Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat krijgen we nou? (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat krijgen we nou?
Afbeelding van Wat krijgen we nou?Toon afbeelding van titelpagina van Wat krijgen we nou?

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (26.91 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Illustrator

Gerard Douwe



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat krijgen we nou?

(1954)–Jan van Ees–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Tweede stuk

‘Wat krijgen we nou?’

Tja. Dat zei m'n vader.

En toen gooide hij me in zee.

Nou... zee...

Of já..! De zéé...

Ik bedoel dan het leven, want dat lijkt toch wel erg veel op de zee. Mooi, grauw, wild, kalm, lief, woest... en vandaag weet je niet wat je morgen boven je hoofd hangt.

Já! Waar of niet?

Zo zijn ze toch écht... de zee en het leven.

Tja.

Mijn vader gooide me het leven in, samen met m'n moeder en, nou ja, de dokter heeft natuurlijk ook een handje geholpen.

En daar lag ik dan te spartelen in het leven of de zee hoe je 't noemen wilt.

Maar wáárom zei m'n vader:

‘Wat krijgen we nou?’ toen ik op de wereld kwam.

Omdat ik met de helm geboren ben.

Weet je hoe dat is? Zo 'n helm?

Ik heb het ook maar van horen zeggen.

Je hebt een vlies over je hoofd tot je neus.

Waar het vandaan komt weet ik niet, maar vraag dat maar es aan je dokter.

Mijn vader staarde naar dat vreemde geval en zei een beetje beverig:

‘Wat krijgen we nou?’

Kan ik inkomen.

Enfin, de dokter nam dat vel tussen duim en wijsvinger en trok het weg. Toen hing daar een behoorlijk jongetje aan zijn beentjes te

[pagina 14]
[p. 14]

bengelen met een ‘lekker koppie’ en het blerren ging ook best, dus wat wil je?

De dokter zei dat er mensen bestaan, ouders, die zo'n vel, zo'n helm bewaren omdat het de bezitter geluk brengt. Dus:

‘Wat wil je?’ vroeg de dokter.

‘In de plé,’ zei m'n vader.

En daar ging m'n geluk.

Zo. Dat is dat. Dus ik was er dan.

Ik was de laatste van de zeven kinderen.

‘Het kan niet óp bij die mensen!’ zeiden de buren.

Wat natuurlijk onzin is, want het kon wél op. Ik geef het je te doen om zeven mensen als maar groot te brengen net zo lang tot ze een stijf boord om d'r lui hals kunnen velen of een hoed met een pleureuse dragen.

Dit laatste wat de dames betreft.

Maar het is dan toch maar gelukt!

Vijf jongens en twee meisjes.

Eén van die twee was Annetje, maar daarover later.

Help me herinneren!

Merkwaardig is, dat ik absoluut besef heb van m'n eerste levensjaren.

Ik weet bijvoorbeeld nog heel goed dat m'n lieve moeder ziek was en in het Diaconessenhuis verpleegd moest worden. - Dus waar moesten ze met dat wurm naar toe? - Met mij dan!

Naar tante Koosje. Die was gek op me. Dus...

‘Laat dat kind maar bij mij komen,’ had tante Koosje gezegd. Ik bén gegaan. Hoewel ik er helemaal geen zin in had, dat weet ik nog precies, maar wat dóé je als je anderhalf bent. Je gaat!

Tante bewoonde een gedeelte van een enorm huis. Ik herinner me veel bloembakken met rooie bloemen, geraniums waarschijnlijk. Veel achtertuinen. De geur van bloemkool-aan-de-kook.

Van één ding in dat huis was ik verrukt. De koekoeksklok. Ik geloof

[pagina 15]
[p. 15]



illustratie

[pagina 17]
[p. 17]

trouwens niet dat er één kind op de wereld bestaat dat niet verrukt is van een koekoeksklok als die op zijn weg komt. Eindeloos moest ze, terwijl ik op haar arm zat, die koekoeksklok laten koekoeken.

Maar die bróék van Tante Koosje! Tsjonge, wat had dát mens een broek. Ze was weduwe of vrijgezellin; in ieder geval was er, voor zover ik dat op anderhalfjarige leeftijd kon beseffen, geen man-met-vaste-aanspraken. Dus ik zou bij haar op de kamer slapen. Dat ‘dus’ is natuurlijk overdreven, maar in ieder geval, ik sliep bij haar op de kamer. Er waren kraakzindelijke, helderwitte gordijnen om haar bed. Alles was kraak en kráák. Ook d'r broek. Chút wat had dát mens een bróék! Die broek heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Tegenwoordig heb je slips, directoirs, bikini's. Néé, dit was een broek! Lang tot over de knieën, enorm veel banden en een grote ballon van achteren, en kant om de pijpen. Waarom al die kant?, vraag ik me nu af. Voor d'r eigen plezier waarschijnlijk, omdat een mens toch wel es wát wil hebben, ook als je moeder-zielzalig alleen bent. Ik zeg al, dat ik me dat nù afvraag, want zeg zelf, als je anderhalf jaar bent nietwaar, dan denk je daar niet over ná!

Tja. Dat was me een tijd.

Toen moeder weer thuis was wilde ik niet meer bij haar terug maar toen ik vijf minuten met m'n hoofd tegen haar lieve boezem had gerust wilde ik niet meer naar tante Koosje. - Zo is een mens.

Maar om nou op Annie te komen - m'n zusje. Die was ook al dol op mij en ik op haar. - Nou geloof ik wel dat dit kwam omdat zij dol was op poppen en ik een soort pop voor haar was: in ieder geval een stuk speelgoed. Ik herinner me tenminste dat ik niet alléén pop voor haar was, maar zo nu en dan ook voor kinderwagen fungeerde. Dan knoopte ze de achterklep van m'n hansop los, zette daar twee poppen in en dan moest ik zo door de gang lopen bij wijze van

[pagina 18]
[p. 18]

rijtuig, wat toch weer wat anders was, dan zo'n gewoon poppenwagentje. Annetje heeft het altijd nog al hoger op gezocht, waar ze tenslotte gelijk in en recht óp heeft.

Recht? Ja zeker! Als we tenminste onze grootvader kunnen geloven, opa, die nu 130 geweest zou zijn als ie niet éven voor dat ie een eeuw werd had gezegd: Ik kom er wel uit!

Nou dan. - Volgens hem stammen wij af van Napoleon.

Nee. Lach nou niet!

Van Napoleon.

Een van onze bet-overgrootmoeders-of-zo, schijnt een wizzewas gehad te hebben met Napoleon.

‘Ze was een schoonheid van een vrouw,’ zo vertelde opa. ‘Marketentster-uit-enthusiasme.’

Nou schijnt het dat ze hem op de terugtocht uit Rusland een glaasje brandewijn gebracht heeft, in zijn tent.

Nou?

Laat nou je gezonde verstand maar spreken nietwaar.

Stel je voor je zit in een tochtige tent. De laatste warmte die je gevoeld hebt was een brandende stad; je hebt gelopen, gedeeltelijk op een paard gezeten, van Parijs naar Moskou. Je hebt niemand thuis gevonden niet alleen, maar een paar Russen hebben je onhartelijk gevraagd wat je eigenlijk kwam doen? - Dat wist je zelf ook niet precies... enfin je bent maar weer terug gegaan. - Wéér lopen en zo nu en dan op de rug van een paard zitten. Nou dan. - Je zit in een tent aan de oever van de Beresina. Het ijswater klotst tegen de oeverranden, in de verte kruiend ijs. Er brandt één kaars want je moet zuinig an doen; temperatuur zo'n graadje of twintig onder nul. Opeens komt daar een soort beeld je een glaasje brandewijn brengen. Je denkt aan je Gravin Walewska, die ook al kwaad weggelopen is; aan Monsieur Goethe die cynisch had gedaan en aan je moeder die bij je laatste overwinning had gezegd: ‘Pourvoy que ça doure...’; enfin, ik zeg: daar staat dan in die misère

[pagina 19]
[p. 19]

een beeld van een zoetelaarster en die biedt je met een glimlach om het er aan de Noord-Pool warm van te krijgen een versnapering aan met de woorden:

‘Een brandewijntje, mon Empereur?’

Nouououou...

Blijf jij dan maar es keizer!

Er zijn trouwens nog meer aanwijzingen die duiden op die origine. Over het algemeen zijn we allen klein van stuk, met donker, dikwijls golvend haar. Mat-bleke gelaatskleur en alle mannen met een neiging om de rechterhand te dragen op de plaats waar je je portefeuille pleegt op te bergen.

En neem nou die oom van me. - Wanneer die met zijn vrouw over de toekomst zat te praten zei hij altijd: ‘Kind. Als één van ons beiden ooit mocht komme “te valle”... dan ga ik op Corsica wonen!’

Daar heb je 't weer. Corsica.

Het bloed kruipt tóch waar het niet gaan kan!

Er schijnt later ook nog een scheutje Iers bloed bij gekomen te zijn. Hoe dát zat weet ik echt niet precies.

Een verre Franse Oom schijnt es op een diner tegen Tristan Bernard gezegd te hebben: ‘Mon vieux’ heeft ie gezegd, ‘je suis Français du côté de ma mère, mais Anglais du côté d'un ami de mon père!’ Ik wil maar zeggen, dat is me een coctailtje geworden...

Maar waar had ik het nou ook weer over?

Of néé, wacht es. Nog even over Napoleon!

Mijn oudste broer... Op een eiland hè!

Een dikke vijf en twintig jaar geleden al kon ie een eiland kopen, in de Kaag... heeft het gedaan óók... hij zit er nóg... Niet van áf te krijgen... en gék met wapens... meester op het geweer, sabel, degen en nóém maar op... Toen ie destijds als korporaal bij het Nederlandse leger, klein van stuk (daar héb je 't weer, le petit caporal!!!)... als korporaal bij het leger, zeg ik, zijn sectie

[pagina 20]
[p. 20]

die keurig aangetreden stond, inspecteerde, meende hij een ouwe schoolvriend te herkennen.

‘Waar heb ik U meer gezien?’ vroeg hij bárs.

‘Bij Marengo, Sire!’ was het antwoord van de recruut. Die jongen was helemaal in de bonen zoals ze dat tegenwoordig populair uitdrukken...

Trouwens ik zelf...

Maar láát ik er nou over óphoue!

Waar hád ik het over?

Over Annetje.

We hadden een matroosje. Daar héb je 't weer: de zin, de háng naar het militaire.

Dat matróósje.

We hadden samen een matroosje, Annie en ik. Een poppetje van hout. Zes centimeter hoog zal het geweest zijn. Maar mooi! Mooi!! Chut wat was dat mooi. En wat hielden we samen veel van dat matroosje. Als je dat in je hand hield dan bekeek je het met een vreemde, niet te definiëren liefde. En dan zei je moeder of een tante: ‘Aàaàch, geef het matroosje maar een kusje!’

En dan gaf je het een kusje. En dat moet echt een kusje geweest zijn, zoals je moeder dat aan je gaf toen je in haar armen lei met nog aan de éne kant een kei-harde stem en aan de andere kant een volkomen gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel.

Om beurten sliep dat matroosje ook bij ons. We hebben er nooit ruzie over gehad. Het was écht van ons sámen, zoals een man en een vrouw samen een kind hebben.

Op een dag was dat matroosje verdwenen.

Dat was één van de verschrikkelijkste dagen uit die tijd.

Díé ontzéttende léégte.

Het matroosje was weg.

Nooit! Nù nóg niet weten we of hebben we ook maar het geringste idee waar het gebleven is.

[pagina 21]
[p. 21]

Het is niet stuk gegaan.

Het is niet gestolen.

Het was gewoon maar, doodgewoon weg.

Zoals er zo veel later doodgewoon weg zou zijn.

Doodgewoon weg.

Weg!!!!

[pagina 23]
[p. 23]
Lees de eerstvolgende pagina's niet. Er komen een paar vieze woorden in voor!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken