Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De broeders (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De broeders
Afbeelding van De broedersToon afbeelding van titelpagina van De broeders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De broeders

(1894)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

9de Acte.

 
Dit is de zwarte, zwarte hei, in nacht
 
bleek nog van 't sterven van den zomerdag.
 
Fladder-vlammende fakkelen, een perk
 
van vuur-stamrozen, rond een vierkant graf,
 
twintig manslengten lang, tien breed, twee diep.
 
 
 
Daarin veel mannen, rood-gekield, niet traag
 
arbeidend, met somtijds abrupt gezang,
 
gedeund als wiegezang, en zeer verloren
 
versmorend in den winderigen nacht.
[pagina 142]
[p. 142]
 
Ginds rechte, sombre lorken, en droef-bochtig
 
een berkestam, blank-rood in toortsen-licht.
 
Daarbij Eudoxia, alleen, rechtop.
 
De delvers.
 
- ‘Hei dan! Hei dan!
 
De kerk gaat an! de kerk gaat an,
 
de mis is net begonnen.
 
Ze spelen allemaal blindeman
 
de heeren hebben geen broeken an
 
de dames geen japonnen.’ -
 
Nu hoefgestomp, zwaar wielgekraak in 't zand.
 
De karren, in processie, toorts-verzeld
 
komen langsaam de keizerin voorbij.
 
Een karvoerder.
 
- ‘Wel liefje, ben je daar weer, heb ik jou
 
van middag niet genood? En ben je nu
 
toch maar te voet gegaan? Was je 't gezelschap
 
niet fijn genoeg? 't Zijn anders allemaal
 
heel nette passagiers, stil en fatsoenlijk.
[pagina 143]
[p. 143]
 
De andere karvoerder.
 
Zuster, ga naar je bed. Verzoek niet God.
 
Wees blij, dat je niet hoeft, als wij, te komen
 
waar geen mensch, die bij zinnen is, zich waagt.
 
Je lief herken je toch niet meer, het gaat
 
als knollen in een kelder, plompverloren.
 
D'ris haast bij. En geen priester waagt z'n lijf.
 
De eerste.
 
Wacht, schat, als ik terug kom mag je mee.
 
De delvers.
 
Hei dan! Hei dan!
 
Daar kommen ze-n-an! daar kommen ze-n an!
 
Je zoudt-et niet gelooven,
 
de wij-kwast en de wierook-pan
 
daar krijgen ze lamme beenen van
 
en rollen onderste-boven.
 
Een opzichter.
 
Stil daar, dronken geboeftë. Eert de dooden.’ -
[pagina 144]
[p. 144]
 
Vlug klimt het volk, als mieren, uit den kuil,
 
wacht stil rondom, de mutsen in de hand,
 
als kar na kar den lijken-last uitschudt,
 
en werpt dan kalk en aarde, maar niet veel.
 
 
 
Nu nadert een luid tweegesprek, als van
 
menschen te paard, met schokken en gelach.
 
Een vrouwestem, wat rauw, antwoordend jolig
 
een zware mans-stem. Hoor, de bange paarden
 
snorken en briesschen, stromplend op de hei.
 
Peter.
 
- ‘O jelui zotte vrouwen, die verkiest
 
duivelsche toeren door den wilden nacht
 
tot 't paard zijn nek breekt, - boven 't zachte bed.
 
Ekaterina.
 
Lust wordt door uitstel fijner, net als wijn.
 
Peter.
 
Dan zal 'k jou twintig jaar gekelderd houden,
 
wie weet wat fijns dat geeft.
[pagina 145]
[p. 145]
 
Ekaterina.
 
Vreemd avontuur,
 
gevaar en wildheid is 't boeket der liefde.
 
Als geur van wijn, nog 't zoetste vóór den dronk.
 
Peter.
 
Katten-natuur, - dat jakk'ren door den nacht.
 
Hier poezevel! - rij vóór - ik zie geen steek -
 
jij wel?
 
Ekaterina.
 
Ik zie des nachtgods open armen,
 
zijn heerlijk groot en zwart fluweel-zacht lijf,
 
zijn haar in wind een zwart-satijnen vlag,
 
zijn vonkende⁀oogen, zijn geweldig hoofd
 
wenkend mij neer bij zich op 't donker veld.
 
Peter.
 
God sta mij bij, wat krolsche fantasie!
 
Ja, dat is jelui liefst van al, dat zwermen
 
rond-om de brei, maar in den warmen damp.
[pagina 146]
[p. 146]
 
Ekaterina.
 
Met oorlof, Heer, wij vrouwen willen 't wezen,
 
wat voor en na verblijft, niet als de mannen
 
't moment, 't vermaak, de wasem en den schijn.
 
Peter.
 
Halt! - Wat 's dat daar? - Des nachtgods kinderen?
 
Wat roode duivels! - Keer om! - dat 's verdacht.
 
Ekaterina.
 
Is mijn Heer bang? - Merk op hoe ik uw lust
 
met griezelige vreezen faisandeer.
 
Peter.
 
't Is te pikant. Gods bloed! wat stinkt die saus.
 
Ekaterina.
 
Zoo riekt uw trouw volk, Heer, zelfs als 't niet leeft.
 
Peter.
 
't Pestgraf, Katinka, keer om!
[pagina 147]
[p. 147]
 
Ekaterina.
 
Om te missen
 
een avontuur zoo ijzig intressant?
 
Is mijn Heer bang? - Zoo blijv' hij hier wat staan.
 
Ik moet dien drukken doodendans bezien.
 
Peter.
 
Is jou al 't leege leven niet te goed
 
dat je dat waagt voor lekk're griezeling,
 
Ik draag het wèl der volken. Keer. Ik wil 't.
 
Eudoxia.
 
Keer! Peter Alexeiewitch!
 
Ekaterina.
 
Een heks!
 
Peter.
 
Wordt nu Katinka bang? - Wie daar? Wie roept?
[pagina 148]
[p. 148]
 
Eudoxia.
 
Keer, mijn heer Tsar, ik waarschuw, hier schuilt moord.
 
Ekaterina.
 
Weg, zwarte kol!
 
Peter.
 
Ha! ha! mijn vrouw! mijn vrouw!
 
Nu wordt de nacht vol prikk'lend avontuur!
 
De jaloezie, dat 's liefdes kruiderij
 
die geeft haut-gout.
 
Ekaterina.
 
Neen foei! dat 's slechte smaak!
 
Heb je geen knecht, tsarina, dat je zelf
 
je man gaat snappen, op de hei, bij nacht?
 
Hoe duf! - geen wonder dat je 'm lang verveelt.
 
Peter.
 
Toe maar! - pak aan! - tsa! tsa! - Kom, Doenja, ferm!
[pagina 149]
[p. 149]
 
laat me wat lachen! Zeg eens wat terug....
 
Maar raak! want 't is een kat.
 
Eudoxia.
 
Keer gauw, heer Tsar, ik waarschuw wéér, 't is moord!
 
Ekaterina.
 
Zwijg, kwaaie nacht-uil. - Hulp! - hierheen! hierheen!
 
Peter.
 
Hei! - Waarvoor 's dat? - word je nu bang? Voorwaarts!’ -
 
Het paard steigert ten voortsprong, hard gespoord,
 
maar ploft, met doorgesneden pezen, om.
 
 
 
En dan, als op een vlieg zwartige spinnen,
 
springen er vlug op den gevallen man
 
donkere mannen, aangeslopen zacht,
 
winden om d'armen hem, om lijf en beenen
 
en ook om 't hoofd, - maar neus en oogen niet -
[pagina 150]
[p. 150]
 
de straffe touwen, dat hen 't proestig schuim
 
uit des verwoedden Keizers mond bespat.
 
Ekaterina.
 
- ‘Stil maar, mijn engel, aanstonds mag je liggen
 
een heelen nacht bij heel je lieve volk.
 
Je lieve volk, dat gaat toch boven mij!’ -
 
En hem gebonden, die rukt en zich kromt
 
als zich een wesp kromt, door spinrag omwoeld,
 
en spant zijn koorden met kracht ongewoon,
 
dragen ze naar den rand van 't reuzig graf.
 
Ekaterina.
 
- ‘Heb vree, mijn Heer, wensch toch geen schooner dood.
 
Uit vrijen wil had 't Curtius beschaamd.
 
Dit brok moet God's worg-engel wel verzaden,
 
meer deugd en ondeugd zwolg zij nooit gelijk.
 
 
 
Werpt neer den Judas, keerls. - Zoo. - Nu bidt God
 
dat dit zijn wraakstorm still', behoude 't schip.
 
Kyrie eleison!
[pagina 151]
[p. 151]
 
De mannen.
 
Kyrie eleison!
 
Verlos ons Heer! Verlos ons, Heere God!
 
Ekaterina.
 
In Vaders, Zoons en Heil'gen Geestes naam!
 
De mannen.
 
In Vaders, Zoons en Heil'gen Geestes naam!
 
Ekaterina.
 
Amen!
 
Het volk.
 
Amen! Amen!’ -
 
Dan stom, stijfrecht, gemaskerd, in 't woest licht,
 
juweel-beflonkerd, op haar donker paard,
 
wordt zij gezien door 't werkend volk, den nacht,
 
 
[pagina 152]
[p. 152]
 
opmerksaam op dat oogenpaar omlaag
 
levend en kijkend midden uit de dooden
 
naar háár gestaag, niet toe, den ganschen nacht.
 
 
 
Tot bleeke dag het fakkel-rood verlept
 
en allen gaan, de halfgevulde groeve
 
latend door doodsvrees wisselijk omhoed.
 
 
 
Dan roert zich, die verborgen door den nacht
 
ontsnapte 't zoeken der donkre trawanten,
 
in 't hoog hei-kruid gedoken, als een haas.
 
 
 
En glijdt den steilen grafrand af en wroet
 
met handen in de lucht-geworpen aard,
 
en wentelt de cadavers, één voor één.
 
 
 
Tot zij daar ziet oogen nog wijdgesperd,
 
glanzend en fel, door macht van grooten toorn.
 
 
 
Zij snijdt de straffe touwen stuk, en duldt
 
zijn greep om steun, heftig door groote woede.
 
 
[pagina 153]
[p. 153]
 
Biedt ook haar tengre schouders den verstramde
 
te stijgen uit het afschuw-wekkend diep.
 
 
 
En hij, in stameling van groote drift:
 
Peter.
 
- ‘Jij wist! - jij wist! - hoe wist je 't? - zeg,
 
hoe wist je 't?’ -

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken