Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

LXIII. gedicht.
Tot den Lvyaert, ofte Traegen.

 
O Luyaert, traegh gesel! die hier soo ledigh wandelt:
 
De dagen van profijt soo schadelijcken handelt:
 
Het somers lief saisoen met voeten steect van kant:
 
En, tot den rijpen ooghst niet uyt en reyct de handt.
 
Ga naar margenoot+Siet wat de mieren doen: hoe sy den tijt beleven
 
Die haer tot groot geluck, en voordeel is gegeven.
 
Met wat een' neerstigheyt sy hebben in gesagh
 
Den korten oogenblick van eenen somer-dagh.
 
Want, soo den dageraet hem 's morgens komt vertoonen,
 
Der sonne klaeren schijn haer' palen weer bewoonen,
 
Zijn midden in haer werck met innerlijcken lust;
 
Noch houden daer van op voor dat de sonne rust.
 
Met wonder is't om sien, hoe soo verworpen dieren
 
Met sorgen sonder endt ontrent malkander swieren
 
Tot soeckingh van den kost: en, als ten diersten koop,
 
Beneerstigen den vanck in d'aerde hoop aen hoop.
 
Sy nemen waer den tijt; om voor den dagh van morgen,
 
Het voetsel dat hen dient sorghvuldigh te besorgen.
 
Dus in 't schoon somers weer, dat daer toe dient van pas,
 
Voor 's winters langhen nacht vermeerd'ren haren tas.
 
O Luyaert hier op let! leert wijsheyt aen de beesten:
 
En set den tragen voet op dees gemeten leesten,
 
En voeght u tot het werck. Geensins een mens betaemt
 
Dat hy (soo edel dier) voor mieren stae beschaemt.
 
Ga naar margenoot+Dus seght wanneer ghy sult vroegh opstaen en verrijsen?
 
Hoe langhen tijt ghy sult u laten onderwijsen
 
Van 't geen' soo seer mistaet? 't is tijt dat ghy ontweect,
 
En naer den schoonen dagh, en handt, en voet uyt-steect.
 
Want, voor den rijpen tijt, die ghy verliest met slapen,
 
d'Armoede, die ghy vliedt, u heym'lijck sal betrapen,
 
En naerder volgen in; tot dat sy met geschry
 
Tot op den lesten dagh u droef sal blijven by.
[pagina 167]
[p. 167]
 
Dus een van wijsen raet, sal geenen aerbeydt spaeren,
 
Om in den droogen ooghst sijn goet by een te gaeren.
 
Den legaert sal ontsien de straelen van de son',Ga naar margenoot+
 
En dinct dat elcken stap hem doet een' versche won'.
 
Den genen sal daerom met rijckdom overvloedigh
 
Hem vinden haest versien, en in het sijn voorspoedigh.Ga naar margenoot+
 
Den desen, als traegh mens, en, als een grooten sot,
 
Sal werden als hy klaeght uyt noot, met recht bespot.
 
Die toch vroegh ende laet met voeten kloeck en wacker,
 
Sijn' landen wel labeurt, en over-gaet den acker,
 
Vergadert overschot tot sijnen kost en dranck,Ga naar margenoot+
 
Wanneer den luyaert bidt om broot met groot gejanck.
 
En die door kouden stoot van wintersche vuyl' dagen,
 
Den ploegh set aen den kant, en t'huys nae 't vier komt vragen,Ga naar margenoot+
 
Sal in den blijden ooghst, als ander' op-doen graen,
 
Door veelderley gebreck hem vinden overlaen.
 
't Is dan een' droeve saeck, dat menschen sterck van leden,
 
Vervremt van alle werck, de straeten luy betreden:
 
Of, als het teere kindt, in doecken vast gevest,
 
Tot midden van den dagh noch liggen in den nest.
 
Alleens gelijck de deur haer keert in hare herre,
 
En draeyt nu hier nu daer, nu by, en dan weer verre,
 
Soo keert den Luyaert hem in 't bedde moe' en laf,Ga naar margenoot+
 
Tot dat hy liggens moe', daer komt gekropen af.
 
Hy weet niet wat hy wilt. Al had hy keur van kiesen,
 
Het komt hem over een het winnen en 't verliesen.Ga naar margenoot+
 
Dan wilt hy dit, dan dat: maer wat hy wilt of niet,
 
Hy vint in sijnen wensch uyt ledigheyt verdriet.
 
Hy wilt, en hy wilt niet. Sijn' sinnen zijn geschonden:
 
Sijn' oogen zijn verblent: sijn' handen als gebonden.
 
Sijn' stappen telt hy al: den aerbeydt hy verfoeyt:
 
Het eten doet hem pijn: het leven hem vernoeyt.
 
Dus is't wel goeden raet, by legaerts niet te komen:
 
De traegheyt toch van selfs genoegh werdt aengenomen.
 
Nochtans is't groote schand', dat ymandt jonck of oudt,
 
In voordeel en profijt uyt traegen aert verflout.
margenoot+
Prov. 6.
margenoot+
Prov. 6.
margenoot+
Prov. 10.
margenoot+
Prov. 12.
Eccli. 30.
margenoot+
Prov. 28.
margenoot+
Prov. 20.
margenoot+
Prov. 26.
margenoot+
Prov. 13.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken