Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paulus de hulpsinterklaas (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas
Afbeelding van Paulus de hulpsinterklaasToon afbeelding van titelpagina van Paulus de hulpsinterklaas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paulus de hulpsinterklaas

(1992)–Jean Dulieu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 76]
[p. 76]

Hoofdstuk zeven
De hulpsinterklaas krijgt hulp

Op hete kolen zat Paulus, op erg hete kolen, midden in zijn eigen boom, met aan alle kanten dieren en met een baard die ieder ogenblik van zijn kin kon vallen. Als hij zijn hand maar even bewoog, bewoog de baard al mee. De losse einden van het touwtje kriebelden achter zijn oren. Zijn verhitte kaboutergezichtje was onder de pruik en de mijter en de twee baarden nu helemaal paars geworden. Het was een vreselijke toestand. De arme hulpsinterklaas wierp verlangende blikken naar de deur. Kon hij er maar met een vaartje vandoor gaan! Al was het alleen maar om die baard weer goed vast te knopen. Maar het was onmogelijk. Zoiets kon hij de dieren niet aandoen. De teleurstelling zou veel te groot zijn. Hij moest zijn rol wel blijven spelen, zoals hij dat aan de echte Sint Nicolaas beloofd had. Niemand mocht merken dat hij maar een hulpsinterklaas was.

Gelukkig schoot hem opeens te binnen dat hij nog een grote zak met geschenken bij zich had staan. Wanneer hij maar eerst was begonnen met uitdelen, dan zouden de dieren waarschijnlijk geen tijd meer hebben om op hem en zijn wiebelende baard te letten. Terwijl hij de baard met een hand vast bleef houden, stak hij de andere hand, die erg beefde, naar de zak uit. Hij trok de zak dichter naar zich toe en ontdekte een nieuwe tegenslag. De zak was met een stevig touw dichtgebonden en met één hand kon Paulus hem onmo-

[pagina 77]
[p. 77]

gelijk openmaken. Het scheelde toen heel weinig of Paulus had de moed opgegeven en bekend gemaakt wie hij was. Maar toen stond opeens de trouwe Oehoeboeroe voor hem en keek hem diep in de ogen. En die brave uil fluisterde in zijn oor:

‘Volhouden Paulus. Ik zal je wel helpen.’

Het drong niet eens tot Paulus door dat Oehoeboeroe dus zijn geheim geraden had. Hij herstelde zich op bewonderenswaardige wijze, keek vriendelijk de kring rond en vroeg:

‘Wie wil mij even helpen met het openmaken van de zak? Mijn oude heiligenvingers zijn wat stram geworden.’

Oehoeboeroe kon nog juist bijtijds roepen: ‘Nee nee, niet allemaal tegelijk,’ anders waren de dieren zeker met zijn allen bovenop de zak gesprongen. Toen boog Oehoeboeroe zich voorover en maakte zelf met zijn sterke snavel het touw los.

‘Ik dank u,’ sprak Paulus met een plechtige hoofdknik, die hem bijna de mijter deed verliezen. Ongemerkt gaf Oehoeboeroe de mijter een zetje, waardoor hij weer recht kwam te staan.

Heel voorzichtig bukte de Sint zich toen ook en begon zenuwachtig in de zak te grabbelen. Hij hield het hoofd krampachtig rechtop, om niets te verliezen van alles wat er aan en op zat. Toen hij het eerste pakje beet had, probeerde hij langs zijn neus te kijken wat er voor naam op stond. Maar het ging niet, het ging beslist niet. De snor zat hem ook nog in de weg. Weer was het Oehoeboeroe die uitkomst bracht.

‘Kan ik de Sint misschien helpen?’ vroeg hij gedienstig.

‘Heel graag, Oehoeboeroe,’ zei Paulus gauw. ‘Mijn ogen zijn wat zwak geworden. Kun je me ook vertellen wiens naam er op dit pakje staat?’

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie

‘Jazeker, Paulus,’ zei Oehoeboeroe.

Sint Nicolaas verschoot van kleur.

‘Wie zegt er dat ik Paulus ben?’ vroeg hij angstig.

‘Dat zeg ik helendal niet,’ verklaarde Oehoeboeroe, ‘dat staat op het pakje.’

‘Dus dan is dat pakje voor mij?’ piepte Paulus benauwd.

‘Nee, warempel niet,’ riep Oehoeboeroe, ‘dat pakje is voor Paulus.’

[pagina 79]
[p. 79]

‘O,’ zei Paulus en staarde peinzend voor zich uit. ‘Dan moet Sint Nicolaas zich vergist hebben, want hij wist toch dat ik er niet was, ik bedoel: ik wist toch dat hij er niet was.’

Toen begonnen alle dieren door elkaar te roepen.

‘Paulus is er niet.’

‘Paulus past op uw paard.’

‘Wij zullen het pakje wel voor Paulus bewaren.’

‘Goed goed,’ sprak de hulpsinterklaas toen. ‘Dan krijg ik het wel als ik terugkom. Ik bedoel: als Paulus terug is, dan zal ik het mezelf wel geven... ik wou zeggen dat jij het dan wel aan mij zult geven, nietwaar Oehoeboeroe?’

‘Natuurlijk, Sint Nicolaas,’ sprak Oehoeboeroe nadrukkelijk, ‘ik zal dat pakje uit uw naam aan Paulus geven. Maar als ik u was, zou ik nou maar eens wat lekkers rondstrooien.’

‘Dat is een uitstekend idee,’ zei Paulus opgelucht. Haastig greep hij wederom in de zak en begon handenvol pepernoten en ander lekkers om zich heen te werpen. Daar hadden alle dieren op gewacht! Een wild gejuich steeg op. Ze buitelden en rolden over elkaar heen en propten hun monden vol met al die lekkere dingetjes. Het was een geroezemoes en een gestommel van belang.

Te midden van al die drukte greep Paulus naar zijn achterhoofd om de touwtjes van de klazebaard te zoeken. Niemand lette nu op hem, dit was zijn enige kans om de baard weer vast te krijgen. Paulus kreeg iets te pakken en hij knoopte dat dadelijk vast, maar zelfs een hulpsinterklaas kan niet op zijn eigen achterhoofd kijken en daardoor had hij er geen vermoeden van dat het linkertouwtje van de klazebaard nu vastzat aan een haarlok van de klazepruik.

In ieder geval kreeg Paulus nu weer meer zelfvertrouwen. Hij

[pagina 80]
[p. 80]

richtte zich fier op. Nu kwam alles waarschijnlijk nog wel goed. Hij had nog niets bedorven. De dieren waren in een uitgelaten stemming, zoals dat hoort op sinterklaasavond.

Paulus greep in de zak, telkens weer, en er daalde een regen van lekkernijen neer over al die wriemelende dierenlijfjes.

Het uiterlijk van de hulpsinterklaas was er anders niet op vooruit gegaan. Zijn baard hing nu aan één oor en onder die baard was duidelijk het kabouterbaardje te zien. De snor zat grondig scheef en de mooie witte krullen kwamen in een vreemd knoedeltje ergens onder de mijter vandaan. Maar behalve Oehoeboeroe merkte niemand daar wat van. Ze hadden het allemaal veel te druk met snoepen.

En nu kwamen de geschenken! Een onafzienbare rij pakjes diepte Paulus op uit de onuitputtelijke zak. Voor iedereen was er wat. Speelgoed en suikerbeestjes, letters van chocola en grote vrijers. Oehoeboeroe kreeg een muis van marsepein, Gregorius een wollen slaapmuts en moedertje Prikkeprik een echte vingerhoed, omdat de Sint meende dat zij zich wel vaak in de vingertjes zou prikken met al die stekeltjes. Sint Nicolaas had werkelijk aan iedereen gedacht, er werd geen diertje overgeslagen.

De brave heilige zat op een bedaarde manier met zijn hoofd te knikken en meende nog steeds dat hij op de echte Sint Nicolaas leek. Oehoeboeroe had de grootste moeite om de aandacht van deze zogenaamde Sinterklaas af te leiden. Telkens wanneer iemand iets te lang naar zijn zin naar Sinterklaas gluurde, zette Oehoeboeroe weer een nieuw klaasliedje in. Er werd veel gejuicht en gelachen. Paulus had minstens evenveel plezier als de dieren. Soms vergat hij helemaal om zijn baard vast te houden en dan wipte het ding

[pagina 81]
[p. 81]

zo potsierlijk dat de dieren er de grootste pret over hadden.

‘En nu allemaal even stil!’ beval Oehoeboeroe met zijn diepe stem. ‘Gregorius heeft nog geen liedje voor Sint Nicolaas gezongen.’

‘Ha, ja, Gregorius moet ook zingen,’ werd er geroepen en: ‘Nu zult u eens wat horen, Sint Nicolaas!’

Gregorius begon eerst vriendelijk te kwispelen, maar daar hield hij verschrikt mee op toen het tot hem doordrong wat er van hem verwacht werd.

De slaperige das werd uit een hoek van het kamertje getrokken en door vele poten naar voren geduwd. Helemaal wakker was Gregorius stellig niet. Na het vele snoepen had hij geprobeerd een tukje te doen, maar dat was door het lawaai om hem heen niet erg gelukt. Toen hij nu half dommelend voor Sint Nicolaas stond, werd hij opeens verschrikkelijk zenuwachtig. Vaag zag hij een Sint voor zich met twee baarden en met krullen op de vreemdste plaatsen en dat maakte hem nog angstiger. Wanhopig zocht hij in zijn rommelige dassegeheugen naar de moeilijke woorden van al die klaasliedjes. Zijn knieën begonnen te knikken en hij wierp smekende blikken op de heiligman, misschien wel in de hoop dat die medelijden met hem zou hebben.

Maar de Sint keek heel ernstig naar hem.

‘Ja, Gregorius, alle dieren hebben nu al klaasliedjes voor me gezongen, behalve jij. Je ontkomt er niet aan, vooruit, laat horen wat je kan.’

Diep beschaamd boog Gregorius het dassehoofd. Op een teken van Oehoeboeroe werd het heel stil in de kabouterboom. Toen begon Gregorius te zingen met een bibberende bromstem:

[pagina 82]
[p. 82]


illustratie

[pagina 83]
[p. 83]
 
‘Zie de boot stoomt door de strui... eh... nee, boooooomen,
 
Sinter... schoen... harpoen en... eh kaaaaaas.
 
't Waaiend paardje is gekoooooomen,
 
en het heerlijk wild gedaaaaaas.
 
Vol van wimpels huppelen wij...
 
O, wat zijn we heden blij,
 
Vol van rimpels himpelt hij
 
in de simpel... kimpel... timpel... eh... brei!’

Na dat schone lied brak er een daverend gelach los. Alle dieren kregen tranen in de ogen en ook Sint Nicolaas gierde het uit. Hij vergat al zijn waardigheid, sloeg zich met beide handen op de knieën en verloor daarbij de voorzichtigheid wel erg uit het oog.

De gevolgen waren verschrikkelijk. De mooie lange baard wapperde naar de grond en sleurde de krullen mee. De mijter boemelde van de klazebol en... daar stond een doodongelukkige Paulus voor de ogen van de onthutste dieren. Vergeefs probeerde hij zich nog te verstoppen in zijn wijde mantel. Het was al te laat. Iedereen had hem herkend. Een wild tumult brak los. Schelle kreten weerklonken. Er werd gegooid met pepernoten.

‘Het is Sint Nicolaas helemaal niet,’ werd er geroepen, ‘het is Paulus!’

‘We zijn voor de mal gehouden!’

‘Paulus zou op het paard passen!’

‘Waar is het paard?’

‘Er is een paard in de boom!’

‘Ik wil eruit. We moeten vluchten!’

Angstig renden de dieren door elkaar. Ze botsten tegen elkaar op en vielen over stoeltjes en krukjes. In de algemene verwarring gris-

[pagina 84]
[p. 84]


illustratie

[pagina 85]
[p. 85]

te Paulus zijn schoentjes voor het vuurtje weg, wierp één vastbesloten blik op de deur en wilde zich juist een doortocht banen om er vandoor te gaan, toen Salomo, die bij het noemen van het paard naar buiten was gevlucht, hijgend weer naar binnen kwam springen en boven al het lawaai uit schreeuwde:

‘Er staat een mens voor de deur!’

Iedereen had het verstaan. Plotseling stonden allen roerloos. Geen staartje bewoog, geen neus wriemelde, geen snorhaar trilde. De deur was open blijven staan en van buiten klonk een diepe stem, die sprak:

‘U grrroot gelijk hebben, baas. Alles zijn misgegaan. Kleine hulpsinterrrklaas grrroot naarrr aan toe!’

‘Zwarte Piet!’ gilde Paulus en toen holde hij de boom uit en alle dieren stoven achter hem aan.

En daar stond de echte Sint Nicolaas, met Zwarte Piet aan zijn rechterhand. De schimmel hadden zij gelukkig aan de rand van het bos achtergelaten, anders waren alle dieren zeker dadelijk weggevlucht.

‘O Sint Nicolaas,’ hikte Paulus, ‘wat heerlijk dat u zelf nog gekomen bent. Het is allemaal fout gegaan en ik heb toch heus mijn best gedaan. Maar die baard van u, die wou niet en mijn baardje ook niet en ik had bij ongeluk de hark meegenomen en mijn schoentjes was ik ook al kwijt en de snor schoot in mijn neusgat en...’

Het huilen stond Paulus nader dan het lachen. Maar Sint Nicolaas stelde hem gauw gerust.

‘Stil maar, Paulus, ik begrijp het allemaal wel. Het is blijkbaar nog veel moeilijker dan ik dacht om voor Sinterklaas te spelen.’

‘O Sint Nicolaas,’ fluisterde Paulus diep beschaamd, ‘ik vind het zo vreselijk naar dat het nou mislukt is. Ik heb heus...’

[pagina 86-87]
[p. 86-87]


illustratie

[pagina 88]
[p. 88]

‘Het is jouw schuld niet, Paulus. Jij hebt gedaan wat je kon, dat weet ik wel. Maar ikzelf heb een domme streek uitgehaald door dat pakje voor jou in die zak te stoppen. Het schoot me opeens te binnen terwijl ik met Piet over de daken klauterde en toen ben ik meteen naar het grote bos gekomen om te zien of ik mijn vergissing nog goed kon maken.’

‘Sinterrrklaas niet grrroot dom gedaan...’ zei Piet schuldbewust. ‘Het Zwarrrte Piet geweest die pakje voorrr kabouterrrtje in zak gedoet.’

‘Och, beste Piet,’ zei Sint Nicolaas goedig, ‘dat doet er nu niet meer toe. Je hebt me beloofd dat je voortaan beter op zult letten en daar vertrouw ik nu maar op.’

‘Ja, Sinterrrklaas,’ zei Piet dankbaar.

Toen wendde de heilige zich tot de dieren en vervolgde:

‘Heeft het lekkers gesmaakt en zijn de geschenken bevallen?’

‘Het was heerlijk!’

‘Wel bedankt, Sinterklaas!’

‘Het was een prachtig feest!’

‘Zo mag ik het horen,’ lachte Sint Nicolaas. ‘Ik merk wel, Paulus, dat je als hulpsinterklaas ondanks die paar kleine ongelukjes toch je doel bereikt hebt. Ik dank je wel voor je hulp, Paulus. En heb je nu het pakje al opengemaakt, dat er voor jou bij was?’

Nee, dat had Paulus nog niet. Oehoeboeroe kwam er dadelijk mee aandragen en Paulus kon van nieuwsgierigheid en ongeduld het touwtje haast niet loskrijgen. En wat kwam er uit dat pakje?

Een prachtig pijpje van echt barnsteen en echt meerschuim.

‘Maar Sint Nicolaas,’ stamelde Paulus, ‘dat is... dat... dat is toch veel te mooi voor mij... voor een eenvoudige kabouter? Dat heb ik echt niet verdiend.’

[pagina 89]
[p. 89]

‘Dat heb je echt wél verdiend,’ sprak Sint Nicolaas vriendelijk. ‘Maar nu ga ik afscheid van jullie nemen, want ik moet vanavond nog een heleboel bezoeken afleggen.’

Alle dieren kregen een voor een een hand van Sint Nicolaas. Paulus was de enige van het gezelschap die ook Zwarte Piet een hand durfde geven. Toen de heilige klaar was om te vertrekken, trok Paulus hem nog even bescheiden aan zijn tabberd.

‘Ik wilde u nog iets vragen, Sint Nicolaas,’ fluisterde hij. ‘Hoef ik volgend jaar niet weer voor hulpsinterklaas te spelen?’

‘Nee Paulus,’ lachte Sint Nicolaas, ‘dat hoeft heus niet. Voortaan zal ik de dieren in het grote bos niet vergeten. En...’ zo voegde hij er met een veelbetekenend knipoogje aan toe, ‘de kabouters ook niet.’

Luid zingend brachten Paulus en zijn vrienden Sint Nicolaas en Zwarte Piet weg tot aan de rand van het grote bos. Van een flinke afstand keken ze toe hoe de goede heilige op het griezelige paard klom en al wuivend verdween in de verte.

[pagina 90]
[p. 90]


illustratie

[pagina 91]
[p. 91]


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken