Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paulus de hulpsinterklaas (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas
Afbeelding van Paulus de hulpsinterklaasToon afbeelding van titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paulus de hulpsinterklaas

(1992)–Jean Dulieu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Hoofdstuk vier
De klaasliedjes

Ja, Paulus had het wel gehaald, maar daar was dan ook alles mee gezegd, want de moeilijkheden waren nog niet overwonnen. Voor de kabouterboom verdrongen zich nu wel dertig dieren, die er allemaal bijzonder hongerig uitzagen, die allemaal snuften of hun leven ervan afhing en blijkbaar vastbesloten waren om te ontdekken waar die heerlijke geuren vandaan kwamen.

Ze bonsden en klopten en hamerden op zijn deurtje, maar Paulus deed net of hij niets hoorde. Eerst moest hij ervoor zorgen dat alles uit het gezicht was. Haast je rep je vloog hij zijn laddertje op en zette de grote zak van Sinterklaas in zijn voorraadkamertje. Buiten riepen al die dierenstemmen door elkaar en dat geroep werd nog overstemd door het wilde gesnuif van vele diereneuzen.

De pakken verstopte Paulus in zijn slaapkamertje. Roetsj, daar gleed hij alweer van zijn laddertje af. Het lange pak, waar de staf in moest zitten, zette hij zolang tussen zijn tuingereedschap, in de hoek van zijn kamer.

Het kloppen, roepen en snuiven was intussen op volle kracht doorgegaan. Haastig keek Paulus om zich heen. Nu viel er in zijn boom niets geheimzinnigs meer te bespeuren. Nog hijgend van de inspanning stapte Paulus naar zijn voordeur en opende die met een doodonschuldig gezicht. De dieren drongen meteen allemaal tegelijk zijn kamertje binnen en liepen hem bijna omver.

[pagina 44]
[p. 44]

‘Wat is er eigenlijk aan de hand?’ vroeg Paulus zo gewoon mogelijk.

‘Jij weet ervan, Paulus!’ werd er geschreeuwd. ‘Jij liep zelf door het bos!’

‘We konden niet zien wat het was, maar het was lekker.’

‘Het rook heerlijk. En het zat op jouw rug!’

‘Het verdween in jouw boom. Het moet hier zijn.’

Gregorius stond helemaal vooraan. ‘Er liep een lekkere ruik door het bos,’ schreeuwde hij klagend. ‘En perbeer ons niet te vertellen dat we halemeel voor niks wakker zijn gewierd geworden, want we hebben honger!’

Zo riepen ze allemaal door elkaar. Paulus deed net of hij er niets van begreep.

‘Ik heb niets gezien hoor,’ beweerde hij. ‘Jullie moeten je vergist hebben. Misschien hebben jullie wel gedroomd.’

‘Ik droom niet verwebt,’ gilde Gregorius, ‘ik bedoel: ik lek niet verboomd...’

‘We zijn klaar wakker,’ bromde een verontwaardigde mol.

‘We ruiken het nog,’ piepte een stel muizen.

Wipper, het konijn, snoof nog eens heel diep en zei toen met grote beslistheid: ‘Het komt van boven. Uit het trapgat...’

Alle neuzen werden nu opgeheven. In de haast had Paulus het luik naar zijn voorraadkamertje open laten staan. Het gesnuif begon weer met frisse moed.

‘Mmm, Wipper heeft gelijk.’

‘Het zit daarboven. Heerlijk!’

‘Mogen we gaan kijken, Paulus?’

‘Geen sprake van,’ zei Paulus en hij ging kordaat voor zijn lad-

[pagina 45]
[p. 45]

dertje staan. ‘Er gaat niemand naar boven. Het is mijn voorraadkamertje en daar hebben jullie niets te maken.’

‘Ik heb er mijn winterslaap voor onderbroken,’ zeurde Prikkeprik teleurgesteld.

‘Ja,’ riep Gregorius, ‘ik heb er mijn winterloop voor ondergegaapt.’

Het werd een bijzonder benauwd ogenblikje voor Paulus. Even leek het er op of de dieren met zijn allen het laddertje wilden bestormen. Ze waren wild geworden door de heerlijke geuren en verschrikkelijk opdringerig.

Maar gelukkig ging opeens het deurtje open en kwam Oehoeboeroe binnenstappen. Met zijn vurige uileogen keek hij even om zich heen en meteen werd het overal stil. Toen richtte Oehoeboeroe zijn doordringende blikken op Paulus, die hijgend en met een kleur van opwinding voor zijn laddertje stond. Paulus werd haast net zo verlegen als de dieren.

‘Hm,’ deed Oehoeboeroe. ‘Wat gebeurt hier?’

‘O... eh... niets bijzonders, Oehoeboeroe,’ stamelde Paulus.

‘We zijn op bezoek bij Paulus,’ fluisterde Wipper kleintjes.

‘Op bezoek. Gewoon op bezoek,’ herhaalden de anderen.

‘Zo is het, Oehoeboeroe,’ beaamde Paulus. ‘Ze zijn allemaal op bezoek. Ik zou... eh... ze juist sinterklaasliedjes gaan leren.’

‘Juist,’ zei Gregorius opgewekt, ‘splinters kaas met sprietjes. Dat is lekker.’

‘Ssssst,’ zei Rosa en ze trok haar echtgenoot hardpotig aan de staart. ‘Bederf het nou niet weer. Paulus maakt het wel in orde.’

‘Au,’ schreeuwde Gregorius.

Maar Oehoeboeroe deed of hij de dassen niet hoorde.

[pagina 46]
[p. 46]


illustratie

[pagina 47]
[p. 47]

‘Zozo,’ zei hij. ‘Zozo. En wat bedoel jij met sinterklaasliedjes, Paulus?’

‘Dat,’ mompelde Paulus, ‘dat zou ik ze juist gaan uitleggen, Oehoeboeroe. Net toen jij... eh... binnenkwam.’

‘Uitstekend,’ zei Oehoeboeroe. ‘Leg jij dat dan maar uit, dan zal ik ook meeluisteren.’

‘Goed, goed. Dat zal ik doen. Als iedereen nu eerst rustig wil gaan zitten, dan zal ik vertellen waar het om gaat.’

Dadelijk volgde een geschuifel van belang. Alle dieren zochten een goed plaatsje en vanzelfsprekend lag dat plaatsje zo dicht mogelijk bij het laddertje. Daar zaten natuurlijk al een heleboel beesten en die moesten dan weer opschuiven. Kortom: het was een drukte en een lawaai van jewelste.

Daar kwam pas een einde aan, toen Paulus een beetje ongeduldig uitriep: ‘Nou is het genoeg geweest. Iedereen heeft nu wel een zitplaats gevonden en ik verwacht dat het stil is.’

Meteen werd het stil en dadelijk daarop begon Gregorius luidkeels te gillen, omdat hij per ongeluk op een egeltje was gaan zitten. Het egeltje zocht een ander hoekje op en toen kon Paulus beginnen.

‘Zoals jullie allemaal weten, is het morgen zes december.’

Oehoeboeroe was de enige die dat wist, de anderen hadden er nooit enig idee van wat voor dag of wat voor maand het was.

‘Ik hoef jullie niet te zeggen,’ hernam Paulus, ‘dat het een bijzondere dag is, want dan is Sint Nicolaas jarig.’

Wipper begon plotseling hevig te snikken.

‘Waarom huil jij, Wipper?’ vroeg Paulus verbaasd.

‘Ik weet het niet,’ snufte Wipper. ‘Ik dacht dat het zo hoorde. Het klonk zo plechtig.’

[pagina 48]
[p. 48]

‘Er is helemaal geen reden om te huilen, want als Sint Nicolaas jarig is, vieren we een groot feest en dan krijgen jullie allemaal geschenken en lekkers.’

Bij het laatste woord kwamen onmiddellijk alle neuzen weer in beroering en er waren zelfs een paar dieren die naar het zolderluik gluurden en heimelijk naar het laddertje opdrongen.

‘Sint Nicolaas,’ ging Paulus voort, ‘heeft mij beloofd dat hij dit jaar persoonlijk in het grote bos zal komen, of liever: hij heeft mij opgedragen... ik bedoel: hij heeft het zo verschrikkelijk druk en nu kan hij niet zelf, maar wel een hulpsinter... o nee, dat mag ik nou juist niet vertellen...’

Paulus begon geweldig te stotteren, want hij merkte dat hij zich aardig aan het verspreken was. Gelukkig merkten de dieren daar niets van. Die zaten met open mond te luisteren en vonden het hele verhaal erg mooi.

Alleen Oehoeboeroe trok zijn uileoren een beetje op.

Paulus hoestte een keer achter zijn hand, krabde zich op zijn bolletje om zijn verlegenheid te verbergen en zei vervolgens met een vaartje de rest van zijn redevoering op.

‘Hij komt dus niet, ik bedoel wel. Maar dat doet er ook niet toe. De hoofdzaak is dat we allemaal liedjes moeten zingen, want wie niet zingt, krijgt ook geen cadeautjes.’

De dieren werden weer onrustig. Ze wilden wel graag dadelijk beginnen met die liedjes. Maar kregen ze dan ook meteen geschenken?

‘Nee,’ lachte Paulus, ‘jullie zijn veel te haastig. Morgen is Sint Nicolaas pas jarig, morgenavond komt hij in het grote bos en dan wordt er pas gezongen en krijgen jullie de geschenken. Van Sint

[pagina 49]
[p. 49]

Nicolaas heb ik een boekje gekregen waar alle klaasliedjes in staan. Ze zijn niet zo erg gemakkelijk en daarom moeten jullie ze ijverig instuderen. Oehoeboeroe heeft verreweg de mooiste stem. Misschien wil die wel zo vriendelijk zijn om de anderen zangles te geven.’

‘Dat spreekt helendal nogal wel zo tamelijk vanzelf,’ sprak Oehoeboeroe gevleid. Voor de vorm vroeg hij nog of Paulus zelf de liedjes met de dieren wilde doornemen.

‘Nee, dat is onmogelijk,’ zei Paulus gauw. ‘Ik moet nog het een en ander in orde maken voor het bezoek van Sint Nicolaas. Ik heb dus echt geen tijd over. Gaan jullie nou maar gauw aan het werk.’

Onder druk gemompel drongen de dieren naar buiten, achter Oehoeboeroe aan, om de liedjes te gaan leren. Er waren er nog wel die verlangend naar boven keken, maar Oehoeboeroe had er goed de wind onder en niemand durfde ongehoorzaam te zijn.

Paulus voelde zich machtig opgelucht, toen hij de deur achter het laatste dier kon sluiten. Hij wilde meteen naar boven hollen en... boemeldebons... daar tuimelde hij languit over Gregorius, die in zijn eentje was achtergebleven en vredig lag te snurken. Paulus schudde hem stevig door elkaar.

‘Hé Gregorius, word wakker. Ga gauw achter de anderen aan. Als jij morgenavond geen klaasliedjes kent, krijg je helemaal geen lekkers.’

Gregorius gluurde slaperig door nauwe spleetoogjes naar Paulus, onderdrukte een grote geeuw en bromde: ‘Ha, lekkers.’ Toen schommelde hij traag weg, vastbesloten om niet meer in slaap te vallen.

[pagina 50]
[p. 50]


illustratie

[pagina 51]
[p. 51]

Het eerste wat Paulus nu deed, was goed zijn boom doorzoeken, om te zien of er niet nog zo'n slaapkop verstopt zat. Toen hij zich ervan overtuigd had dat hij werkelijk helemaal alleen was, sloot hij zorgvuldig zijn deurtje af. Nu mocht hij niet meer gestoord worden.

Met kloppend hart haalde hij de grote pakken te voorschijn en peuterde de touwtjes los. Verrukt keek hij naar de prachtige rode mantel. Hij was haast net zo mooi als de tabberd van de echte Sinterklaas, alleen natuurlijk veel kleiner.

‘En dan een heuse klazemijter! Die moet ik meteen even passen!’ Paulus paste de mijter en hij paste precies.

Er waren lange witte krullen aan een touwtje, die als pruik moesten dienen en een reus van een klazebaard. Vooral de baard bracht Paulus in vervoering. Dat was nog eens iets anders dan zijn eigen kleine kabouterbaardje! Paulus knoopte hem dadelijk om en bekeek zichzelf in de spiegel. Toen hing hij de snor op aan zijn neus, deed de mantel om, zette de mijter op zijn hoofd en nam de staf in zijn hand.

‘O Paulus, Paulus,’ bromde hij, ‘wat zie je er machtig mooi uit.’

Het zat allemaal als gegoten. Niemand zou hem herkennen. Hij was werkelijk van top tot teen een echte bisschop, het kleinere broertje van Sint Nicolaas. Het was alleen jammer dat de goedheiligman hem niet zelf even kon bekijken. Hij zou trots zijn op zijn waardige hulpsinterklaas!

 

Die dag kwam Paulus zijn boom niet meer uit. Hij stapte zijn kamertje op en neer, zo statig mogelijk, in volledige klaaskledij, met de staf in zijn hand. Hij moest erg oppassen om niet over de lange

[pagina 52]
[p. 52]

mantel te struikelen en hij moest heel lang oefenen voor hij kon knikken zonder de mijter te verliezen. Hij maakte vreemde blazende geluiden vanwege de snorren die voor zijn mondje hingen, maar dat alles nam niet weg, dat hij zich toch steeds meer op zijn gemak ging voelen in deze mooie kleren.

Natuurlijk moest hij zijn stem veranderen, want niemand mocht de stem van Paulus herkennen. Vanonder zijn baard kwamen gesmoorde volzinnen, zoals ‘Beste kinderen, ik bedoel: dieren. Zijn jullie allemaal zoet geweest?’

Het klonk indrukwekkend, vond Paulus zelf. Niet te onderscheiden van de echte Sinterklaas. Het bleek alleen wat moeilijk te zijn om met die twee baarden rond te lopen. Zijn eigen baardje kriebelde hinderlijk onder de lange klazebaard. Het was ook moeilijk om verstaanbaar te spreken door twee baarden heen. Maar dat zou wel wennen. Over het algemeen kon Paulus tevreden zijn, meer dan tevreden zelfs. Hoe langer hij rondliep in zijn bisschoppelijk gewaad, hoe beter het ging.

Toen hij zo de hele dag had rondgewandeld in zijn kamertje, kostte het hem moeite zich te herinneren dat hij Paulus was en niet Sint Nicolaas. ‘Ik voel me echt klazerig,’ bromde hij zielsgelukkig.

Eten deed Paulus de hele dag niet. Om te kunnen eten had hij immers de klazebaard moeten afdoen en dat kon hij niet over zijn hart verkrijgen. Maar toen de avond viel, kreeg hij een geweldige slaap. Dat was geen wonder, want hij had de hele vorige nacht niet geslapen. Er zat dus niets anders op dan de mantel af te leggen, mijter, pruik en baard van zijn bol te halen en alles netjes over een stoel te hangen. Zonder zijn ogen van al dat moois af te kunnen houden at Paulus gauw een sneetje eekhoornbrood en toen kroop hij met een diepe zucht in zijn bedje.

[pagina 53]
[p. 53]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken