Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Johannes Viator (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Johannes Viator
Afbeelding van Johannes ViatorToon afbeelding van titelpagina van Johannes Viator

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (10.77 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Johannes Viator

(1979)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 307]
[p. 307]

XXXI.

Ja, dit is het Woord. Het Woord is de schoonheid, het Woord is de gedachte - maar in het Woord is meer nog dan die beiden. Daarin is het Eenige Wezenlijke.

Wie deze mijne Woorden niet ziet als levende vingers, blank en, hartstochtelijk omgrijpend het allermeest geliefde, angstig omklemmend wat meer is dan de Gedachte denken en het Hart voelen kan, die verstaat ze niet.

Mijn arme Woorden zijn van mij, de hartstochtelijke handen. Maar bloedende willen zij houden wat van den mensch niet is.

Mijn leven is mij een lijden, mijn leven is mij een onding en een verachting - omdat het mij doet verontreinigen dag aan dag, uur aan uur - deze zelfde zuivere dingen, die ik toch alleenlijk

[pagina 308]
[p. 308]

moest gebruiken tot heiliging en eere Gods.

En nú slechts, nú in mijne eenzaamheid, in deze plechtige stilte mijns harten, neem ik het droef-bezoedelde, het dof-bestovene, en tracht het te reinigen met bedwongen snikken, en nu te schikken naar mijne schoonheidslust, en te doen dienen tot het al-eenig hunner waardig werk, het Godgewijde.

Dit is de vloek, dit schijnt mij wel de doem der menschen, dat het Woord verontheiligd is, dat zij Het niet langer kennen in zijne jonge reinheid.

Zij zullen mij niet gelooven, niet om het onschoone en onware, maar omdat zij mijne woorden niet herkennen in hunnen reinen staat.

 

Mijn woorden zijn de Waarheid niet, maar in den ondoorgrondelijken nacht der dingen heb ik ze gezet, vuurlichten aan de duistere kusten der waarheid. Vonken-lijnen omranden de zwarte landen. Het Woord is het schoone en lichtende dat de scheiding en de veiligheid brengt in het immense zwart der wereldzeëen.

[pagina 309]
[p. 309]

O veracht mij, veracht mij. Ik moet verachting drinken, bitter, tot verzadiging, - het kan niet genoeg.

Dat ik het Woord heb ontwijd, - dat ik het heilige Woord verontreinigd heb met het vale stof des dorren levens, het blinkende verdoofd met de doffe gedachten.

Wïe kan mij ontzondigen hiervan? Wat kan in zóó fellen brand zetten mijn leven, dat al 't gewone, dorre, vuile verteert tot fijne, witte asch - en de klare woord-kristallen flonkeren alleen - en alle klank van mijne lippen een harde zuiverheid?

O kan de dag ooit weer wezen voor eenen mensch van enkel strenge reinheid, - gletscherveld scherp-blank in ether-ruim wolkeloos, - waarop zijn woorden groeien, hard en rood, getakt koraal?

Helaas, nu moet ik dalen elken dag in de zwarte groeve van berouw om mijnen schat te zoeken. Het hoofd vol grief en zwaarheid moet ik leggen op mijn armen, verweg van alle menschen en hun vaal schijnleven, wachtend in smarten, wachtend in angstig bedwang, tot in

[pagina 310]
[p. 310]

de troeble wateren mijner ziel het droeve slijk bezinkt.

 

Dan weet ik dat zij wachten, de strenge woorden met hun glansgezichten. Ik weet het den langen dag door. Het weten is in den vuilen dag als een blank zwaard boven mijn hoofd waartoe ik niet op durf zien. Als het witte manende licht des gewetens, achter den doorbrenger in zijn dronkenheid, waarnaar hij niet kijken durft.

Den weergalm hoor ik der heilige ritmen, maar ik mag verstaan noch zien, kermend als ik lig in mijne gore zonden, in het ongedierte mijner kleinheden, voor den onverbiddelijk dichten voorhang, in zware vouwen vallend voor het Heiligdom.

 

Martel mij, martel mij, mijn duistere gelijken. Trap mij met uwen hoon, groef in mijn hart uwen schimp. Dat het mij toch ontzondigen zal, - en ik lang moge zien het gelaat der Engelen.

[pagina 311]
[p. 311]

Vreest niet kwaad te doen. Begrijpt uwe daden. Gij doet recht.

Zoo zal ik dalen elken dag in zwarte groeve van berouw.

Het hoofd vol grief en zwaarheid zal ik leggen op mijne armen, wachtend in smarten, wachtend in angstig bedwang, tot in de troeble wateren mijner ziel het droeve slijk bezinkt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken