Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De broeders (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De broeders
Afbeelding van De broedersToon afbeelding van titelpagina van De broeders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De broeders

(1894)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

7e Acte.

 
Stom ligt de stad in weeën, doodsbenauwd.
 
Zie 't wreed zonflikk'ren op de trage Moskwa,
 
de poelen stoomen giftig, en 't geel zand
 
voeren gloedwinden slangelend omhoog
 
naar 's hemels heilloos vast-azuren vlam.
 
En helaas, haar straten, pleinen, helaas,
 
als lanen begraasd zijn ze, van volk stil.
 
 
 
Op alle deuren 't grove, roode kruis
 
schreeuwt, stom en ruw, doodsmaar en waarschuwing,
 
en de huizenoogen zijn allen dicht.
 
 
 
Als een kat schuw in den blindenden dag
 
sluipt nog een enkle vrouw, haastig, met zorg
[pagina 115]
[p. 115]
 
loopt zë in 't midden van de straat. Bang ziet ze,
 
voor den mond het kleed, naar de stomme huizen.
 
 
 
Tot ze staat, en lang naar den grond kijkt, bleek.
 
En het voorhoofd vat, duizelend, en braakt,
 
en dan op de knieën zakkend, losbreekt
 
in gruwelijke lamentatiën,
 
met groote kracht, uit diepten van verschrikking.
 
Die gauw verstommen, als ze dieper zakt,
 
hoofd en armen op den grond. Heel den dag
 
ligt dan 't lijk stil, in de zonnige straat.
 
 
 
Ook achter de logge houtmuren klaagt men,
 
dof als vee in brandende stalling loeit.
 
Hier op eens luiken klepp'rend opgegooid
 
en een arm mensch, half naakt, in 't witte nachtkleed,
 
gilt, zingt en danst, en schreeuwt grappen schor-luid,
 
heel alleen in de strenge stilt'. Zijn oogen
 
liggen in diepe schaduwen des doods.
 
Zijn waanzin raast onder sombre doodsvleuglen
 
en zijn potsierlijkheid verscheurt het hart.
 
 
 
Glanzende raven gaan behoedsaam nederzitten
 
op de gekleurde gevelspitsen.
[pagina 116]
[p. 116]
 
Zwart vocht vloeit langsaam langs de straat. Rookstank
 
slaat met den windtocht neer van groote vuren,
 
walmend van aardhars, op elk straat-kruispunt.
 
Weeë rottings-lucht drijft dik door de roken
 
van kruitdamp, wierook, specerijenbrand.
 
 
 
Nu komt áán, door de doodschheid, woest gerucht.
 
 
 
Een troep mannen, haveloos, van drank rood,
 
met getier, in losbandigheid van wanhoop.
 
Zij spotten hard, zingen, ze lastren God,
 
in vrees'lijk uiterste.
 
Hen volgen vrouwen
 
met luid geschrei en verwijt, kind'ren dragen ze,
 
en van enklen is in d' armen het kind dood.
 
Eén man valt plots, gillend in felle doodspijn.
 
 
 
De mannen dringen in de huizen, slaan
 
deuren stuk en vensters, stil door den dood
 
zijn wie er wonen; geplunderd wordt 't huis.
 
Een man.
 
- ‘Broeders, we zijn vergiftigd. Dokters doen 't.
[pagina 117]
[p. 117]
 
Die zwarte huichelaars brochten de pest,
 
dat ze konden vreten van ons geld. Doodt ze.
 
Verbrandt hun pesthuizen. Slaat dood hun helpers,
 
valsche ziekezusters, zieke-vermoorders,
 
die lijken maken om ze te bestelen.
 
De bronnen zijn vergiftigd. Dokters, nonnen,
 
die vuile⁀aasvliegen, die hyena's, honden,
 
die dragen 't gif rond, dat we sneller sterven.’ -
 
D' and'ren schreeuwend, en met gruwbaar gevloek,
 
nemen steenen, brandende lange stokken,
 
staven met haken.
 
Elk man die zij zien
 
in 't zwart arts-kleed, dooden zij als een gifslang.
 
 
 
Zie, twee vrouwen, in zwart zuster-gewaad,
 
volbrengen harde liefde-taak. Vereend
 
dragen z' een zieke⁀in 't dichtst nabije huis.
 
 
 
Maar 't volk komt na, en als waar dit vroom doen
 
te wreken kwaad, slaan ze met staf en steen
 
de vrouwen neer, schreeuwend als bij gevecht.
[pagina 118]
[p. 118]
 
Doch door vrees raken ze⁀aan de zieke niet,
 
die ligt te kermen, hulploos, naast de twee.
 
 
 
Dan komt, sleep-schrijdend, gansch in lompen, Iwan.
 
Iwan.
 
- ‘Wee! vreest den grooten God! den grooten God!’ -
 
Voor 't hol geroep en 't groot, eenzaam figuur
 
vlucht van ver 't angstig volk, als voor een spook.
 
Iwan.
 
- ‘Wee! wee! de groote God! de groote God!
 
 
 
Gedoemd de stad! gedoemd de gansche stad!
 
 
 
Zoekt geen genade! doodgaan is genade!
 
Wraak eischt uw kwaad! Bidt! Bidt! wraak eischt uw kwaad!
 
Bidt om wraak! bidt om smarten! bidt om dood!
 
Gedoemd zijn allen! Bidt den grooten God!
[pagina 119]
[p. 119]
 
Een der liefdezusters (Eudoxia).
 
Help ons, om Gods-wil!
 
Iwan.
 
Wie helpt waar Hij sloeg!
 
Eudoxia.
 
Wees niet bang, broeder, 'k heb geen pest, ik viel.
 
Iwan.
 
Ik vrees mijn vriend niet, die den mensch Gods macht
 
en groot gebod meer dan mijn woord inprent.
 
 
 
Maar wie sloeg u dan, kind? - ik kan uw trekken
 
van 't druipend bloed niet zien. Hou mijn hals vast
 
dan draag 'k u naar dien bron en reinig u.
 
Eudoxia.
 
Zie of mijn zuster leeft.
[pagina 120]
[p. 120]
 
Iwan.
 
Ze⁀is dood.
 
Eudoxia.
 
de zieke?
 
Iwan.
 
Ze sterft. Kom, laat u helpen. Ach, wie kon
 
u zoo mishand'len, zuster, met voordacht.
 
Dit deed geen val, het zijn geslagen wonden.
 
Eudoxia.
 
't Volk sloeg mij, in uitzinnigheid.
 
Iwan.
 
O gruwel,
 
draagt 't hondsch gespuis der zonden niet genoeg?
 
Midde' in Gods wraak!
[pagina 121]
[p. 121]
 
Eudoxia.
 
Ze zijn dol door hun angst,
 
als een ziek beest, dat bijt wie 't helpen wil.
 
Iwan.
 
Hier, dit 's frisch water - ach, arm kind, arm kind,
 
ze lieten u van 't jonge mooi niet veel.
 
Eudoxia.
 
'k Merk dat mij zelfs mijn broeder niet herkent.
 
Toch is een keizerin in nonnenkleed
 
niet vreemder dan een keizers-broer in lompen.
 
Iwan.
 
Eudoxia! - o nu is 't vast dat God
 
mijn volk wil werpen in zijn diepste hel.
 
Nu's 't snoodst gedaan! Wat kan dit bloed verzoenen?
 
Smart het erg, Doenja?
 
Eudoxia.
 
Neen, het hart smart meest,
 
'k draag boosheid zwaar, al komt ze van verdwaasden,
 
En nu mijn onmacht in dien grooten jammer!
[pagina 122]
[p. 122]
 
Iwan.
 
Drink nu - en wasch uw handen. Zie, 'k verbind
 
met 't zachtste linnen van uw kap de wond.
 
Drink nu.
 
Eudoxia.
 
Dank Joan Alexeiewitch, - van u
 
zou 't linnen niet tot wondverband meer deugen.
 
Iwan.
 
't Is uit met lijf en rijk. Het einde⁀is na.
 
Eudoxia.
 
Wat helpt gij mij dan?
 
Iwan.
 
't Is het laatst verroeren
 
van 't stervend hart, bij stem van wie 't best kent.
 
Dan ben 'k niets meer dan bode van Gods toorn.
[pagina 123]
[p. 123]
 
Eudoxia.
 
Zijt gij niet heerscher van dit volk? Heb acht
 
uw plicht wel te verstaan. Kan 't eeuwig Lot
 
zijn raad opsluiten in een menschenhoofd?
 
God maakt u maar te schande. Blijf wat lager.
 
Iwan.
 
Hart van mijn hart, - gelooft gij God rechtvaardig?
 
Eudoxia.
 
Niet naar óns recht.
 
Iwan.
 
Kan daar in eenig recht
 
vergeving zijn voor zulk afzicht'lijk kwaad?
 
Eudoxia.
 
Zien wij dan kwaad in 't vallen van een steen?
 
Voor God is ons doen 't vallen van een steen.
[pagina 124]
[p. 124]
 
Iwan.
 
Maar zijn wraak volgt, zooals de slag den val.
 
De slechten, die aanbaden wie u sloeg,
 
zij zijn gedoemd te boeten voor zijn schuld.
 
Eudoxia.
 
Wie zei u dat? Hebt gij 't verband der dingen
 
zoo diep doorschouwd? Het waar oneindig diep.
 
Ik denk wij zullen eer nog gaan bevroeden
 
hoe d' aarde leven, dan hoe schuld straf baart.
 
Ik hou 't wel voor een dwaas mensch, die verwacht
 
den toedracht van 't volstrekte Recht te zien.
 
Iwan.
 
En wel blind, wie niet 't vonnis ziet volstrekt.
 
Eudoxia.
 
Ik zie en help.
 
Iwan.
 
Och arm, wie dempt de zee?
[pagina 125]
[p. 125]
 
Eudoxia.
 
'k Doe naar mijn recht, en meng m' in hooger niet.
 
Iwan.
 
Wie stremt alleen een wassende rivier?
 
Wie van Gods toorn de bronnen wil doen drogen
 
hij tref den kern des kwaads: dat zondig leven
 
dat zich satanisch ter aanbidding stelt.
 
Eudoxia.
 
Zwijg. Hij 's mijn held, mijn heer, mijn man,
 
dien ik blijf lieven, om zijn schoone kracht.
 
Hij heeft het grootst werk voor ons volk gedaan,
 
en allicht meer van heil en rust bereid,
 
dus allicht meer Gods wil gediend, dan gij,
 
die door méér willen, 't tot veel minder bracht,
 
hij keizer, gij jobsbode jammerlijk.’ -
 
Als zij dan leunt 't bloedig omzwachteld hoofd
 
van spreken moe, aan bronzen bronnen-rand,
[pagina 126]
[p. 126]
 
komt er een lijkbleek over haar gelaat. Zij zwijmt.
 
Iwan, in donkren grim, beweegt zich niet.
 
 
 
Nadert een klein, verdrietig belgelui,
 
schokkend gerader van een logge kar,
 
het paard stapvoets. De luider gaat vooruit,
 
en roept een roep gestaag, koopmansgewijs.
 
De bel-luider.
 
- ‘Draagt uw dooden uit! draagt uw dooden uit!’ -
 
Genaderd tot de marktbron, wenkt de man
 
zijn helper die het paard ment, en de twee
 
aanvatten der tsarina stil lichaam.
 
 
 
Dan gaat Iwan bewegen, en weerhoudt
 
van 't edel lijf de grove handen. Doet
 
haar hoofd neerliggen, tot de flauwte wijkt
 
en wenkt de beide knechten, dat zij gaan.
 
Iwan.
 
- ‘Is 't beter, Doenja?
[pagina 127]
[p. 127]
 
Eudoxia.
 
Laat më, ik kan gaan.
 
Iwan.
 
Ga niet naar hem.
 
Eudoxia.
 
Waarom niet?
 
Iwan.
 
't Waar uw dood.
 
Eudoxia.
 
Zeg, hoe?
 
Iwan.
 
Er zijn er die den vloek begrijpen
 
en Rusland zullen redden. 't Eigen kwaad
 
is hem tot valstrik uitgezet. Hij gaat
 
met and're vrouwen....
[pagina 128]
[p. 128]
 
Eudoxia.
 
'k Weet.
 
Iwan.
 
Ook nu,
 
terwijl pest woedt in Moskou, maakt hij feest.
 
Men zal hem lokken van zijn buiten-hof
 
naar 't oord waarheen die doodenkarren gaan.
 
Eudoxia.
 
Red hem dan.
 
Iwan.
 
Tot verderf van 't volk?
 
Eudoxia.
 
Tot heil!
 
Iwan.
 
O mocht ík 't zijn die om des lands heil stierf!
 
En zoo de booswicht roekeloos intreedt
 
der zonden kuil, wie zal zijn val beklagen?
[pagina 129]
[p. 129]
 
Eudoxia.
 
Vaarwel.
 
Iwan.
 
'k Zal meegaan.
 
Eudoxia.
 
Neen, ik kan alleen.’ -
 
 
 
Van ver belluiden en gestage roep:
 
De belluider.
 
- ‘Draagt uw dooden uit! Draagt uw dooden uit!’ -

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken