Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Spectator (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Spectator
Afbeelding van De Hollandsche SpectatorToon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Spectator

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (39.26 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Editeur

P.J. Buijnsters



Genre

proza

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Spectator

(1984)–Justus van Effen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Aflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732


Vorige Volgende
[pagina IV]
[p. IV]

Signalement van een spectator

Het verdient aandacht dat De Hollandsche Spectator anoniem verscheen, tot groot ongenoegen van de lezers, die herhaaldelijk poogden achter de naam van de auteur te komen (cf. I, p. 181; V, p. 212; VIII, p. 17, 33) - reden waarom ze door Van Effen duchtig bespot werden. Het behoorde trouwens tot de formule van het spectatoriale genre dat de schrijver schuilging achter een fictief persoon die dikwijls ook zijn of haar naam gaf aan het blad (De Denker, De Philosooph, De Patriot etc.) ‘Spectator’ heeft dus een dubbele betekenis. Primair slaat het op de fictieve figuur die zich in weekbladvorm tot het publiek richt. En vervolgens is men er die weekbladen zelf mee gaan aanduiden. Welke weekbladen?

Reeds in de allereerste regels verwijst De Hollandsche Spectator naar het Engelse proto-type van Steele en Addison dat hij hoopt na te bootsen. Daarmee plaatst hij zich zo duidelijk mogelijk binnen de inmiddels eenentwintig jaar oude traditie van het moraliserende tijdschrift. Als zijn enige voorganger in de moedertaal noemt Van Effen de auteur van De Mensch Ontmaskert (1718), een werk waar echter kwalitatief nogal wat aan ontbrak. Ook noemt hij de Franstalige spectators van Van Effen, zonder overigens diens naam te vermelden en zonder te laten doorschemeren dat De Hollandsche Spectator uit dezelfde pen kwam.

Pas in nr. 10 zet De Hollandsche Spectator zijn programma nader uiteen en verklaart hij welke stijl hij zal gebruiken. Wat het laatste betreft streeft hij naar duidelijkheid en verstaanbaarheid. Daarom wil hij lange tussenzinnen en uitgerekte periodes vermijden evenals de puristische gewoonte om nieuwe koppelwoorden als jufferdom, dichterdom enzovoort te smeden.

Hoewel Van Effen herhaaldelijk tegen het binnendringen van Franse zeden ageert en met name het ver-

[pagina V]
[p. V]

franste Nederlands van zijn medeburgers bespot, kenmerkt zijn eigen stijl zich door de aanwezigheid van talrijke gallicismen. Zij zijn het onvermijdelijk gevolg van zijn levenslang gebruik van het Frans in woord en geschrift.

Wat zijn houding tegenover kerk en staat aangaat wil De Hollandsche Spectator precies als Steele en Addison bovenal loyaliteit met de heersende orde betrachten, hetgeen hem als overtuigd patriottisch denkend protestant niet moeilijk zal vallen. Voorts zal hij nooit bijzondere personen maar enkel ondeugden hekelen.

Van Effen maakte er geen geheim van dat hij zich bij voorkeur wendde tot ‘luiden van een middelbare staat’, wat in Engeland ‘the middleclass’ heet. Toch zal De Hollandsche Spectator, ‘by duizenden 't gansche land door verkogt’, ook buiten de gegoede burgerstand aftrek hebben gevonden. Een aanwijzing voor die populariteit vormt het groot aantal correspondenten dat bijdragen inzond, al bleken de meeste inzendingen volslagen onbruikbaar. Tot de min of meer regelmatige medewerkers aan De Hollandsche Spectator behoorden de reeds genoemde Mr. Th. van Snakenburg, Pieter Merkman uit Haarlem en de doopsgezinde P.A. Verwer, die in 1755 de tweede druk van De Hollandsche Spectator zou bezorgen mèt een levensbericht van Justus van Effen. Voor alle duidelijkheid: ook de ingezonden stukken-schrijvers werkten onder pseudoniem, zo goed als de spectator zelf. Ze konden zich met hun kopij richten tot boekverkoper/uitgever Uytwerf. De spectator nodigde ze daartoe uitdrukkelijk uit, want communicatie met het lezerspubliek was juist een van de bijzondere aantrekkelijkheden van het moraliserende weekblad. Het hier gereprinte deel I is echter helemaal door Van Effen zelf geschreven, terwijl hij ook voor de delen II, III, XI en XII maar sporadische medewerking ondervond. Een enkele maal heeft Van Effen bovendien een stukje uit een buitenlands werk vertaald.

[pagina VI]
[p. VI]

Naast de gesignaleerde overeenkomsten tussen De Hollandsche Spectator en zijn Engelse voorbeelden vallen er ook heel wat verschilpunten op te merken:

1)Van Effen maakt geen gebruik van al dan niet gefingeerde sociëteiten waarvan de leden regelmatig ten tonele worden gevoerd om de discussies levendiger te maken. De Hollandsche Spectator kent dus geen creaties als Sir Roger de Coverley, Captain Sentry of Sir Andrew Freeport - alledrie leden van The Spectator Club. Het ontbreken van een vast kader met telkens terugkerende figuren maakt De Hollandsche Spectator als geheel veel losser van samenhang dan welk van de vergelijkbare periodieken van Steele en Addison ook.
2)De vertogen en verhalen in De Hollandsche Spectator missen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld die uit The Tatler, de min of meer gebruikelijke achtergrond: het koffiehuis. Wel bezocht ook de H.S. geregeld diverse café's, maar er is geen sprake van een vast decor of van een vaste rubricering der vertogen naar het koffiehuis waar het desbetreffende stuk gesitueerd wordt.
3)In De Hollandsche Spectator ligt zeer sterk de nadruk op het moraliserend vertoog, ten nadele van poëzie en vertelling. De nu nog soms in bloemlezingen opgenomen schetsjes ‘Thysbuur's os’ en ‘Kobus en Agnietje’ zijn dus geenszins representatief voor Van Effen's spectator, waarin ook geen plaats was voor politieke of wetenschappelijke beschouwingen.
4)De Engelse spectatoriale tijdschriften leken door hun folio-formaat en tweekolomsdruk, alsmede door hun advertenties, meer op een 18e-eeuwse krant dan zulks met De Hollandsche Spectator het geval was.
5)De Hollandsche Spectator was bijna uitsluitend éénmanswerk, terwijl Tatler, Spectator en Guardian het produkt waren van de beste Engelse schrijvers uit die tijd. Alleen daarom al konden die bladen een hoger niveau bereiken.
[pagina VII]
[p. VII]

Hoewel De Hollandsche Spectator in ons taalgebied enkele voorlopers en, tot het eind van de 18e eeuw toe, talrijke navolgers had, overtreft hij hen als gezaghebbend zedenmeester met gemak. Waar ligt dit aan? Welke verborgen aantrekkelijkheid vond de tijdgenoot in deze saai gedrukte blaadjes, die met hun motto aan het hoofd en hun solide vertogen meer op de zondagspreek van een verlichte dominee lijken dan op iets wat de naam literatuur verdient? En wat de verkondigde boodschap betreft - hedendaagse lezers zullen niet koud of warm worden van dìt ethisch reveil. Maar de spectators zijn ook niet voor ons bedoeld. Als hier en daar in De Hollandsche Spectator een geestige passage of treffende formulering ons boeit, dan is dat om zo te zeggen mooi meegenomen. Het eigenlijke belang van Van Effen's Hollandsche Spectator zoeke men echter in de manier waarop de hoge principes van de Verlichting - redelijkheid, tolerantie, sociabiliteit - naar de burger toe worden vertaald. Dat gebeurt niet, althans zelden, in abstracte vorm. Meestal kiest Van Effen een bepaalde casus om er zijn denkbeelden aan te demonstreren. Zoals de dagopener bij voorkeur uitgaat van een toevallige actuele gebeurtenis of ervaring. Onnodig te zeggen dat De Hollandsche Spectator daardoor vanzelf de ethische (niet de politieke of kerkelijke) problematiek van zijn tijd reflecteert. Maar het blijft niet bij reflecteren alleen. Van Effen poogt ook te sturen of voor te lichten. Zijn spectator is bovenal een opinievormend weekblad. Omdat hij zijn lezers serieus nam, hen niet door geleerdheid afschrikte of alleen maar amuseerde - daarom namen ook zij hem serieus.

Het aantal onderwerpen dat in De Hollandsche Spectator aan de orde wordt gesteld is zeer gevarieerd. Gewoonlijk heeft elke aflevering een bepaald thema, al kunnen lezersreacties de spectator noodzaken om op de zaak terug te komen. Die dwang om binnen een vast bestek van acht bladzijden een kwestie af te ronden stelt hoge

[pagina VIII]
[p. VIII]

eisen aan de scribent. In principe is hij een columnist. Maar soms merkt de drukker halverwege het nummer dat hij ruimte te kort komt of juist overhoudt. In het eerste geval kan hij alleen overschakelen op een kleiner lettertype (cf. bijv. p. 62). In het andere geval wordt de lege plek aan het eind soms opgevuld met wat kleingoed: een versje of een aankondiging.

In één ding mag men zich niet vergissen: Van Effen's lezers waren dan misschien geen gestudeerde lieden, hijzelf echter behoort tot de intellectuele elite. Dat houdt onder andere in dat hij goed thuis is in de antieke literatuur, geschiedenis, filosofie. Horatius, de milde satiricus, is zijn lichtend voorbeeld (cf. p. 170). Van Effen's oudvaderlands deugdideaal heeft duidelijk romeinse trekken. Soberheid en eenvoud staan bij hem voorop. Om die reden verafschuwt hij ook het voor de pronk dragen van degens (nr. 9) en de dwaze titelzucht van zijn landgenoten (nr. 29). Wie probeert om Van Effen als moralist met alle geweld een conservatief of progressief stempel op te drukken, zal aanstonds merken dat hij zich aan zulke classificaties onttrekt. Zo lijkt hij in nr. 25 voor ons heel modern, wanneer hij de oprichting bepleit van een soort Rosa Spier-huis voor oude en invalide letterkundigen, opdat dezen niet door armoede gedwongen worden om romans te gaan schrijven of vertalen. Maar in nr. 11 windt de spectator zich vreselijk op over de dwingelandij van met name de Amsterdamse vrouwen tegen hun man: ‘'t is maar al te bekend, dat deze Stad door de opperheerschappij der vrouwen eene ongelukkige vermaardheid heeft verkregen’. Naar het spinhuis met zulke Kenau's!

Behalve als zedenmeester en opinievormer heeft Van Effen zich ook verdienstelijk gemaakt voor de ontwikkeling van de literaire smaak. Ook hier dringt hij aan op soberheid: geen overdreven purisme, geen retoricale bombast (nr. 2-3). ‘Wel denken is de bron en oorsprong van wel schryven’ (nr. 24). Evenals Horatius noemt hij

[pagina IX]
[p. IX]

‘het schilderen het pit van de digtkunst’ (p. 188). Cats wordt hoog geprezen (nr. 37). Terwijl de toenmalige geleerdentijdschriften zich meestal tevreden stelden met het geven van uittreksels, doet Van Effen al een eerste stap in de richting van een literaire kritiek door op ingezonden dichtproeven (nr. 57 en 101) gedetailleerd commentaar te geven.

Ook het toneelleven krijgt in De Hollandsche Spectator ruim aandacht. Van Effen begint in nr. 27 met een algemene beschouwing over dit onderwerp. Na alles wat voor of tegen de de schouwburg geschreven werd gelezen te hebben, is hij tot de slotsom gekomen, dat ‘een wel aangelegd en bestierd Toneel’ een krachtdadig middel tot verbetering van de zeden kan zijn. Helaas is de situatie in Nederland weinig rooskleurig. Het ontbreekt hier zowel aan goede toneelstukken als aan bekwame acteurs. Vondel, hoe groot ook op ander terrein, schiet als dramaturg tekort, aangezien hij geen rekening hield met ‘die wetten die uit de boezem van de Reden voortvloeijen’ (p. 213). Van Effen kent maar twee oorspronkelijk Nederlandse treurspelen die aan genoemde toneelwetten beantwoorden, beide van ‘den vermaarden Rotgans’. Later heet Arzases van Huydecoper het pronkstuk op dit gebied (dl. VIII, p. 159). Het grootste wangedrocht onder alle Nederlandse toneelstukken is voor Van Effen Aran en Titus van Jan Vos, waartegen hij in nr. 24 en nr. 200 heftig uitvaart. Ook kritiseert hij de prullige vertalingen van Franse stukken waar men de schouwburgbezoekers doorgaans op vergast: ‘Ze zyn voor een andere Landaard als wy gemaakt, voor andere zeden, voor andere fouten en gebreken als de onze’. Na dit pleidooi voor een nationaal toneel volgt in nr. 28 een vertoog over de acteurs. De schrijver misprijst hun houding, gebaren en dictie, die van weinig beschaving getuigen. Het beroep zelf vindt hij daarentegen geenszins oneervol.

In latere nummers (nr. 107 en nr. 141) krijgen we

[pagina X]
[p. X]

dan concreter informatie over de Nederlandse schouwburgpraktijk.

 

Het eigenlijke novellistische element in De Hollandsche Spectator schuilt in de realistische ‘Caracters’ of zedeschetsjes, die na de zedenkundige vertogen het hoofdbestanddeel vormen. Van Effen's populariteit toen en zijn bekendheid nu berusten voornamelijk op dit soort tafereeltjes zoals nr. 117 (Thysbuurs os), nr. 146 + 151 + 161 (De Burgervryagie van Kobus en Agnietje), nr. 164 (brief van Crispinus Spanriem), nr. 188 (brief van Japik Schietspoel) en nr. 242 (de geschiedenis van Geertje Levens en Meester Jochemius). Wanneer het van de lezers zou afhangen, had Van Effen wel tíen jaargangen met zulke vertellingen mogen vullen. Hijzelf beschouwde ze echter enkel als een aangenaam middel om nuttige lering te brengen. Voor pure fictie voelde hij slechts weerzin, hetgeen hem soms in conflict met zijn lezers bracht. Slechts na lang aandringen kwam hij in nr. 289 tegemoet aan het verlangen naar een allegorische droomgeschiedenis. Duidelijker nog blijkt zijn aversie van het verhaal om het verhaal in nr. 255, waar een oosterse vertelling ruwweg wordt afgebroken en als ‘een poppekraam, of beter te zeggen, een Marionette spulletje’ betiteld. Geen wonder dat de benaming romanschrijver voor Van Effen zoveel als een scheldwoord betekende. Desondanks heeft De Hollandsche Spectator door zijn praktische voorbeeld de weg bereid voor de burgerlijke zedenroman van Wolff en Deken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken