Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Johannes Viator (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Johannes Viator
Afbeelding van Johannes ViatorToon afbeelding van titelpagina van Johannes Viator

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (10.77 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Johannes Viator

(1979)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 325]
[p. 325]

XXXV.

Vele dingen heb ik meenen te kennen, kennend ze slechts bij name. En als zij dan kwamen, zelf, in helle realiteit, heb ik mij verbaasd, hen niet herkend. En zelf heb ik hen dan eenen naam genoemd.

Nu weet ik dat ik niet ken, wat ik niet zelf eenen naam gegeven heb.

Van hartstocht wist ik den naam door anderen maar, - totdat het gekomen is, het geweldige.

Een vervaarlijk Iets heeft voor mijn oogen gestaan, dat ik mijn slapen greep met mijn bange handen, van ontzetting.

Een vreesselijke spanning heeft mijn wezen bevangen, - een grimmig Ding dat woedde in mijn ziel, - een groote tempeest is over mijnen harte gegaan.

[pagina 326]
[p. 326]

Een gierende vlammenbrand heeft fel aanwakkerend over mij heengeraasd,- straf heeft de storm geblazen - dat mij schudde het gebeente.

Dat mij gierend verwoeien de woorden in het snelle gerucht, - dat mijn gedachten wegstoven als witte bloesems, in het wilde, in het ziedende.

Mijn zinnen vergingen in de snoode, donkere woestheid, - de storm-nevel-jacht nam machtig mijnen adem weg.

En het was dan plots àl nacht, zwart door het onderspreiden van 't licht door donkere wolk-mantels.

En dan ook op eenmaal bovenaardsche verheldering, uitbarsting van onstuimig licht, in hemelbreed opengaan.

Dat ik wel alle licht op eenmaal meende te zien, alle licht voor mijn kleine, opene handen, alle licht dat in de luchtkoepel verborgen is.

Door anderen kan niemand 't kennen, - het is een geweldig en grimmig Ding.

Het neemt de gedachten met vuisten vast, en bindt ze en dwingt ze.

[pagina 327]
[p. 327]

Het laat nooit rust, nooit rust, - het legt zijn spreken over onze spraak, en zijn handen over onze handen.

Het wikkelt heel ons wezen in een dichte webbe van smarten, dat wij ons zonder pijn niet kunnen roeren.

't Verblindt de oogen met zijn visioenenlicht en vult de ooren met geruisch van verlangen, dat wij gaan en staren als verdwaasden.

En maakt ons met zijn groot geweld zoo moe, zoo moe - dat nimmer ons verlaat de zware hang tot snikken en languit liggen op den grond.

Zooals de wind doet met de blaren en twijgen van een boom, zoo doet het met onze ziel, al het buigzame strekkend in één richting.

Op elke zielsbeweging werkt het in, het grijpt alles wat onbewaakt is, het bemachtigt alles wat losgelaten wordt, elke daad, elk woord, elke denking die onbeheerscht is verovert het.

Onder onze oogen zelfs, onder het bereik zelfs van den wakenden wil, rooft het onze daden.

En 't houdt nooit op, den langen dag niet,

[pagina 328]
[p. 328]

ons te verbijsteren door een gestadig wisselend spel van onverwachte impressies. Van reuk, van gezicht, van gehoor.

De zinnekinderen willen den valen dag niet en laten niet na te dreinen en van het mooi te praten der dingen die ze gehad hebben en weer begeeren.

Blikkend in den gewonen, klaren dag, komt voor mijn oogen een klein figuur, ik weet niet van waar 't komt, wat het is - maar dan weet ik het, ik zag het op den rand van haar kleed. En zoo een handbeweging, of het kleed van een kamer waarin wij spraken, of de bocht van een weg, die wij gingen. En onder 't gewone spreken de streelende stemval van een kort gezegde, onverwacht, zoodat ik op eenmaal zwijgen moet en het naluisteren wat het is. En de reuk van dingen uit haar nabijheid, onverwacht-sterk als werkelijkheid - dat mijn zinnen allen op eenmaal inkeeren, wegloopen van hun dagwerk, om gauw te kijken wat daar komt, of het heerlijke, mooie, lieve weerom komt.

En dit alles met de spookachtige levendigheid en de verrassende wisseling, van menschen-

[pagina 329]
[p. 329]

gezichten voor een venster, voor het raam waaraan ik rustig zit te werken, maar telkens op moet kijken en het strak starende gezicht zoo vlak bij mij zie, dat het mij verschrikt en verwart.

Ja soms, in den avond, als het leven om mij rustig was en het innerlijk leven sterk, dan kwam het zóó intens, dat het was alsof op eenmaal het heldere wuivende gras ontsproot uit het donkere vloerkleed en de honderde witte madelieven mij aanzagen van den grond, de zonnige madelieven die geritseld hadden tegen ons beider voeten op de wandeling.

 

En wie al deze dingen niet zelf gekend heeft, al deze dingen in dit Boek vermeld, hij zal mijn woorden groot-sprakig vinden en gekunsteld.

Maar wie de subtiele geweldigheid dezer dingen heeft gekend zal mijne woorden klaar vinden en heel eenvoudig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken