Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paulus de hulpsinterklaas (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas
Afbeelding van Paulus de hulpsinterklaasToon afbeelding van titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paulus de hulpsinterklaas

(1992)–Jean Dulieu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Hoofdstuk vijf
De nacht voor het feest

Maar nu moet je niet denken dat er veel van slapen kwam. Ook deze nacht ging vrijwel slapeloos voorbij. Onrustig woelde Paulus heen en weer.

Eerlijk gezegd was hij nu toch wel wat zenuwachtig voor zijn optreden als hulpsinterklaas. Oppassen was de boodschap. Iedere kleine vergissing zou alles in de war kunnen sturen. Wat zou Paulus moeten zeggen als de dieren er achter kwamen dat het Paulus was, in plaats van de echte heilige? Hu, aan die mogelijkheid durfde hij niet eens te denken! En stel je voor dat er nu juist in deze nacht een dief in zijn boom zou sluipen...

Voor de zekerheid klom Paulus weer uit zijn bedje en ging beneden kijken of de klaaskleren er nog wel waren. Gelukkig was alles in orde en omdat hij nu toch beneden was, besloot hij om het hele kostuum nog een keer te passen. Weer stond Paulus vol bewondering voor de spiegel naar zichzelf te kijken. Zijn zelfvertrouwen keerde als bij toverslag terug. Nee, er was geen sprake van dat de dieren in deze statige, zij het wat kleine bisschop het boskaboutertje Paulus konden herkennen. Opgelucht streek Paulus zich over zijn lange baard en toen... toen werd er op de deur geklopt.

‘Binnen,’ riep Paulus met een beverig stemmetje en toen herstelde hij dat haastig en riep: ‘Ik bedoel juist niet binnen, ik bedoel buiten. Wie is daar?’

[pagina 55]
[p. 55]

‘Ik ben Oehoeboeroe,’ klonk het achter de dichte deur.

‘O juist,’ zei Paulus. ‘Dag Oehoeboeroe. Wat kom jij doen?’

‘Ik wou je nog even een paar kleinigheden vragen. Of... eh... komt het niet gelegen?’

‘O jawel, dat wil zeggen... vind je het goed dat ik binnen blijf? Het is me buiten veel te koud.’

‘Zeker Paulus, zeker. Waarom zou je ook naar buiten komen? Maar je vindt het dan natuurlijk wel goed dat ík even bínnenkom. Het is voor mij ook wat koud buiten.’

Even was het heel stil. Toen riep Paulus: ‘Jaja, een ogenblikje...’

Daarna stond Oehoeboeroe in stomme verbazing te luisteren naar allerlei wonderlijke geluiden die uit de Paulusboom kwamen. Geritsel en geschuif, geloop en gestruikel, gerinkel, gekraak, gehijg. Er werd ‘hoepsa’ geroepen en ‘lieve help’ en ‘ook dat nog’, maar eindelijk werd de deur dan toch geopend en verscheen Paulus met een hoogrode kleur. Hij probeerde ook nog te kijken alsof er niets bijzonders aan de hand was, maar dat lukte volstrekt niet.

Natuurlijk was Oehoeboeroe nogal verbaasd over deze wonderlijke ontvangst. Hij wierp een vluchtige blik om zich heen, maar gelukkig stelde hij geen lastige vragen en dat vond Paulus erg vriendelijk van hem.

‘Vertel eens, Oehoeboeroe, hoe gaat het met die klaasliedjes?’ vroeg Paulus snel, om tenminste ergens over te praten.

‘Daar gaat het juist over, Paulus. Er zijn een paar moeilijkheden...’

‘Alweer moeilijkheden?’ schrok Paulus.

‘Inderdaad. Er is in die liedjes nogal wel zo tamelijk veel sprake van het zetten van schoentjes. En nu weet jij even goed als ik dat de

[pagina 56]
[p. 56]


illustratie

[pagina 57]
[p. 57]

dieren helendal geen schoentjes hebben. Wat moet Sint Nicolaas er nu van denken als iedereen over schoentjes zingt en er staat niet één schoentje bij de schoorsteen?’

Dat was werkelijk een moeilijk geval. Paulus moest er een hele poos over nadenken, voor hij de oplossing gevonden had. Maar toen bleek dat ook een erg eenvoudige oplossing te zijn.

‘Ik heb het,’ zei Paulus. ‘De dieren mogen mijn schoentjes lenen en die zetten ze dan bij de schoorsteen.’

‘Mooi,’ zei Oehoeboeroe. ‘Dat is dus in orde. Alleen... hm, zie je... de dieren hebben ook geen schoorsteen.’

Weer moest Paulus een hele tijd nadenken. Oehoeboeroe maakte het hem niet gemakkelijk. Maar ten slotte vond Paulus ook hiervoor een uitweg.

‘We zetten de schoentjes hier, bij mijn schoorsteen.’

‘Juist. En dan moet ik dus vragen of alle dieren zich bij deze schoorsteen verzamelen willen?’

‘Ja, dat is uitstekend. Ze komen gewoon allemaal in mijn boom, dan hebben we ze meteen bij elkaar en dan hoef ik niet zo ver te lopen. Hola, ik bedoel: dan hoeft Sint Nicolaas niet zo ver te lopen. Nou ja, rijden dan. Maar denk er aan: nu nog niet hoor. Vanavond pas, als het helemaal donker is.’

‘Vanzelfsprekend,’ zei Oehoeboeroe. ‘Wel bedankt voor de inlichtingen. Dan ga ik nu maar weer. O nee, dat is waar ook, er is nog meer.’

‘O ja?’ vroeg Paulus onrustig.

‘Er staan nog meer raadselachtige zaken in die klaasliedjes, Paulus. Heeft jouw boom een dak?’

‘Nee Oehoeboeroe. Maar wat zou dat?’

[pagina 58]
[p. 58]

‘Weet je dan niet dat Sint Nicolaas een dak nodig heeft en dan nog wel een dak met schimmel er op? Wat de schimmel betreft, die heb ik al gevonden, een heleboel zelfs. In het huisje van die vieze Gregorius. Maar dat dak, hè. Hoe komen wij aan een dak?’

Toen moest Paulus lachen. ‘Ik geloof niet dat je het goed begrepen hebt, Oehoeboeroe. Die schimmel is geen schimmel maar een Schimmel. En dat is iets anders.’

‘Aha,’ sprak Oehoeboeroe, zonder er iets van te begrijpen.

‘En die Schimmel is een paard,’ vervolgde Paulus.

‘Zozo,’ zei Oehoeboeroe ernstig. ‘Zoiets had ik ook al gedacht. Dat verandert de zaak nogal wel zo tamelijk.’

Toen zei Oehoeboeroe minutenlang niets. Hij keek enige tijd naar de zoldering, wat Paulus erg onplezierig vond, in verband met het luik naar zijn slaapkamertje. Daarna kneep Oehoeboeroe één oog dicht, deed het toen langzaam weer open en scheen te wachten tot Paulus weer iets zeggen zou. Maar Paulus zei niets. Paulus stond duizend angsten uit, want ieder ogenblik kon Oehoeboeroe zijn geheim ontdekken.

Eindelijk schraapte Oehoeboeroe verlegen zijn keel en mompelde: ‘Een paard dus.’ Hij probeerde Paulus niet aan te kijken en zijn stem klonk erg onzeker.

‘Juist, een paard. Misschien zul je wel vinden dat ik een helendal nogal wel zo tamelijk zeer malle, ouwe, vergeetachtige uil ben, maar om je de waarheid te zeggen is het me toch even ontschoten wat een paard nou ook weer voor een ding is.’

‘Maar Oehoeboeroe! Ik dacht dat je dat wel wist. Hoewel ik het zelf ook niet wist voor ik er een gez... hm... ik bedoel... nou ja, ik zal het je wel uitleggen. Een paard is een heel groot beest en het is

[pagina 59]
[p. 59]

wit, met lange haren en het maakt zo'n geluid.’ Toen hinnikte Paulus zo natuurgetrouw dat Oehoeboeroe van pure schrik een luchtsprong maakte, waarbij hij met zijn uilekop tegen de zoldering bonsde. Boem! Het klonk erg dof. Toen Oehoeboeroe weer op de grond stond hield hij zijn kop schuin en voelde met een poot hoe groot de buil was. Het was gelukkig niet zo'n erg grote buil.

‘Was dat een paardengeluid, Paulus?’ vroeg hij toen benepen.

‘Ja, dat was het.’

‘Ik schrok me een uilehoed,’ zei Oehoeboeroe. ‘Maar nu weet ik het dus. En Sint Nicolaas zit altijd op zo'n dier, nietwaar?’

Juist wilde Paulus ‘Ja’ zeggen, toen hij zich bedacht en gauw uitlegde dat Sint Nicolaas wel vaak op zo'n paard zat, maar toch niet altijd. En Paulus geloofde vast dat Sint Nicolaas zonder paard zou komen, hij wist het eigenlijk wel zeker.

‘Gelukkig maar,’ zuchtte Oehoeboeroe. ‘Want dat kan ik je wel vertellen: als dat paard meekwam, dan kwam ik niet.’

‘Je kunt er van op aan,’ zei Paulus. ‘Het paard zal niet komen. Enne... hm... wat ik zeggen wou... ik zal mijn boom niet afsluiten en ik zal mijn schoentjes bij de schoorsteen laten staan, maar ikzelf... ikzelf kan er niet bij zijn, Oehoeboeroe.’

Lang keek Oehoeboeroe Paulus aan, op een erg achterdochtige manier. Toen vroeg hij:

‘Paulus, weet je wel zeker dat het paard niet meekomt?’

‘O ja, heel zeker,’ zei Paulus gauw.

‘Dan begrijp ik er helendal niets van,’ peinsde Oehoeboeroe. ‘Het paard komt dus niet. En jij ook niet. Heb jij dan misschien reden om bang te zijn voor Sint Nicolaas? Ben jij soms een beetje stout geweest en durf jij Sint Nicolaas niet onder de ogen te komen?’

[pagina 60]
[p. 60]


illustratie

[pagina 61]
[p. 61]

Paulus voelde zich erg in het nauw gedreven. Hij wiebelde heen en weer, draaide aan zijn baardje, knipperde met zijn oogjes en zei:

‘Dat is het heus niet, Oehoeboeroe, echt niet. Maar ik... ik heb... ik moet... ik zal...’

Het was verschrikkelijk moeilijk om een uitvlucht te verzinnen, zo onder de stekende uileogen van Oehoeboeroe. Maar opeens had het boskaboutertje toch iets gevonden.

‘Ik heb het,’ zei hij blij. ‘Ik heb Sint Nicolaas beloofd dat ik op het paard zou passen, terwijl hij hier op bezoek is.’

‘O,’ zei Oehoeboeroe.

De brave uil keek nogal ongelovig, maar hij scheen toch genoegen te nemen met deze verklaring. Hij gaf Paulus de raad om gauw in bed te kruipen en verliet daarna de kabouterboom met een peinzende blik in zijn vurige ogen.



illustratie

[pagina 62]
[p. 62]

Gauw deed Paulus de deur achter hem dicht en zonk van uitputting op zijn krukje neer. Oef, wat had hij het benauwd gehad! Het had weinig gescheeld of hij had Oehoeboeroe alles verraden. Wat moest hij nu doen? Naar bed gaan? O nee! Hij zou maar nachtmerries krijgen. Het leek Paulus veel verstandiger om een wandeling te maken. Dan kon zijn bolletje wat afkoelen in de nachtlucht.

Paulus kleedde zich dus warm aan, sloot zorgvuldig zijn boom af en stapte het donkere bos in. Hoewel het nu midden in de nacht was, kon hij toch meer zien dan op die mistige avond toen hij Sint Nicolaas ontmoette. Hoog boven het bos schitterden een paar heldere sterren en als er niet zoveel wolken waren geweest, had Paulus ook de maan kunnen zien. Telkens moest het boskaboutertje omhoog kijken naar de twinkelende lichtjes en soms verbeeldde hij zich dat de sterren ook naar hem keken. Eenmaal meende hij zelfs te zien dat er één knipoogde, maar dat zou wel verbeelding zijn. Toch knipoogde Paulus voor de zekerheid terug. Je kon nooit weten!

Toen hoorde Paulus opeens kleine stemmetjes, die samen een liedje zongen. Het geluid kwam van diep onder de grond vandaan, waarschijnlijk uit een konijnehol. Paulus bleef staan en luisterde goed of hij de woorden ook kon verstaan.

‘Zie de maan schijnt door de bomen...’

Meteen keek Paulus op en warempel, daar had je de maan, dik en rond, zoals Gregorius na een feestmaal. Paulus knikte de maan vriendelijk toe en luisterde verder. Hij herkende nu de stemmetjes. Het waren Wipper en zijn vrouwtje en de twee kleine konijntjes, Hupje en Hipje. Ze repeteerden de klaasliedjes. Tevreden lachte Paulus in zijn baardje, terwijl hij verder wandelde.

[pagina 63]
[p. 63]

Tussen de bladeren klonken miezerige egelgeluiden. Ook de egels oefenden druk voor het komende feest. Paulus was nog graag even gaan luisteren hoe de familie Das het er afbracht. Maar om nu nog helemaal naar het huisje van Gregorius te wandelen, nee, dat was hem toch te ver. Nog even ging hij op een boomstronk zitten, om te genieten van de stilte en van de frisse nachtlucht. De schuchtere dierenstemmetjes die hier en daar klonken verstoorden de stilte niet. Integendeel, het leek wel of de wereld groter en ruimer werd door die paar geluidjes.

Op de terugweg naar zijn boom vernam Paulus nóg een bekende stem, maar die klonk helemaal niet schuchter of zacht. Paulus hield niet van afluisteren, maar wat Oehoeboeroe Salomo toeschreeuwde moest hij wel verstaan.

‘Wat vertel je me nou, Salomo?’ riep Oehoeboeroe met diepe minachting. ‘Weet jij werkelijk niet wat een schimmel is? Dat valt me van je tegen! Een schimmel is een paard, Salomo, onmetelijk groot en helemaal nogal wel zo tamelijk wit, vooral in de mist. En het maakt een geluid, Salomo, zó...’

En toen maakte Oehoeboeroe een lawaai dat meer dan verschrikkelijk was. Het leek natuurlijk in de verste verte niet op het hinniken van een paard, maar Salomo schrok er zo erg van, dat hij de hele verdere nacht geen oog meer dicht kon doen.

Toen Paulus thuiskwam, stond de maan nog aan de hemel maar in het oosten was al een flauwe lichtschijn zichtbaar.

Nu moet de zon nog één keer langswandelen en dan is het Sinterklaasavond, de avond waarop ik, Paulus, hulpsinterklaas mag zijn! dacht hij.

Met de borst vooruit stapte hij heel trots zijn boom weer in. Nog

[pagina 64]
[p. 64]

nooit had het boskaboutertje zich zo gewichtig gevoeld. Hij wreef in zijn handjes en zag in zijn verbeelding de verheugde dierengezichten al voor zich. Och och, wat zou het een prachtig feest worden, een feest om nooit te vergeten! ‘Daar zullen Sint Nicolaas en ik voor zorgen,’ mompelde Paulus in zijn baardje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken