Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Johannes Viator (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Johannes Viator
Afbeelding van Johannes ViatorToon afbeelding van titelpagina van Johannes Viator

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (10.77 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Johannes Viator

(1979)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

XXXIII.

In geenen deele wilde ik dat gelooven. Het krenkte mij. Ik dacht zoo groot te voelen en vond haar denken klein.

Maar telken male, en dit was vele malen, dat ik mij de grootere waande en onbegrepene, ben ik tot beschaming gekomen, bespeurende dat haar teeder-licht, wijd-stil voelen schooner en hooger was dan mijn compact verstand.

Want deze vlottende, teedere, blinkende lichtnevel omvangt meer van het eeuwig schoon en dringt verder in het wezen Gods, dan mijne zwaarder, vastere gedachten.

Mijne sterkere woorden drongen wel door hare ziel en vonden weerstand niet, doch waar zij dood en mat neervielen, leefde haar schoon

[pagina 317]
[p. 317]

gevoelen verder nog en raakte heiligheden wonderbaar, die voor mijn blik niet waren.

Beduiden kon zij mij dit niet, want men kan een blinde niet het licht beduiden. Maar beseffen moest ik het toch wel, door veel ervaring, waar ik haar licht toch immer vóór mij vond, als ik tot lichter zelfbegrip geraakte.

Ja in waarheid, in echte waarheid meen ik, dat zij haar meerdere niet heeft op aarde. Dat er nu niet geboren worden kan, in deze droeve fase van het menschbestaan, in eenig menschenhoofd zóó schoon en machtig woord, dat zou oprijzen kunnen boven hare ziel en overstralen haar verheven schoon.

In haar leeft alle heil reeds dat mijn arm ras behoeft. En zoo mijn woorden, die van haar getuigen, niet redden zullen al die droeven en verdoolden, zoo is dat door mijne tekortkoming.

Met ongeduld en bitterheid heb ik gestaan voor de witte, marmeren vastheid van haar hart. Machteloos mijn verstandswoorden, deden niets.

En als ik dan toonde mijn krenking en mijn pijn, leed zij onuitsprekelijk, - maar onwrik-

[pagina 318]
[p. 318]

baar hield zij toch haar glanzige liefde koel en strak, strak in spanning van namelooze pijn, dat ik de zachte tranen niet zag - want van haren God week zij niet, in aller eeuwigheid niet.

O de harde leering, - en de groote, zalige, zalig-droevige weemoed - als dan de oogen verhelderen, en achter den strakken schijn de goedheid, de liefde, en het groote leed, het door mij aangedane leed hoog en zacht-statig zichtbaar wordt en mij arme, kleindenkende vergevend wenkt.

Dit moet allereerst van ons weggedaan, de kleindenkendheid, de te klein-schatting onzer naasten. Want het goede groeit traag in schaduw van geringschatting. En van elk onzer gaat die schaduw uit - want in de meesten der velen om ons heen is iets schooners dan wij vermoeden. En dit kan sterven, zoo het niemand vindt bij tijds.

Maar van haar ging veel licht uit, en zij zag schoonheid in lieden die ik haren blik niet waard vond. En ik heb bemerkt hoe goed dit was, hoe veel beter dan ik. Want het

[pagina 319]
[p. 319]

deed verwonderlijke goedheid opbloeien in dorre harten, op het onverwachtst. En het kwade wordt niet gesterkt als wij 't niet zien - maar veel teer mooi doen wij door miskenning verkwijnen.

 

Ik dacht al dat ik haar liefhad met mijne gansche kracht. Meer dan zij mij. En dat zij dit niet vatte.

En bedoelend haar dit goed te doen verstaan zeide ik eens, dat ik volstrekt niet wist of ik God wel meer liefhad dan haar.

Nu had ik haar nooit zien schreien. Want zij schaamde zich schreiend door mij gezien te zijn.

Maar toen ik dit gezegd had, zagen hare zeer zachte oogen mij aan. En de stille tranen zag ik komen.

En een verwonderlijke revelatie dit. Een blik in nooit-vermoedde diepten van gevoel. Een revelatie van de werkelijkheid van dingen die mij nog maar klinkende woorden waren geweest.

[pagina 320]
[p. 320]

Dit, haar teer-grijze liefde-oogen in de stil opwellende leed-tranen -

En dit moment in zijn verwonderlijk verhelderende en verdiepende emotie -

Het schoonst kleinood bewaard van mijne reize, nu nog voorwerp van bewonderende aandacht, - zuiverste schoon op aard gevonden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken