Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefdeleven (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefdeleven
Afbeelding van LiefdelevenToon afbeelding van titelpagina van Liefdeleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

Scans (38.29 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefdeleven

(1916)–Marcellus Emants–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.

Op de bedriegelik-lauwe lentedagen was weer snijdende kou gevolgd. Dag aan dag vlaagden felle Noordwesten-windstoten door de straten, de grijze rookpluimen der schoorstenen uiteenzwiepend over de daken, het stof van neergeblazen bloesemrupsjes samenvegend tot bruine randen onder de trottoirs, papierflarden hoogopkolkend van den grond, stratenlang voortwervelend tussen de huizen, ze neerblazend in de kale takken van een boom. Kil-wit zonlicht overbleekte de stad; bol-witte wolkgevaarten dreven statig-langzaam in het luchtblauw voorbij. Maar van tijd tot tijd schoof daaronder sneller een loodkleurig scherm van de einderdreigend omhoog, een donkere sluier achter zich aanslepend over de wegdoffende velden, bomen, huizen. Dan taande het onderschepte zonneschijnsel, versmolten alle kleuren van hemel en aarde tot een groezelig grijs en plonsde in grauw gestraal een water-massa neer, straatstenen en huismuren verdonkerend, met vaal-glanzende plassen het plaveisel overpletsend. En Christiaan, over koud-glimmende daken uitstarend door de blinkend-bestriemde ruiten van zijn hoog atelier, luisterend naar het neerzwiepend

[pagina 368]
[p. 368]

ruisen over het zink van zijn dak, vond 'et zo vreemd niet meer, dat Mina van Heijdestein zweeg, voelde, dat ook hem het verlangen naar inpakken en vertrekken weer voor een wijle glad was vergaan. En toch... wat drukte hem die stad!

Zelfs in dit nat-gure weer ging Mina alle dagen met Jantje uit en meestal duwde zij de wagen zelf; voor het kindermeisje was er t'huis altijd genoeg te doen. Het kind lag dan goed-ingebakerd achter half-gesloten gordijntjes onder de opstaande kap; zij liep op overschoenen, gehuld in een ondoordringbare regenmantel, gedekt met een oude hoed door een omgebonden sluier vastgedrukt op het hoofd. Wat de mensen van haar denken zouden, liet haar volkomen koud; haar moeders aanmerkingen keurde ze zelfs geen antwoord waard. Verwennen dient nergens toe, had Giers eens gezegd en van dat ogenblik af had geen vragend: ‘zou je wel gaan’ van Christiaan, geen verwijtend: ‘ik begrijp zo iets niet’ van mevrouw Boswijk haar kunnen weerhouden zelfs op de koudste, winderigste dag het kind minstens een uur lang van de buitenlucht te laten genieten. Ook Jetje Verkaren, die meer dan voorheen tegenwoordig eens aanliep, had al vaak geklaagd: ‘O, Mien, 't is zulk akelig weer en dan... met zo'n klein schaap... zo 'n teer kindje... ik zou 't niet durven... voor geen geld!’

Mina sprak 'et niet tegen; maar ging stil haar gang.

Christiaan haalde zijn schouders op en dacht: misschien heeft ze 't aan 't rechte eind... wie weet; Jetje ging hoofdschuddend met een vergevens-

[pagina 369]
[p. 369]

gezind lachje heen; mevrouw Boswijk alleen ergerde zich, bleef soms drie dagen achtereen weg. Maar zag ze daarna, dat het kind niet ziek was geworden, dan onthield ze zich van alle toespelingen op het gebeurde, gaf Mina geen gelijk en zich zelve geen ongelijk, sprak over koetjes en kalfjes en wachtte op een betere gelegenheid om te kunnen vragen: ‘heb ik 'et je niet gezegd?’

Overigens verliepen hun dagen in een kalme sleur, welke op Christiaan minder ontzenuwend werkte dan de lege eentonigheid, die hem vóór zijn reis zo somber had gestemd; want hij vond er tans wel enig behagen in aquarellen te maken van vluchtige indrukken onderweg in zijn schetsboek vastgelegd. En de avonden waren niet ongezellig. Als de prullige sjiek van hun salonnetje wegdoezelde in de omdonkering van de hel-overglansde middeltafel, speelden zij vrij vaak een Jasje en kon hij, geboeid door de kaarten, tevreden in hun rustig samenzijn, voor een paar uren al wat hem griefde en hinderde vergeten.

Daar voelde hij wel iets ouweliks in, een zoeken naar verstrooiing, een aanwijzing van heen te zijn over de eerste, mooie, verliefde tijd; maar als Mina zich hevig opwond om te zegevieren, zó hevig, dat hij 't ongeraden achtte heel lang meer door te gaan, was 'et hem toch, of juist die jolige kamplust bewees hoe jong en hoe jeugdig verliefd ze nog was. En speelden ze niet, dan kon hij kalmer en aangenamer met haar keuvelen dan in lange tijd het geval was geweest, ja, dan gebeurde 't wel, dat zij opeens tot hem kwam, zijn stoel

[pagina 370]
[p. 370]

afduwde van de tafel, zich wrong op zijn schoot, verklaarde zo blij te zijn een kind te hebben... een kind van hem. Nu hield ze dubbel van haar man en dubbel van Jantje.

Maar dan moest hij zich bedwingen niet al te teder, al te aanhalig te worden, bekenken dat zij verklaard had: later... op Heijdesteijn... niet hier... niet naast het kind. En dan hoorde hij haar ook zeggen: ik weet 'et: dat is... mijn plicht. -

Dat ze intussen er met den dag gezonder en opgeruimder uitzag, nu hun sleurleven in haar koortsende zenuwen de spanning deed luwen en elke ongezonde opwinding verre hield, ontging hem niet. Haar ogen begonnen weer rustig te glanzen; een licht rood doorbloosde haar wangen; haar hoekige lijnen rondden. Ze heeft ook al wat ze wenst, dacht hij, ze kan gelukkig zijn en dat ik niet voor niemendal naar den Haag ben getrokken... zeker, dat is ook voor mij 'en geluk. Maar toch... misschien ben ik wel zo'n grote egoïst, als zij me altijd vindt; iets meer... ja, iets meer voor me zelf meen ik toch wel te mogen verlangen. -

Vreemd kwam 't hem voor, dat ze over geen andere dokter meer sprak. Zó hard schoot Jantje toch heus niet op. Wat bleef dat ventje bleek zien en wat kwam er weinig leven in dat kleine, broze lijfje. Zou zij 't niet... misschien niet meer... opmerken? Moeders zijn immers altijd voor hun kinderen verblind. Haar ongerust maken leek hem echter verkeerd, dorst hij ook niet. Al wat Giers had voorgeschreven, werd stipt ten uitvoer gebracht. Baatte dat niet... Ach, geen zorgen vóór de tijd. -

[pagina 371]
[p. 371]

Maar op een morgen, dat hij, alvorens naar zijn atelier te gaan, nog even haar slaapkamer, om afscheid te nemen, binnentrad, zei zij, de fles warmend:

‘Ik heb Giers laten komen en hem geschreven, dat ik 'en konsult wenste met 'en professor. Dat moet je nu maar goedvinden. Ik stap er toch niet van af.’

Kortaf had zij gesproken; als een dreiging draalden de woorden in Christiaans oor; onthutst hield hij stand.

Wat een onredelik wantrouwen nu weer. Had hij dan al gezegd geen professor in konsult te willen nemen? En hoe overhaast was zij te werk gegaan. Het kind lag heel stil in zijn wieg; alleen schoven de bleke oogleedjes over de donkere pupillen aanhoudend op en neer en waren de roze vingertjes rusteloos aan het krauwen over het witte laken of wat hoger in de lucht. Maakte zij daar nu uit op, dat 'et ziek... zelfs ernstig ziek was? 't Is waar... de bleke wangetjes leken hem erg wit en de oortjes biezonder doorzichtig; maar...

‘Is 'et kind dan... minder goed?’

‘Gisteren avond had ie beslist koorts.’

Twijfelend of ze de termometer wel aan had gelegd, vroeg hij daarnaar. Kribbig-afwerend klonk het antwoord:

‘Ik kan toch wel zien, dat ie koorts heeft. Of ik m'n kind niet ken!’

Graag had hij nog gezegd, dat een beetje koorts geen reden was om aanstonds een professor te ontbieden en dat Giers haar eis ongetwijfeld zou

[pagina 372]
[p. 372]

voelen als een belediging; maar... wat zou 't geven? Het kwaad was immers al gedaan. Zwijgend bleef hij staan en keek toe.

Zij beproefde nu Jantje te laten drinken; maar het kleine hoofd werd met een kraaiend geluidje afgewend, de lipjes smakten en de vingertjes duwden boos-krauwend tegen de fles.

‘Sinds gisteren middag heb ik er nog niets in kunnen krijgen. Je ziet, dat 'et kind ziek... heel erg ziek is.’

Christiaan begon 't ook te geloven; maar wat hij zag was: haar opgistende zenuw-onrust, die zij vruchteloos poogde te bedwingen.

Wat te doen? Blijven en nog eens beproeven haar te doen bedaren of...?

Een wijle dwaalde hij besluiteloos om. Hij zag haar de fles wegzetten, het kind, dat schor schreeuwde, opnemen, met lieve, zacht sussende en wiegende armbewegingen ronddragen door de kamer. Tot hij voelde volkomen overbodig, ja eigenlik lastig te zijn. Haar te doen bedaren vermocht het kind... het kind alleen. Hij zelf kon enkel, door angst te tonen, haar nog angstiger maken. Geen woord zelfs dorst hij meer uiten. Dus gaf hij haar een zoen en ging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken