijk en fair en met liefde voor hun vaderland, verder moet een boek naar mijn mening een dosis avontuur geven, wat geheimzinnigheid en vooral sport. Verder kan men een kind niet zo maar wat voorkauwen.’

De jongensboeken van Dick Laan onderscheiden zich niet wezenlijk van andere verhalen in dat genre uit de jaren dertig. ‘Knapen met een goed karakter raken verzeild in spannende avonturen en komen daar heelhuids en onveranderd, hoogstens ietsjes wijzer uit. Het goede karakter van de hoofdpersoon moet de lezers ten voorbeeld strekken.’ Zo overheersen in Rudi's Spaanse avonturen de sportieve prestaties van een stel stoere Hollandse knapen in Spanje. Rudi en Max ontmoeten een stierenvechter en mogen toevallig meedoen aan een grote zeilwedstrijd. ‘Zie, dit is een ideaal jongensboek! Het verhaal van twee HBS-ers, flinke boys, sportliefhebbers, wier grootste genoegen het zeilen is. Zoo aardig, zoo goed, dat iedere fiksche jongen het dolgaarne lezen zal,’ schrijft het Utrechts Nieuwsblad.

In Circusjong reflecteert Laan over zijn ervaringen als filmer en het ontstaan van de bewegende wereld op het witte doek.

Tarakanner tegen wil en dank doet sterk denken aan Jules Vernes Twee jaar met vakantie, maar is geïnspireerd op de kampeerreizen die het stoomschip de ‘Tarakan’ naar Noorwegen maakt met aan boord ‘honderden jonge knapen tussen de 12 en 18 jaar’. ‘Van armoe ging de Maatschappij Nederland in die crisistijd tochten organiseren langs de Noorse fjorden. Ik mocht mee als ik er een boek over schreef. Reisbeschrijvingen waren er al genoeg, vond ik, dus schreef ik een jongensboek met flink wat spanning. In de opdracht van Tarakanner tegen wil en dank aan de heer W. van Ree, ‘den vader van het Tarakanplan’, vertelt Laan hoe zeer hij onder de indruk was geraakt van de geest van kameraadschap en saamhorigheid onder jongens van alle delen van

[pagina 53]
[p. 53]


illustratie
Rudi's Spaansche avonturen. Dick Laan, met illustraties van E. Reydon




illustratie
Circusjong. Dick Laan, met illustraties van E. Reydon. Omslagillustratie van Ch. Muratti




illustratie



illustratie



illustratie



illustratie
Uit: Tarakanner tegen wil en dank. Dick Laan


[pagina 54]
[p. 54]

het land. Eerlijkheid, trouw en kameraadschap zijn belangrijke pijlers voor het verhaal waarin het kwaad gestraft en eerlijkheid beloond wordt.

Ook andere auteurs, onder anderen Johan Koning, schrijven sterk geromantiseerde verhalen over deze reizen. De oorlog maakt daar een einde aan en in 1962 wordt het oude plan weer boven water gehaald ‘teneinde de jeugd in contact te laten komen met de zee en de mannen die de zee bevaren’.

Het goud van den Amerikaan, over een eenentwintigjarige jongen die zijn doodgewaande vader en een goudschat hoopt te vinden op een eiland in de oceaan, roept herinneringen op aan Stevensons Treasure Island. Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste zien we Ed Smith als vijftienjarige jongen Amerika verlaten om naar Holland te gaan waar hij al spoedig veel vrienden krijgt. Zijn moeder is gestorven en van zijn vader hoort hij niets meer. Het tweede deel speelt zes jaar later. Ed ontvangt op zijn eenentwintigste verjaardag een grote som geld en aanwijzingen over een geheimzinnig klein eiland in de oceaan waar zijn vader naar toe is gegaan. Het goud schijnt er voor het oprapen te liggen. Met zijn vrienden trekt Ed eropuit. Ze vinden het eiland maar worden er door op goud beluste muitende zeelieden achtergelaten. Ze vinden ook het goud én Eds vader die er al jaren met een vriend blijkt te wonen. In een kleine sloep keren allen huiswaarts in de vaste overtuiging dat goud alleen niet gelukkig maakt.

 

De berg M is Laans lievelingsboek, omdat hij daarin de idealen van verdraagzaamheid, sportiviteit en samenwerking in een bevredigend verhaal heeft weten te vangen. De film Kameradschaft van Pabst (1927) brengt hem op het idee de volkenbondgedachte voor de jeugd uit te werken. Hij wil laten zien dat zonder gemeenschappelijke inspanning niets opbouwends mogelijk is. Het boek wordt tot hoorspel omgewerkt (1952) en geniet in bezettingstijd de eer verboden te worden.

Tegen het verbod van zijn vader in doet Ben mee aan een wielerwedstrijd en dus moet hij naar een kostschool in Zwitserland. ‘Ja, ja, zo is het nu eenmaal, jongens die niet naar hun ouders willen luisteren, gaan naar een kostschool.’ Aanvankelijk heeft Ben het er erg moeilijk, maar na een tijdje verovert hij zijn plaats in de internationale gemeenschap. Als hij in een voordracht over Nederland sterk de nadruk legt op typisch Hollandse heldendaden, weet zijn vriend Heinrich hem ervan te overtuigen dat de grootheid van een land en een mens niet in die heldendaden schuilt, maar in zaken als humaniteit en solidariteit. En dat wordt aangetoond als vier leerlingen - afkomstig uit Duitsland, Frankrijk, Engeland en Nederland - de berg M achter de school beklimmen in een poging er als eerste hun vlag te planten. Weldra blijkt dat ze de top alleen kunnen bereiken als ze elkaar de helpende hand reiken.

In een nawoord wordt de volkenbondgedachte nader uitgewerkt. ‘Acht en dertig jaren waren verlopen.’ Ben werkt na zijn promotie een tijdje bij de Volkenbond en wordt ten slotte minister van Buitenlandse Zaken. Zijn vrienden van vroeger zijn ook allemaal minister geworden. ‘Zware en moeilijke tijden bleven voor Europa niet uit.’ Er wordt een conferentie georganiseerd. Natuurlijk zijn hier alle vroegere vrienden bij elkaar, allemaal in hun functie als minister. ‘Conferentie op conferentie volgde, in duizelingwekkend tempo vlogen de telegrammen langs de lijnen heen en weer, doch de drie grote naties bleven eendrachtig samenwerken... Langzaam maar zeker trokken de zwarte wolken, die boven Europa hingen, weg. Beslissingen vielen, verdragen werden gesloten, de spanning loste zich op en na enkele maanden kon Ben weer terug reizen, in de vaste overtuiging dat een oorlog, een vreselijke oorlog was vermeden.’

[pagina 55]
[p. 55]


illustratie



illustratie
Nu lag Ben stil. Zonder een kreet te geven stortte Heini naar omlaag. Ben zag het lichaam op de helling er onder vallen en steeds verder afglijden.
 
Uit: De berg ‘M’ (2e druk). Dick Laan, met illustraties van Rein van Looy


In de herdruk van 1953 zijn een paar wijzigingen aangebracht. De Volkenbond bestaat niet meer, de Tweede Wereldoorlog heeft aardig wat verwachtingen om zeep geholpen. In het nawoord gaat Ben, nu werkzaam bij de Verenigde Naties, naar het graf van Heinrich. ‘Heinri, Heinri, als je eens wist hoe moeilijk, hoe vreselijk moeilijk het is de mensen wat vriendschap en vertrouwen en... vrede te leren, zoals jij en de berg M mij dat geleerd hebben.’



illustratie
Idem (3e druk). Met omslagillustratie van Rien Poortvliet


In 1973 verschijnt de derde ingrijpend gewijzigde druk. De motivatie om Ben naar kostschool te sturen is totaal anders. Zijn vader is benoemd tot ambassadeur in Djakarta. De kinderen kunnen niet mee en moeten dus naar kostschool. ‘Omdat je er goed je talen leert en dat is heel belangrijk in de tegenwoordigen tijd: En dan Ben, je komt er met allerlei jongens uit allerlei landen in aanraking...’ Geen strafzending maar een positieve benadering. Ook ten aanzien van details zijn er veranderingen. Namen van schaatsers als Ard Schenk, Jan Bols en Atje Keulen vallen, evenals het verschijnsel Delta-werken.

In het nawoord filosofeert Ben over de Verenigde Naties: ‘Hier had hij steeds weer indruk gemaakt met zijn lezingen en speeches waarvan de voornaamste strekking altijd was: laten we elkaar toch helpen en begrijpen... Als voorzitter had hij twee maal een kleine oorlog in Afrika weten te voorkomen en met succes de strijdende partijen bij elkaar kunnen brengen.’

Op deze druk wordt deels positief gereageerd. Het Limburgs Dagblad

[pagina 56]
[p. 56]

noemt het een vlot geschreven en optimistisch boek en Trouw schrijft: ‘Tieners in onze omgeving lezen het boek met veel genoegen.’ Maar er zijn ook negatieve reacties. De Tijd: ‘Nu kan Laan aardig schrijven, maar hij moet niet zo verschrikkelijk moraliseren. Maatschappijkritiek in het jeugdboek is een gevaarlijk element als het ten koste gaat van de leesbaarheid.’ En Het Vaderland: ‘Zo wereldvreemd idealistisch is deze jeugdroman dat, hoe eerlijk gemeend het allemaal ook is, je zoiets aan de jongeren van deze wereld niet meer kunt verkopen.’

Dick Laan zei in 1954 nog in een interview: ‘Een schrijver van jongensboeken moet om de drie bladzijden een avontuur laten gebeuren. Ook een scheut romantiek mag nooit ontbreken. Een beetje zieligheid is niet zo erg, want als de kinderen hun emoties niet willen laten blijken, lezen ze zulke passages wel boven in hun eigen kamertje.’ Maar toen schreef hij ze zelf niet meer. ‘Er zijn er te veel en de jongens van zo'n jaar of veertien, vijftien hebben het te druk met sport en studie. Na de schooljaren grijpen ze meteen naar de detectives, zodat ze de periode van het jongensboek eigenlijk overslaan.’ Het kan ook zijn dat de naoorlogse knaap niet meer zo geloofde in de idealen van Dick Laan.

Het serieuze meisjesboek

Ook meisjes kunnen ten prooi vallen aan verderfelijke lectuur, constateerde Mathilde Wibaut in 1906. De meeste meisjesboeken willen jongedames immers aan de man brengen en hun bescheidenheid, zelfvernedering of onderdanigheid bijbrengen. Maar het zou beter zijn als arbeid voor vrouwen niet negatief werd afgeschilderd, want arbeid maakt zelfstandig en onafhankelijk. Boeken moeten meisjes juist kracht en flinkheid, gevoel voor eigenwaarde en een heerlijk zelfvertrouwen schenken.

Blijkens de opmerkingen van J. Stoop-Snouck Hurgronje in 1919 hadden deze aanbevelingen van Wibaut weinig effect. De inhoud van de meeste meisjesboeken bleef lange tijd luchtig en oppervlakkig. Pas in het interbellum krijgt de bakvislectuur, wellicht onder invloed van de moeilijke tijden, een serieuzer tintje. Niet dat er nooit meer gelachen mag worden. Dat blijkt wel uit de ‘lichtzinnige’ en ‘ondeugende’ Joop ter Heul-boeken van Cissy van Marxveldt. Maar steeds meer meisjesboeken behandelen ook de problemen des levens.

De ‘onbekommerde’ meisjesboeken van J. Riemens-Reurslag (1886-1950) markeren in zekere zin een overgang. Zij is niet alleen de auteur van menig pedagogisch verantwoord kinderboek, maar ook van meisjesboeken en ontpopt zich in de jaren dertig bovendien als een deskundige op het gebied van de kinderliteratuur. Haar leven onthult veel over de positie van de vrouw in deze tijd èn die van de kinderliteratuur.



illustratie
J. Riemens-Reurslag


Op 8 april 1886 geboren te Didam, op het gloednieuwe stationnetje van de Gelderse Overijselse Lokaal Spoorwegmaatschappij, groeit zij op in Varsseveld en Terborg waar haar vader stationschef is. Guurtje is een eigengereid kind dat gretig alle indrukken opzuigt. Niet alleen de regelmaat van het treinverkeer, maar ook de avonturen in bos en veld. Haar bezige kinderleven van schoolgaan, breien, pianoles en op de kleintjes passen vrolijkt zij op met een rijk repertoire aan liedjes en verhalen. Als zij op negenjarige leeftijd per spoor naar de meisjesschool in Winterswijk reist, ontdekt ze hoe heerlijk het is om weg te duiken in een romantisch boek. Voor vijf cent per week haalt ze uit de leesbibliotheek van de plaatselijke boekwinkel titels van Dickens, Bosboom Toussaint en Conscience. Tot het schoolhoofd haar betrapt op het le-

[pagina 57]
[p. 57]

zen van deze ‘volstrekt ongeschikte lectuur’. Als ze per se wil lezen, moet ze de boeken uit de Stamperius-bibliotheek maar nemen, maar daar vindt Guurtje niets aan.

Deze jeugdervaring verklaart het pedagogische credo waarmee ze jaren later in het tijdschrift van de door haar verguisde Stamperius kinderboeken zou beoordelen. Die moeten wel ‘literair’ zijn, sfeer hebben en psychologisch juist zijn, maar ook voldoen aan de behoefte van het kind.

Haar belangrijkste bijdrage aan de jeugdliteratuur is Het Jeugdboek in de loop der eeuwen, een historisch overzicht dat in 1949 verschijnt en het einde van haar carrière kenmerkt. Daarin schetst zij drie tendensen in de kinderliteratuur: een beschouwende met de nadruk op deugdvorming door moralisering en betutteling; een beschouwende uitgaande van pedagogische en psychologische inzichten à la Nellie van Kol; en een esthetische tendens in de geest van Heinrich Wolgast. Het jeugdboek ziet zij als een cultuurverschijnsel. Dat wil zeggen dat ‘het enerzijds nauw verweven is met de cultuur van een bepaalde tijd en ook daardoor vaak wordt bepaald, anderzijds een cultuurvormend element in zich heeft’. Het boek is een uitwerking van het essay Oude Kinderboeken dat zij in 1936 op verzoek van de Nederlandsche Uitgeversbond schreef. Riemens-Reurslag waarschuwde toen al dat ‘door het kinderboek te veel onder opvoedkundige censuur te plaatsen, men bezig is het dood te paedagogiseeren. In ons land verschijnt bijna nooit meer een boek, dat men af kan keuren; maar nog minder een dat jong en oud verovert, zooals bv onlangs weer het Fransche prentenboek Babar. In ieder mensch, in de meeste menschen tenminste, blijft iets van het kind. Echte, goede kinderlectuur boeit het kind, maar blijft ook den volwassene trekken, die dat stukje kind in zich zuiver heeft weten te bewaren.’ Een uitspraak waarmee zij haar pedagogische achtergrond achter zich laat en die door het universele karakter ervan nog steeds geldig is.



illustratie

Het eerste boek van Riemens-Reurslag voor jonge meisjes, De Kinderen van het Holthuus verschijnt in 1923, gevolgd door De Dokterskinderen in 1931. Beide boeken worden onder een nieuwe titel, respectievelijk Het Huis de Gele Brem (1932) en De Familie Harringa (1932) herdrukt in de Gele Brem-serie. De vier delen in deze serie schetsen familietaferelen voor meisjes van acht tot twaalf jaar waarin de sfeer van haar eigen jeugd te herkennen is. Alle verhalen hebben te maken met de familie Harringa en spelen in of rond hun vakantiehuis in Bergen aan Zee. Liesbeth is een Oostenrijks meisje dat thuis onvoldoende verzorging vindt en net als veel van haar landgenootjes na de verschrikkelijke oorlog liefdevol opgevangen wordt in een gastgezin in Nederland. Ze mist haar vader erg. In Mijn oom uit Engeland (1933) maken we

illustratie



illustratie
Het Huis met de Gele Brem is werkelijk schitterend, zooals het daar ligt, warm, donkerbruin tegen den groenen achtergrond der boschrijke duinen. [...] De tuin is werkelijk een gouden pracht. Goudsbloemen, Oost-Indische kers, en helder gele slaapmutsjes bloeien aan alle zijden in overvloed. Achter in den tuin is een heel bosschage, echt om verstoppertje te spelen. Een paar vruchtboomen dragen miniatuur-peertjes en appeltjes.
 
Uit: Het huis ‘de gele brem’.
J. Riemens-Reurslag, met illustraties van Ella Riemersma


[pagina 58]
[p. 58]

kennis met de man waar grootmoeder zo vaak over verteld heeft, vaders jongste broer die zijn zucht naar avontuur en zijn liefde voor de zee niet kon bedwingen. Nu keert hij terug naar zijn familie en trouwt met tante Jetty. In het laatste deel, Liesbeth (1934), reizen we met de familie Harringa naar Oostenrijk waar ze Liesbeth terugvinden. De muzieklessen die zij in Amsterdam heeft gevolgd, blijken resultaat te hebben. Samen met haar vader geeft ze een concert dat duidelijk een belofte voor de toekomst inhoudt.

De redactie van Het Kind vindt het laatste deel het beste. ‘Geen der drie vorige delen kwam ver uit boven het gewone genre der meisjesboeken [...] Er staan ontroerenden bladzijden in deze vertelling van leed en geluk uit de afschuwelijke oorlog van 1914.’

 

In 1937 introduceert Van Holkema & Warendorf een serie boeken voor oudere meisjes onder de titel ‘Opbloei’. ‘Het is ons gebleken dat er behoefte bestaat aan lectuur voor het oudere meisje, aan boeken die meer tot den roman neigen en toch geschikt zijn voor meisjes van de hoogste klassen der middelbare scholen.’ Het formaat en de uitvoering van deze serie zijn in overeenstemming met de leeftijd waarvoor de boeken bedoeld zijn. De band is niet te kleurrijk en in plaats van de stereotiepe vier grote platen zijn er in de tekst hier en daar illustraties opgenomen. In deze serie verschijnen van Sanne van Havelte (pseudoniem voor Susanne Alida Magdalena van Hamersvelt, 1899-1968), onder andere Ietje's Hongerkuur (1937) en Onder de Mimosa's (1938), boeken die doordrongen zijn van een protestant-christelijke sfeer en vaak gesitueerd in de woonomgeving van de schrijfster. In al haar boeken voor oudere meisjes domineert de romantiek. De hoofdrolspelers zijn verbonden met vier verschillende families, de familie Van Eek, Ter Hegge, Van Lelieveld en Huizinga en komen elkaar dus steeds weer tegen. De ‘hij’ en ‘zij’ moeten steevast een probleem overwinnen, voor ze elkaar vinden dan wel krijgen. Bij Ietje's Hongerkuur betreft dat een meisje dat meer uitgeeft dan zij heeft, schulden maakt en dus in moeilijkheden komt. Die moet zij eerst oplossen voordat het jawoord gesproken kan worden. In Onder de mimosa's, het bekendste boek van Sanne van Havelte, vertoeft een Hollands meisje na de dood van haar moeder aan de Franse Rivièra. Daar ontmoet zij een Holland-

illustratie
Vignet




illustratie



illustratie
Onder de Mimosa's. Sanne van Havelte, met illustraties van Rie Reinderhoff


[pagina 59]
[p. 59]

se jongen die een ernstige gasvergiftiging achter de rug heeft. Ze voelen veel voor elkaar, maar Stef denkt dat haar gevoel voor hem slechts medelijden kan zijn.

De lezers reageren zeer enthousiast op de boeken van Sanne van Havelte maar de critici hebben het er moeilijk mee. Men vindt ze sentimenteel en overdreven romantisch. In 1974 worden alle dertien boeken ondanks de gedateerde opvattingen: een meisje behoort niet te roken, mannen hoeven niet te helpen in het huishouden, herdrukt met een foto-omslag van Hans Borrebach. En menige titel prijkt nu nog op de catalogi van boekenclubs.



illustratie



illustratie
Het ene talent en Het begon in een stortbui. Sanne van Havelte, met omslagfoto van Hans Borrebach


 

Marie S. Schmitz (1883-1972), de latere echtgenote van de schilder Leen Verhoeven, begint haar carrière met verhalen voor kranten en tijdschriften. Op verzoek van Nico van Suchtelen schrijft zij voor het meisjesmaandblad Droom en Daad een paar verhalen die uitgroeien tot haar eerste meisjesboek Naar het lichte land (1926), zeven jaar later gevolgd door een paar ‘serieuze meisjesboeken’ waarover de kritiek zeer enthousiast is. ‘Het is werkelijk een verademing na allerlei flodderromans voor bakvissen een van haar vertellingen te lezen. Het is ernstig werk dat aan fleurigheid niet onderdoet voor veel dat vlot en oppervlakkig is,’ schrijft Daalder.

De gril van Marion de Greeff (1933) en Marion de Greeff's geluk (1935) hebben beide autobiografische trekjes. Ze laten zien hoe Marion in haar eerste betrekking op eigen benen leert staan en ontdekt dat ze schrijfster wil worden. Twee maal wijst zij een huwelijksaanzoek af: ‘Ik heb nooit op die manier aan je gedacht, Peter.’ De worsteling met het succes en de eenzaamheid van het schrijversbestaan brengen Marion er ten slotte toe zelf aan Peter te vragen of hij haar wil trouwen. ‘...die derde keer heb ik voor mijn rekening genomen! Als je me dat nu maar niet mijn hele leven blijft nahouden. Samen zullen we wel een weg vinden, zei Peter en er was zo'n rustige vastheid in zijn stem dat Marion het in haar hele wezen voelde meetrillen, een weg voor ons samen. O, Marion, het leven kan zo rijk zijn als je van elkaar houdt en naast elkaar gaat! Dan hoef je niets van wat je lief is uit je leven weg te snijden, dan kunnen er juist zoveel dingen in vervulling gaan.’

In een interview heeft Marie Schmitz later gezegd dat ze met deze boeken wilde aantonen dat je niet zoals Marion je werk als hoogste doel mag stellen en daardoor het leven, in dit geval Peter, verwaarlozen. Ze brengt dit niet als een preek, maar neemt de lezer mee in de ‘levensstuwing van haar personen, aan wie ze, overigens literair ten volle verantwoord, haar diepste levensopvatting demonstreert’.



illustratie



illustratie
‘Samen zullen we de weg wel vinden,’ zei Peter en er was zo'n rustige vastheid in zijn stem, dat Marion het in haar hele wezen voelde meetrillen, ‘een weg voor ons samen. O Marion, het leven kan zo rijk zijn als je van elkaar houdt en naast elkaar gaat! Dan hoef je niets van wat je lief is uit je leven weg te snijden, dan kunnen er juist zoveel dingen in vervulling gaan.’
 
Uit: Marion de Greeff's geluk. Marie Schmitz, met illustraties van Rie Reinderhoff


[pagina 60]
[p. 60]


illustratie
Hanna's vlucht (7e druk). Sanne van Havelte


Marie Schmitz schrijft ook een paar boeken voor tieners. Marietje (1921), in afleveringen geschreven voor de Hollandse Lelie, is grotendeels geïnspireerd op haar eigen jeugd. Jorientje's grote Kans (1936) handelt over een veertienjarig HBS-meisje dat met haar moeder een gelukkig leven leidt, tot deze overlijdt en Jorientje terechtkomt bij een tante met een strenge en koele natuur. Die begrijpt niets van kinderen. Jorientje is er diep ongelukkig en gaat niet meer naar school alhoewel ze altijd een uitblinkster was en grote plannen had voor de toekomst. Ze probeert aan haar lot te ontsnappen door een Russische dame gezelschap te houden, maar bij haar is het leven nog treuriger. Pas als zij via haar hobby - vogels lokken op het plat van haar kamer - in contact komt met een overbuurman, een bekende professor en bioloog, openen zich nieuwe perspectieven voor Jorientje.

Mede omdat Marie Schmitz in de Nieuwe Rotterdamsche Courant al jaren ageert tegen ‘wilde, onbeholpen scribenten en vale vertellingen’, worden haar eigen boeken kritisch beoordeeld. Een behandeling die zij glansrijk doorstaat. Men prijst de originaliteit waardoor haar boeken ver uitsteken boven het gros van de ‘bakvischromans’, maar vooral vanwege ‘de karakteristiek der handelende personen... Met wat een liefde is dit heele milieu geteekend en hoe kent deze artiste kinderen en menschen. Hoezeer wordt de geplaagde lezer van tientallen kinderboeken zich bij het lezen van een vertelling als deze bewust, hoe weinig sfeer eigenlijk de meeste verhalen bezitten...’ aldus de recensent van Het Kind.

Latere collega's als Gertie Evenhuis, Marijke van Raephorst en Miep Diekmann roemen haar excellente wijze van recenseren. Zij gaat er in de eerste plaats van uit hoe een kind over een bepaald boek zou kunnen denken. Pas daarna volgt haar mening als volwassene en als voorlichtster van ouderen. ‘Door die manier van recenseren heeft zij een onschatbare bijdrage geleverd aan de voorlichting over jeugdlectuur in ons land.’ Men waardeert ook haar activiteiten als bestuurslid van de Vereniging van Letterkundigen onder het voorzitterschap van Lodewijk van Deyssel. En van de NRC krijgt zij de erepenning voor haar jarenlange medewerking als critica. ‘Inderdaad, Marie Schmitz is een literaire autoriteit in Nederland en het is ook als critica dat zij het een en ander heeft kunnen doen voor een jongere collega,’ aldus Miep Diekmann. ‘Jij was jarenlang de enige en de grootste. Jij hebt me indertijd ontdekt toen niemand nog iets in me zag. En van een bekwame criticus neem je iets aan. Niet van een klungel die alleen maar een verhaaltje zit na te kauwen.’

 

Het wemelt in deze jaren van vrouwelijke auteurs die vanuit hun relatief veilige getrouwde positie het rijpende jonge meisje de ene goede raad na de andere toevoegen. Dat geldt zeker voor Anna Maria van Gogh-Kaulbach (1869-1960). Daalder noemt haar de schrijfster van familie- en gezinsromans die niet alle even belangrijk en soms te vluchtig gecomponeerd zijn, maar treffen door eerlijkheid, eenvoud en grote liefde voor de mensen. In onze ogen zijn haar boeken draken van stichtelijkheid maar de trilogie Lenie ten Heuvel (Een Buitenkind, 1920; Lente, 1921; De Prullemand, 1922) voldeed volgens de aanbiedingsprospectus aan de ‘hoogste eischen wat inhoud en uiterlijk betreft’. Ook recensenten schromen niet deze ‘waardevolle karakter-ontleding’ aan te bevelen. De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, schrijft: ‘Bijzonder sympathiek is het figuurtje van Lenie, die zoo eerlijk en dapper optobt tegen haar fouten, fouten, waaraan de omstandigheden van haar “eenig kind” zijn, toch 't meest schuld hebben... En zoo zijn er veel juweeltjes van gevoeligheid in dit boek. Alles bij elkaar genomen dus een prettig, gezond, frisch boek, ik zou zeggen voor meisjes van 11-15 jaar.’ De Commissie ter be-

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie
Lenie ten Heuvel, Een Buitenkind




illustratie
Lenie ten Heuvel, Lente




illustratie
Lenie ten Heuvel, De Prullemand. Anna van Gogh-Kaulbach, met illustraties van Johanna Coster


oordeeling van kinderlectuur in Het Schoolblad gaat nog verder in haar enthousiasme: ‘De geschiedenis van een dokterskindje op 't platteland, 't schoolgaan eerst op de dorpsschool, dan op de HBS in de naburige stad. In dit milieu wordt Lenie ons geteekend, zoowel in haar verhouding tot haar vriendinnetjes als tot haar zwakke, hulpbehoevende moeder en zoo weet de schrijfster haar boek, dat in keurige taal geschreven werd, te maken tot een evenwichtig gebouwd geheel. Waar de gelegenheid zich aanbiedt, wordt de heldin ongemerkt een leerzaam pedagogies voorbeeld. Zoo'n boek is een aanwinst voor de meisjeslitteratuur.’

Dergelijke reacties tonen aan dat de opvoedende en stichtelijke waarde van boeken van meer belang wordt geacht dan de vorm of schoonheid van taal. Natuurlijk, dat laatste moet correct zijn, maar hoofdzaak is toch de wijze les. Dat blijkt ook uit de reacties op de uit het Duits vertaalde, weldra klassiek genoemde en tot op de dag van vandaag steeds herdrukte Stijfkopje-boeken van Emmy van Rhoden (1832-1885), later voortgezet door haar dochter Else van Wildhagen en de Nederlandse schrijfster Suze la Chapelle Roobol. Het eerste deel van deze serie Der Trotzkopf verscheen in 1885 kort na haar dood. Het zou het begin zijn van een succesvolle reis door Europa, want de Stijfkopje-boeken geven ‘een goede opvoedkundige stichting welke niet in vervelend gemoraliseer tot uiting komt en worden vanwege de vele levenswijze woorden van ganscher harte aanbevolen’.

Het lijkt wel of de realistische inslag van het serieuze meisjesboek precies tegemoet komt aan ontwikkelingen in de maatschappij. De jonge dames moesten nu eenmaal voorbereid worden op hun taak, een taak waarvoor opoffering en doorzetting zeker vereist waren.

 

Een vergelijkbare toonzetting is te beluisteren bij J.P. Zoomers-Vermeer. Na een moeilijke jeugd waarin zij als oudste van dertien kinderen thuis flink mee moest helpen, zeker na het overlijden van haar vader, vindt zij pas in haar huwelijk de gelegenheid datgene te doen wat ze niet kan laten: vertellen en schrijven. Vanaf 1922 is Van Holkema & Warendorf haar vaste uitgeefster. Dan verschijnt als deel 12 in de serie ‘Ons Boekenplankje’ Reintje van den Watermolen (meisjesboek); in 1923 in de serie ‘De goede kameraad’ De

[pagina 62]
[p. 62]

vroolijke jaren van Dolf Hazewind (jongensboek); in 1924 De Vier Uiltjes (meisjesboek); in 1925 Op Rozehofje (meisjesboek); in 1926 in de Oranjebibliotheek voor jongens en meisjes Een klein meisje alleen (meisjesboek); later nog gevolgd door Maartje onverstand (1933), Katrijntje van Waterhoek (1934); Stormvogeltje (1927); Joosje uit de Heidehut (1928) en De moedertjes (1932). Aan produktie dus geen gebrek, zeker als je bedenkt dat Zoomers-Vermeer ook voor volwassenen schreef. Het zijn stuk voor stuk boeken waarin de ernst des levens met fleurigheid en innigheid beschreven wordt, waarin overleden vaders of moeders vervangen worden door dochters met gevoel voor verantwoordelijkheid. Boeken die kennelijk in een behoefte voorzien. Dirk Coster noemt haar zelfs een ‘schrijfster bij Gods genade’ en plaatst haar werk naast de ‘volwaardigste realistische auteurs als Querido, Heyermans, Margot Scharten, Boudier-Bakker en Van Looy’.



illustratie
De moedertjes (Nieuwe Tip-Top serie, 2e herziene druk). J.P. Zoomers-Vermeer, met illustraties van Rein van Looy


 

Tine Brinkgreve-Wicherink (1880-1936) produceert in bijna tien jaar tijds een vergelijkbare hoeveelheid boeken die bij verschillende uitgevers verschijnen. De Pagekop-reeks van Van Holkema & Warendorf bevat drie ‘frisse, vlotte, aardige’ boeken over meisjes die met elkaar een Meiclub vormen, De Meiclub uit kampeeren (1925), De Meiclub ontbonden (1926) en De kleine Meiclub (1927).

In De Meiclub uit kampeeren volgen we de tien vriendinnen tijdens wandelingen en fietstochten, een dagje Alkmaar en een bezoek aan de kermis. Tijdens een vreselijk onweer raakt een van hen in paniek en verdwaalt. Als ze, volledig verkleumd, is gevonden, moet ze ziek naar huis en ten slotte zelfs kuren in Zwitserland. De Meiclub ontbonden bevat de belevenissen op de MULO waarbij een nieuwe leerlinge, Dorry de Jonghe, een belangrijke rol speelt. Zij is de oorzaak van een splitsing van de Meiclub. In De kleine Meiclub worden de beide groepen vriendinnen gevolgd. Het vierde deel dat de schrijfster in het slotwoord aankondigt, is nooit verschenen.

In de serie ‘De Goede Kameraad’ verschijnt van Brinkgreve-Wicherink het jongensboek Roel uit den woonwagen (1926), een variant op Alleen op de wereld. Toon de scharensliep koopt Roel voor honderd gulden van zijn vader, als hij ontdekt hoe slecht Roel door zijn vader behandeld wordt. Samen met een hond trekken ze door het land tot Roel door een rijke Franse familie geadopteerd wordt.

Bij haar overlijden schrijft zij, maandblad voor de vrouw: ‘Het beste van haat kunnen gaf zij aan haar meisjesboeken... Al deze boeken waren een groot succes - en hoe kon het anders? Zoo frisch en natuurlijk en met zuivere innerlijke beschaving geschreven. De blijmoedige, leutige verhalen en pakkende gesprekken erin, de altijd rake tegenstellingen, vol geest en overmoed, goedheid, gevoeligheid en eerlijkheid, soms koddige en dan weer ernstige tafereeltjes, zoodat ze een genot voor jong en oud ware, en daardoor steeds meer gevraagd werd!’

Gezien de hoeveelheid lyrische uitlatingen over boeken die de geschiedenis inmiddels vergeten is, is het misschien niet onzinnig te concluderen dat men in deze moeilijke jaren tamelijk kwistig was met lof en zuinig met kritiek.

 

Willy Pétillon, geboren Mulder, (1883-1948) heeft net als Zoomers-Vermeer grote moeite moeten doen om haar hartewens ‘schrijfster worden’ te realiseren. Dat verlangen was in haar gegroeid door het lezen van wereldliteratuur: Dante, Van Lennep, Tollens, Beets maar ook Louisa Alcott. Haar eerste novellen worden echter steeds geweigerd tot zij een positie verwerft bij de Provinciale Groninger Courant en trouwt met A.F. Pétillon. Na zijn dood in 1915 vestigt zij zich met drie kleine kinderen in Den Haag en hertrouwt

[pagina 63]
[p. 63]


illustratie
Ze heeft haar heele toet met rouge en poeder volgesmeerd.




illustratie
Stil zat ze daar in den kouden voorjaarswind en wist niet of er minuten of uren vergingen.
 
Uit: Lydia's moeilijkheden. Willy Pétillon, met illustraties van Netty Heyligers


met de kinderboekenschrijver A.B. van Tienhoven van wie ze overigens in 1929 weer scheidt. Dan stort ze zich op het schrijven van meisjesboeken waarvoor zij blijkbaar put uit eigen ervaringen. In Ina en haar moeder (1918) en Moeders Oudste (1920) wordt het wel en wee van een eenoudergezin geschetst. Ook titels als Lydia's Moeilijkheden (1924) of Durf het aan (1932) wijzen erop dat Pétillon een voorkeur heeft voor het bestuderen van de menselijke ontwikkelingsgang en het overwinnen van moeilijkheden.

Haar oeuvre omvat meer dan twintig boeken die behalve als het resultaat van schrijfdrang misschien ook wel om economische redenen tot stand kwamen. Zij heeft immers vijf kinderen te verzorgen. Er is veel waardering voor de smaakvolle en vlotte verteltrant in haar boeken maar het gebrek aan diepgang, het clichématige happy end en de nadruk op de opvoedkundige strekking worden op den duur wel bekritiseerd.

Het serieuze meisjesboek blijft nog jarenlang de lectuur waarmee jonge dames zich terugtrekken om de toekomstige levensernst op een veilige manier af te tasten, maar als genre sterft het na de oorlog een zachte dood. De meeste boeken voor meisjes ( An Rutgers van der Loeff, Miep Diekmann) krijgen een grotere lading realiteitszin en worden psychologisch genuanceerder uitgewerkt.

Voor het jonge kind

De ‘art deco’ heeft haar sporen gedrukt op de vormgeving van de jaren twintig en dertig. Op de mode en interieurs van die tijd, maar ook op de illustraties in kinderboeken en de boekverzorging in het algemeen: boekontwerp, versiering van de band, papiersoort, lettertype en de artisticiteit van de illu-

[pagina 64]
[p. 64]

straties. Met name aan het bandontwerp besteedden uitgevers toen veel aandacht. Zo oogst Van Holkema & Warendorf veel lof met de ‘jasjes’ van de ‘Oranjebibliotheek’ die niet alleen fraai zijn maar bovendien zeer herkenbaar en dus aantrekkelijk voor een groot publiek.

Ook het initiatief van de ‘Vereniging van boekenvrienden’ om een lijst op te stellen van de vijftig best verzorgde boeken wijst op grote belangstelling voor het uiterlijk van het boek. Maar van de tweehonderd titels die tussen 1925 en 1931 op die lijst terechtkomen, betreffen er slechts zes een kinderboek.

Het juryrapport van 1931 spreekt dan ook met grote bezorgdheid over het kinderboek: ‘Mochten we hier met grote voldoening de vrijwel algeheele vooruitgang releveeren, één punt was er dat teleurstelling verwekte, namelijk het stadium waarin het Nederlandsche kinderboek zich momenteel bevindt. Helaas werden de goede voorbeelden, enige tientallen jaren geleden door Hoytema, Nelly Bodenheim e.a. gegeven, niet op lofwaardige wijze voortgezet. Hier ligt voor de komende jaren een vruchtbaar terrein braak voor onze jonge kunstenaars en voor de uitgevers om van hun diensten gebruik te maken.’

Omdat de produktie in de jaren dertig omvangrijker en goedkoper wordt en dus binnen het bereik komt van een breder publiek, lijkt er een scheiding te ontstaan tussen het kunstzinnige prentenboek aan de ene kant en het opvoedkundige prentenboek aan de andere kant. De aquarellen en pentekeningetjes van zonnige en ongecompliceerde werelden ( Rie Cramer, Willebeek le Mair) en de illustratieve zwart-wit prentjes van Nelly Bodenheim of Jan Sluyters tegenover de illustraties die vooral functioneren als middel in de opvoeding en in de strijd tegen de toenemende invloed van strip en film.

In het voorwoord bij Het eerste prentenboek (1932) spreekt J. Riemens-Reurslag zich uit over de educatieve en pedagogische functie van prentenboeken voor de allerkleinsten: ‘Herkennen is een van de grootste vreugden, zoowel voor den ontwakenden, als voor den gerijpten menschelijken geest. Wij gaan in de vacantie graag naar vreemde landen, zien bij voorkeur onbekende streken; maar een van de elementen van de vreugde er van is het herkennen van dingen, overeenkomende met het ons bekende: “Kijk, daar is net zoo'n tuin als de onze!” In het kleine geestelijke leventje van de baby neemt het herkennen een groote plaats in. Met vreugde wordt de nieuwe dag ingezet, en met gejuich herkent hij elk voorwerp uit z'n dagelijksche omgeving.’ De meeste prentenboeken geven tot dit vreugdevolle herkennen maar weinig gelegenheid, omdat de platen ‘geteekend en gekleurd zijn naar de visie van den illustrator, zelden geëxperimenteerd op het kind’. Hieraan komt dit boek tegemoet. ‘Het geeft strakke, moderne foto's, waar schaduw of verschil van kleur het geheel niet onduidelijker maken. Alle zijn met zorg uit de naaste omgeving van het kind gekozen en op verschillende kinderen geëxperimenteerd.’ Zo toont de eerste foto een haarborstel en kam, de tweede een ontbijttafel met daarop een witte boterham met hagelslag en een gezonde beker melk, gevolgd door foto's met speelgoed, tanden poetsen, wassen en fruit eten.



illustratie
Het tweede prentenboek, een verzameling platen voor baby's van 1-4 jaar.
J. Riemens-Reurslag


De recensent van Het Kind aarzelt over de juistheid van de theorie van Riemens-Reurslag, maar ‘zeker is het, dat hier een prentenboek is samengesteld, dat zoo absoluut afwijkt van al wat wij bezitten, dat alleen hierom al een experiment met onze kinderen verantwoord en noodzakelijk is.’

In Het tweede prentenboek (1935) wordt de nadruk gelegd op de waarde van een prentenboek voor de taalontwikkeling. ‘Allerlei experimenten hebben bewezen, dat kinderen uit cultuurmilieus beter spreken en een grootere woordenschat hebben dan andere kinderen.’ De foto's tonen het traditionele beeld van jongens en meisjes. Het meisje speelt met een pop, de jongen slaat met een hamer spijkers in een balk.

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie



illustratie
Het tweede prentenboek. J. Riemens-Reurslag


Tal van kleuterboeken die Van Holkema & Warendorf in de jaren dertig op de markt brengt, getuigen van een zelfde praktische invalshoek. Voor altijd bezige Kinderhanden (1926) van Elsa Beskow en Anna Wartburg in een bewerking van S.P. Verrijn Stuart bevat suggesties voor zelf te maken speelgoed en handwerkjes voor kleuters, met materiaal dat ‘in elk gezin zo voor het grijpen ligt en dus zo goed als geen kosten met zich meebrengt’.



illustratie
Voor altijd bezige kinderhanden (3e druk). Anna Wartburg en Elsa Beskow, voor Nederland bewerkt door S.E. Verrijn Stuart, met talrijke illustraties in zwart en kleuren


Voor de nog wat kleinere kinderen zijn De Poppenprentenboeken (1926) van tante Lize een vernieuwing. Vier olijke meisjesfiguurtjes met aan hun vorm aangepaste pagina's: Mieke, of de geschiedenis van een pop met haar schaapjes; Liesje, of de avonturen van een ongehoorzame pop; Tineke, of de ongelukken van een jaloerse pop; en Anneke, of de vriendelijke fee en de goedhartige pop. Al kan men zich afvragen of deze boekjes niet eerder onder de categorie speelgoed vallen.

 

Willy Schermelé (= Willy Taal-Schermelé, journaliste, tekenares en schrijfster) publiceert een serie praktische boekjes waarvan zij zowel de inhoud als de prenten verzorgt. 'k Weet steeds wat leuks (1931) bevat suggesties voor spelletjes en knutselwerkjes. ‘Een ideaal boek voor een gezin met veel kinders. De titel is wel zéér juist, want elke bladzijde brengt een verrassing; nu is 't een rebus dan een versje, andermaal een grappige teekening om na te trekken, met lucifers na te maken of met naald en draad; er staan verhaaltjes en sprookjes in, kunstjes en raadsels en 't is steeds wat leuks! 't Is om de kinderen van nu te benijden, zulke alleraardigste en goed verzorgde boeken als er tegenwoordig voor hen worden uitgegeven,’ aldus Het Vaderland.

[pagina 66]
[p. 66]


illustratie



illustratie
Uit: Groen, groen grasje, een abc-boekje. Tekst en illustraties van Nelly Bodenheim


[pagina 67]
[p. 67]


illustratie
Snip, Snap, Snor, in woord en beeld door C.O. Petersen


[pagina 68]
[p. 68]

Het groote negerboek (1932) is van vergelijkbare aard maar dan geënt op ‘nikkertjes omdat kinderen daar nu eenmaal belangstelling voor hebben’, een uitspraak die geen enkel protest oproept. Nu zijn er in die tijd meer van dergelijke boeken: Roettoet en andere nikkertjes (Leopold) of Het grote nikkerboek. ‘Krompraterij, domheid en oneerlijkheid [...] werden zonder de geringste gêne maar eerder onnozel dan echt boosaardig, aan als vreemd en vogelvrij ervaren figuren buiten het vertrouwde milieu toegeschreven, aan “wilden” zogezegd,’ meent Tine van Buul in De hele Bibelebontseberg (Querido, 1989). Het enige kritische commentaar in die jaren staat in Het Kind en heeft betrekking op het feit dat de schrijfster negerland had uitgebreid tot de Stille Zuidzee en Nieuw-Guinea!

Wat Smikkeltje beleefde (1935) handelt over de verschrikkingen van de muizen in de Spekstraat. Hun muizenstad is in rep en roer als de mensen van het huis steeds maar maatregelen nemen om de muizen te verjagen: muizevallen, glas, gif en nog meer ellendigs. De muizen besluiten te verhuizen naar het platteland. Daar moeten ze eerst erg wennen, maar ten slotte willen ze niet meer terug naar de donkere gangen van de stad.



illustratie
Moeder Snorresnuit behoorde tot de deftige muizenstand, omdat de soep in een zilveren vingerhoed werd opgediend. Dat had ze nog aan haar dappere man, die goede Snorresnuit te danken. Moeder was dan ook maar wat trots op die soepterrine, want zelfs de burgemeester moest de soep lepelen uit een gewone, benen vingerhoed.
Uit: Wat Smikkeltje beleefde (3e druk). Tekst en illustraties van Willy Schermelé


Suikeren Pietje (1930) van Marie Schmitz met tekeningen van Freddie Langeler, schetst een jongetje ‘met een zuiver hart en gave hersens’, iemand die nooit stout is en toch geen lijs. De Nieuwe Rotterdamsche Courant noemt het een ‘keurig boek’, maar wie meent een zoetelijk verhaal te vinden, ‘vergist zich ten eenenmale. Het is een fijne, menschelijke historie waarin scherp de lijn wordt getrokken tusschen braafheid en goedheid zonder eenige hinderlijke “paedagogiek”. Warm aanbevolen,’ reageert Het Kind.

 

Veel minder pedagogische pretentie heeft Groen groen grasje (1923), een abc-boekje met 26 gekleurde litho's van Nelly Bodenheim (1874-1951). Deze in Amsterdam geboren en getogen ‘joffer’ leidt samen met haar vriendinnen, allen afkomstig uit gegoede en ontwikkelde kringen, een teruggetrokken leven. In haar atelier aan de Valeriusstraat maakt zij illustraties voor kinderboeken. Vooral door haar ‘zwart-witjes’, silhouetjes in het platte vlak, verwerft zij grote bekendheid. Maar zij beheerst ook kleurtechnieken, houdt zich bezig met lijntekeningen en wordt een specialist in de borduurschilderkunst.

De kleurenlitho's in Groen groen grasje, het enige boek van haar hand dat door Van Holkema & Warendorf wordt uitgegeven, noemt men al tijdens haar leven een van de hoogtepunten in haar werk. Het zijn idyllische prentjes, huiselijk en veilig bij oudhollandse versjes en rijmpjes.

 
's Avonds als ik slapen ga
 
Volgen mij veertien engeltjes na
 
Twee aan mijn voeteneind
 
Twee aan mijn hoofdeneind
 
Twee aan mijn rechterzij
 
Twee aan mijn linkerzij
 
Twee die mij dekken
 
Twee die mij wekken
 
naar hemels paradijzen.

De eerste letter van ieder versje is uitgewerkt tot een tafereeltje waarin vaak mensen voorkomen in gezelschap van een dier. De voorstellingen zijn ondanks het kleine formaat gedetailleerd en dikwijls humoristisch uitgewerkt. De liedjes en rijmpjes zijn door Nelly Bodenheim, dr. G.J. Boekenoogen en André Jolles bijeengezocht uit de verzameling van Johannes van Vloten en net als eerdere versjesbundels van Bodenheim, Handje Plak en Het regent, het zegent (1902), vaak herdrukt.

[pagina 69]
[p. 69]

Ook een prentenboek als Snip, Snap, Snor (1932) in woord en beeld door C.O. Petersen lijkt meer uitgegeven vanwege de prenten en het experiment met een soort striptechniek (elke prent laat een bepaalde episode of gebeurte nis zien en heeft daaronder een eigen tekstje) dan vanwege de praktische bruikbaarheid. Het verhaal benadrukt de avonturen die dicht bij huis spelen, maar alles loopt natuurlijk goed af:

 
Drie stoute hondjes zie je hier,
 
Die erg veel houden van plezier.
 
Snip, Snap en Snor dat zijn hun namen,
 
Wat liggen ze daar rustig samen!
 
[...]
 
De vreedzaamheid is gauw verdwenen
 
Zoodra het daglicht is verschenen.

Dan gaan ze hollen, spelen met een kluwen wol, op kippejacht en achter de kat aan:

 
In 't hondenleven is een kat
 
Het mooist van alles, 't is je dat!

Totdat de kat zijn nagels zet in Snapjes snoet, Snor in het water valt en een ton met kalk over zich heen krijgt:

 
Na zulk een reis vol avonturen
 
Vol streken en ook bange uren
 
Waarbij men ver dwaalt van zijn huis
 
Is toch 't mooiste maar - weer thuis!

Een serie sprookjesboeken uit deze jaren past juist weer helemaal in het pedagogische klimaat van het interbellum. Toegankelijkheid, praktische bruikbaarheid en onschuldige vrolijkheid zijn belangrijker hangijzers geworden dan de opvoeding tot kunst. De serie Uit de sprookjeswereld (1931) vertoont een totaal andere sfeer dan de artistiek verantwoorde uit 1905. De acht deeltjes van de serie zijn geïllustreerd door Mia Oostveen met omkaderde realistische voorstellingen in zwart-wit en bedoeld voor kinderen van vier tot acht jaar. De verhaaltjes van Rein Valkhoff, mevrouw Huizinga-Scaf, mevrouw Stijge-Kropholler, mevrouw De Clercq-Zubli, Willy Pétillon en A.B. van Tienhoven zijn eerder wonderlijke avonturen die kinderen in hun dromen kunnen beleven dan traditionele sprookjes. De boekjes voeren de kinderen weg uit het leven van alledag naar een sprookjesland waar alles mogelijk is: pratende poppen, aangeklede beren en sprekende insekten.

Het kunstzinnige sprookjesboek keert pas terug in 1975 met de succesrijke standaarduitgave van Sprookjes en vertellingen van Andersen (1975) en de illustraties van Lidia Postma.

 

Een boek als Bedtijd (1926) met 365 ‘bedtime-stories’ samengesteld door Willy Pétillon en geïllustreerd door Netty Heyligers appelleert ook aan bruikbaarheid. Een uitkomst voor vele vaders en moeders, zegt de uitgever in zijn aanbieding. ‘Door dit boek zullen zij zich niet meer het hoofd behoeven te breken om dit misschien wel heerlijkste half uurtje van het kinderleven tot iets moois te maken.’ De Maasbode prijst het eveneens om zijn functionaliteit: ‘De verhaaltjes zijn fijn en zuiver psychologisch; zij zijn ontleend aan het dagelijksch kinderleven of geven verhaaltjes over dieren of wonderlijke sprookjes over kabouters en elfen. Dit keurig uitgegeven boek voorziet in een behoefte, die eigenlijk zoo lang bestaat als er kinderen zijn. Voor elken dag een nieuw vertelsel!’ Dat het boek in een behoefte voorziet blijkt uit het

illustratie
Plotseling viel er een grote schaduw over den weg, de paarden, die voor het rijtuig gespannen waren, weigerden verder te gaan en voor iemand wist wat er eigenlijk gebeurde, verscheen er een reus, die in een afgelegen deel van het koninkrijk in een hol woonde. Hij pakte de prinses tusschen vinger en duim beet, tilde haar uit het rijtuig en liep met haar weg. De prins trachtte hem te vervolgen, maar het baatte natuurlijk niet en hij werd bijna wanhopig.
Uit: Bedtijd, 365 vertellingen voor kinderen voor zij slapen gaan (2e druk). Willy Pétillon, met illustraties van Netty Heyligers


[pagina 70]
[p. 70]

feit dat binnen tien jaar vier herdrukken mogelijk zijn.

Vergelijkbare reacties zijn er bij Het groote kabouterboek (1931) met tekeningen van E. ten Harmsen van der Beek of Sprookjes van Bobbie, Tin en Lily (1932) verzameld door Willy Pétillon en geïllustreerd door Mia Oostveen. Het begrip ‘keurig’ duikt in deze tijd akelig vaak op.

Een aantal van deze boeken komt voor op de geschenkenlijst van de Koeken Beschuitfabriek voorh. G. Hille & Zoon in Zaandam waarmee Van Holkema & Warendorf eind jaren dertig samenwerkt. In ruil voor een wisselende hoeveelheid bonnen kunnen ze worden ‘aangeschaft’. Hille & Zoon stapt daarmee in het voetspoor van andere firma's. Want Verkade voert al sinds 1903 actie met haar plaatjes die in Verkade-produkten verpakt worden en vervolgens in albums geplakt moeten worden. Van Nelle heeft haar Van het Toovervischje (1920):

 
In het land der blonde duinen,
 
En niet heel ver van de zee
 
woonde eens een dwergenpaartje,
 
En dat heette Piggelmee.

Van Nelle publiceert ook Bulletje en Bonestaak in boekvorm. Deze stripverhalen van A.M. de Jong & George van Raemsdoncks verschenen tussen 1922 en 1937 in Het Volk. De Betuwe maakt furore met haar fruitbaasje Flipje Tiel, wiens belevenissen gevolgd kunnen worden in de Flipposcoop of in albums die in ruil voor bonnen verkrijgbaar zijn.

 

Een afzonderlijke plaats verdienen de Harlekijntje-boeken van Josephine Siebe (1870-1941). Deze duiken in leesbiografieën steeds weer op en moeten dus een grote indruk gemaakt hebben. ‘Helemaal weg was ik van Harlekijntje. Mijn moeder las er uit voor en ik kon er niet genoeg van krijgen.’ Of: ‘Ik had alle boeken over Harlekijntje en ik moet ze gekoesterd hebben. Later heb ik ze herlezen, of althans geprobeerd, maar ik vond er niks meer aan.’

Josephine Siebe wordt in Leipzig geboren en leidt op het jachtslot Posen bij Jena een teruggetrokken leven ‘in nauwe verbondenheid met de natuur en het volk’. Zij helpt in de kinder- en jeugdzorg en is jarenlang redactrice van de vrouwenpagina van dag- en weekbladen. Meer dan dertig kinderboeken

illustratie
Harlekijntje met vacantie (6e druk)




illustratie
Harlekijntje op kasteel hemelhoog (6e druk)




illustratie
Harlekijntje op reis (6e druk). Josephine Siebe, met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek


[pagina 71]
[p. 71]


illustratie
Reclamefolder


staan op haar naam. Grappige verhalen waarin sprookjes en werkelijkheid vermengd zijn. Met de zeven Harlekijntje-boeken die vanaf 1921 in het Nederlands vertaald zijn, verwerft zij internationale roem. ‘Kostelijke avonturen van een koddige Jan Klaassen-figuur’ die op reis gaat, naar Zwitserland, naar het Jan Klaassen-eiland of Kasteel Hemelhoog. Van Tichelen geeft met moeite toe dat ‘zekere kinderen daarbij zitten te schudden van het lachen’. Maar volwassenen krijgen hoofdpijn van zijn al te onmogelijke dolle fratsen, meent hij. Ook de reacties in Het Kind zijn aanvankelijk nogal dubbel. Het vierde deel, Harlekijntje in Zwitserland, wordt aanbevolen omdat kinderen er dol op zijn, maar ‘volwassenen zullen het zouteloos vinden’. Latere reacties zijn overwegend positief. Men vindt de Jan Klaassen-figuur ‘dwaas, koddig, grappig en vermakelijk’ en zijn geschiedenissen ‘vroolijk en van goeden invloed op het kindergemoed’. ‘Wij vinden hier guitigheid, fantasie en gevoel in de juiste verhouding bijeen en het bont relaas van Harlekijntje's misstappen en uitbundigheden, die natuurlijk allemaal goed aflopen, blijven altijd binnen de grenzen van het kinderlijke,’ zegt de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Ook de illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek worden ‘kostelijk’ gevonden. Het Utrechts Nieuwsblad prijst haar als ‘een van de geestigste illustrators van de huidige kinderlectuur’. De boekjes zijn commercieel zo'n succes dat Van Holkema & Warendorf ze na de oorlog (1950) opnieuw op de markt brengt. Aan de herdruk wordt

illustratie



illustratie
‘Ik ben over zoo'n vervelend beest gevallen,’ zei ze boos, nam Boem beet en gooide hem in den hoek - maar hoe gek het ook lijkt, in den hoek kwam hij niet terecht; wel precies met zijn neus in Freddy's soep. Mina werd woedend. ‘Je zoudt warempel gaan denken, dat ze levend zijn!’
 
Uit: Het Teddyboek. Josephine Siebe. Nederlandsche bewerking van A. van Kempen, met illustraties van E.M. van Harmsen van der Beek


[pagina 72]
[p. 72]


illustratie
Huilend en jammerend renden en duikelden de drie hazen door het bosch. Eindelijk zagen ze het hol en meteen waren ze, een twee, drie, erin verdwenen. Net op tijd; hoe ze het nog gehaald hadden, begrepen ze later zelf niet. Nog een halve seconde ... en de vreeselijke hond stond voor het hol te blaffen, uit woede dat de haasjes hem ontsnapt waren.
Uit: Het hazenboek. Josephine Siebe. Nederlandsche bewerking van A. van Kempen, met illustraties van E.M. van Harmsen van der Beek


de actie hoe oud is harlekijntje? gekoppeld. De winnaar van de prijsvraag krijgt een met de hand gemaakte Harlekijn-pop of een mooi kinderboek. Er zitten maar liefst honderd boeken in de prijzenpot.

Behalve de zeven Harlekijntje-boeken laat Van Holkema & Warendorf nog drie titels vertalen: Het Teddyboek (1932), Boem en z'n broertjes (1932) en Het Hazenboek (1933). ‘In al deze verhalen vindt men dezelfde sfeer: die van het Duitsche sprookje. Ze missen alleen de snelle gang van deze “Märchen” - u weet, daar staat geen woord te veel in, hier helaas wel. Maar dat is m.i. dan ook het eenige bezwaar. De goedmoedige dwaasheid, de ongebreidelde phantasie, de vlotte vertelkunst - het zijn allemaal kwaliteiten die een boek voor jonge kinderen bekoorlijk maken... alle sotternieën werken op den duur ietwat vermoeiend... man kann des Guten zuviel bekommen. Ook nu weer zijn de krabbels van Ten Harmsen van der Beek geestig en de uitgave is prachtig,’ luidt het ‘zuinige’ commentaar in Het Kind. De Haagsche Courant en de Nieuwe Rotterdamsche Courant zijn veel enthousiaster en prijzen ook de uitvoering van het boek.

De boekjes van Josephine Siebe sluiten perfect aan op het klimaat van vrolijke fantasieverhalen dat mede door Leonard Roggeveen (1898-1959) en A.D. Hildebrand (1907-1977) in deze jaren is gecreëerd. Ze zijn zeker in de geest niet vreemd aan de Engelse fantasieverhalen waar Milne met zijn Winnie de Poeh (1926) zo'n belangrijke stempel op heeft gedrukt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het beugeljong

  • over Averij

  • over De berg 'M'


auteurs

  • over Dick Laan

  • over G.J.H. Riemens-Reurslag

  • over Marie Schmitz

  • over Willy Pétillon

  • over J.P. Zoomers-Vermeer

  • over Sanne van Havelte

  • over Anna van Gogh-Kaulbach

  • over Josephine Siebe