Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het klaverblad. Romancen, legenden, sagen (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het klaverblad. Romancen, legenden, sagen
Afbeelding van Het klaverblad. Romancen, legenden, sagenToon afbeelding van titelpagina van Het klaverblad. Romancen, legenden, sagen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het klaverblad. Romancen, legenden, sagen

(1848)–Prudens van Duyse–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 207]
[p. 207]

De Hermijt.aant.

 
In 't diepe woud, door 't brongeklater
 
Alleen bezield en 't vogelchoor,
 
Dat in het groen met vreugdgeschater
 
Van 's ochtends zong, en d' avond door,
 
Woonde een hermijt, al grijs van hairen:
 
Zijn hutteken was zijn paleis.
 
Niets stoorde daer zijn vroom gepeis,
 
En bede, als wierook opgevaren.
 
 
 
Zijn lust was 't schoone te bespieden
 
Der schepping: 't minste kruidje kon
 
Zijn brein en hart genoegen bieden,
 
Als elke ster, als maen en zon.
 
Na zijnen zang en zijne bede,
 
Ontsloot hij 't groote scheppingsboek,
 
Verbaesde bij elk onderzoek,
 
En vond in 't diepst des harten vrede.
 
 
 
Bijwijl zag hij een Engel dalen
 
In 't woud, gelijk een sterrevonk;
 
Dees temperde den vloed van stralen,
 
Die rond zijn blonde lokken blonk;
[pagina 208]
[p. 208]
 
En naekte stillekens, en kuste
 
Den Grijzaert, in Gods liefde ontblaekt,
 
Als deez', half sluimrend, half ontwaekt,
 
In 't groen, God overdenkend, rustte.
 
 
 
Hij spreidde op hem zijn zilvren wieken,
 
Gelijk de vogel op zijn kroost.
 
Toen geurde elk bloemtjen, als bij 't krieken
 
Der morgenstond, blijde opgebloosd,
 
En frisscher stonden al de boomen.
 
Volzalig riep de Heremijt:
 
‘Wees de Opperste gebenedijd,
 
Die u ten kranken man laet komen.’
 
 
 
*
 
 
 
Een zwarte geest, van nijd gezwollen,
 
Zag dit, al knersetandend, aen;
 
Ten troon, waer werelden voor rollen,
 
Klom hij, vol opgeblazen waen.
 
De Heere sprak: ‘Zaegt ge, onder 't loover
 
Der woestenij, den Heremijt,
 
Wiens harte mij gebenedijdt?
 
Het vloeit van reine godvrucht over.’
 
 
 
‘'k Zou lichter dien als Job doen vallen,
 
En wekken tot hoogmoedigheid.’
 
‘Beproef het!’ Reeds, met juichend schallen,
 
Heeft hij zijn zwarte vlerk verbreid.
 
Hij daelt, niet verre van den woude,
 
Steekt in een monikskap zijn kop
 
Met horens, en treedt schaemtloos op,
 
Als of hij de aerd bekeeren zoude.
 
 
[pagina 209]
[p. 209]
 
Hij stapt het bosch in: allerwegen
 
Bezwijkt het bloemeken, verschroeid.
 
Alom bukt hem het loover tegen,
 
Verwoest, als had een storm geloeid.
 
De vogels vluchten, en verstommen,
 
Of vallen neder in hun vaert;
 
En 't wild gediert schuilt onder de aerd,
 
Van angst in 't somber hol aen 't grommen.
 
 
 
Net had de Grijze, diepgebogen,
 
Gebeden op de moed'gen toon.
 
‘Ik kom, door twijfeling bewogen,
 
Tot u, mijn vader!’ - ‘Plaets u, zoon!’
 
‘Ik ben nog jong, u kroont de grijsheid,
 
Gelijk den Salomon van 't woud.
 
Drie punten kwellen mij: vertrouwd
 
Zij hunne nacht aen uwe wijsheid!’
 
 
 
Bij 't wierookvat, zoo mild ontsloten,
 
Kijkt de oude d' andere in 't gelaet,
 
Ontdekt een van zijn bokkepooten,
 
En denkt: Ik ken den kameraed!...
 
‘Spreek op!...’ De monik zegt, aen 't buigen:
 
‘Vermeld mij, waer zich 't hemelhof
 
Vernederde voor 't aerdsche stof:
 
Uw woord zal van uw geest getuigen.’
 
 
 
‘In Christus, God en mensch te samen,
 
Heeft zich het juichend hemelhof,
 
Wanneer hij mocht het graf beschamen,
 
Vernederd voor het aerdsche stof.’
[pagina 210]
[p. 210]
 
De monik sprak, na luttel stonden:
 
‘Zeg, in wat plaetsken wrocht Gods hand
 
Het grootste wonder: toon 't verstand,
 
Dat al zijn werken kon doorgronden!’
 
 
 
Het antwoord was: ‘In de aengezichten,
 
Een en verscheiden door heel de aerd.’
 
Hij zweeg, om de oogen op te richten,
 
En bleef des Heeren aenblik waerd.
 
De Booze gaf zich niet verloren:
 
‘Bied nog eens van uw kunde blijk.
 
Hoe ver ligt de aerd van 't hemelrijk?
 
En neem dan rang in de Engelchooren!’
 
 
 
De Grijzaert, toornig opgestoven,
 
Borst uit: ‘Dat weet du 't beste, gast:
 
De Aertsengel bonsde dy van boven;
 
Dan meette du den afstand vast.’
 
Men smijt mij 't vuer hier voor de schenen,
 
Dacht de andere, vol helschen wrok.
 
De bodem voelde een fellen schok,
 
En in gestank was hij verdwenen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken