Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Det dank'tich d'n duvel (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Det dank'tich d'n duvel
Afbeelding van Det dank'tich d'n duvelToon afbeelding van titelpagina van Det dank'tich d'n duvel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.71 MB)

Scans (9.92 MB)

ebook (11.57 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rob Vlaanderen



Genre

proza

Subgenre

verhalen
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Det dank'tich d'n duvel

(1977)–Graad Engels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Volksverhalen tussen Peel en Maas


Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

watergeesten

Ofschoon onze streek niet rijk is aan water, zoals het hollandse polderland, blijkt hier toch een aantal verhalen over watergeesten te leven. Al in onze vroegste jeugd werden we door onze ouders gewaarschuwd voor de gevaren van het water, de kans op verdrinking. In een kuil en vooral in een waterput kijken mocht je niet. Je zou gegrepen kunnen worden door ‘'t Pötmenke’ of door de duivel. Peelvennen, zoals het Soemeer en het Broemeer, heetten bodemloos diep te zijn en het water was er zo zwart als inkt. Het gorgelen van stromend water bij bruggen en watermolens, wekte vooral bij nacht een onheilspellend gevoel.

Mogelijk is de onwennigheid van ons als landrotten met het water de oorzaak van deze schrik. We voelen ons bepaald niet als een vis in het water. Vandaar dan ook dat je in onze streek toch veel watergeesten aantrof. Ze waren er als de lokkende sirenes uit de oudheid, die de mens door hun verleidende klanken aantrokken, om hem daarna de diepte in te sleuren.

Slechts in enkele gevallen is in de verhalen sprake van pogingen tot verlokking. In de meeste vertelsels spreekt afschrik. Zo is er sprake van de geesten van overledenen die vermoord zijn. En ook van geesten die door gedaan onrecht geen rust vinden na hun dood.

In Neer, bij de Leubeek, treft men thans nog een grote eeuwenoude boerderij aan van het gesloten type met bin-

[pagina 82]
[p. 82]

nenplaats. Aan de voorzijde bevindt zich een grote tweestokkige woning. Ze is de laatste rest van het vroegere kasteel ‘Ghoor.’ De rondom gelegen grachten, thans gedempt maar nog zichtbaar, waren om de eeuwwisseling nog open.

Er gaan allerlei geheimzinnige verhalen over de vroegere Heren en hun kasteel. Zo werd verteld dat in de ‘wieërs’ of grachten van dit kasteel bij nacht en ontij het hoofd boven water kwam van een kasteelvrouw die daar zou zijn vermoord. Door dit verhaal heerste er onder de mensen van Neer een grote vrees voor deze plaats. Iedereen vertelde er over, maar niemand wist meer als van horen zeggen.

Tot twee kloeke jonge mannen besloten 's nachts op de loer te gaan liggen. En waarachtig, het vrouwenhoofd dook voor hun ogen op uit de gracht. En dat niet alleen. Het sprak de twee nog aan ook. De vrouw vertelde hen dat in de gracht een schatkist verzonken lag. Als ze deze wilden bemachtigen, moesten ze op een vrijdagnacht terug komen met een lang nieuw touw dat nog nooit met water in contact was geweest. Ze moesten de gracht in duiken, het touw om de kist slaan en ze dan op de wal zien te krijgen. De hele operatie moest verlopen zonder een woord te wisselen.

Op de vastgestelde vrijdagnacht kwamen ze, zonder opzien te wekken. Na een tijdje modderen vonden ze de kist en bevestigden het touw. Het ophalen bleek een erg zwaar karwei. Een der mannen raakte aan het einde van zijn krachten en zuchtte: ‘Ich kan neet miër.’ De kist verdween in het water en men kon ze niet meer vinden.

In Kessel-Hout, even voorbij de kruising van de Napo-

[pagina 83]
[p. 83]

leonsbaan met de buurtweg Donk-Hout, ligt thans aan de rechterhand een laagte, begroeid met struikhout. Hier bevond zich omstreeks 1900 een moeras waarin een diepe, met water gevulde kuil, genaamd ‘de Horsten’. Hier zweefden in donkere nachten lichtjes boven het water. Als verklaring voor dit verschijnsel, door velen gezien, werd verteld dat daar de geest zou rond zwerven van een vermoorde vrouw, die geen rust kon vinden. Ze zou heel lang geleden in Hout hebben gewoond. Ze was al lang getrouwd maar kreeg geen kinderen. Hierdoor verstond haar man zich steeds slechter met haar. Tenslotte besloot hij haar van kant te maken. De man die mij dit vertelde herinnerde zich, dat hij zelf omstreeks 1910 deze lichtjes meende te hebben gezien. Naderhand werd er mee gelachen. Het konden wel uilen zijn geweest.

In die tijd, en ook nog tot in het eerste kwart van onze eeuw, was het een gewoonte, om na de zondagse kerkdiensten, het middagmaal en een dutje, een wandeling langs eigen en 's buurmans akkers en weiden te maken, om de stand der gewassen en het vee te bezichtigen. Mogelijk om geen opzien te verwekken, hield ook de boer over wie het volgende verhaal gaat zich daar aan. Hij wandelde op weg naar een perceel door de ‘Kèrkehoorste’, en wachtte bij de rand van de zogenoemde kuil op zijn vrouw, die, zoals dat meestal het geval was, ‘op sleeptouw’ lag. Hij boog zich diep over het water. Zijn vrouw vroeg: ‘Woe kiekse nao?’ Hij antwoordde: ‘Kiek eins haej. Enne dieke snook.’ Zijn vrouw boog zich ook over het water. Hij wees naar een plek: ‘Dao!’ Hij gaf haar een flinke duw. Ze stortte in het water en hij zorgde er voor dat ze niet meer boven kwam.

[pagina 84]
[p. 84]

De moord lekte pas na zes weken uit. De man werd gepakt en berecht. Hij werd ter dood gebracht door onthoofding en wel op een zandheuvel tegenover de kuil waar hij zijn vrouw vermoord had. Na de terechtstelling, waarbij de mensen uit de omgeving aanwezig waren, laadden de gerechtsdienaars hun spullen en het lijk op een wagen en vertrokken naar de stad. Men was echter wel wat slordig geweest. De afgehouwen kop was in een greppel gerold en daar blijven liggen. De mensen uit de omgeving vonden hem daar en overlegden wat te doen. Men kwam overeen hem op de top van de heuvel te begraven.

Om te voorkomen dat men later bij; navraag deze plek niet meer kon vinden, sloeg men er een paal bij. Deze heuvel werd sindsdien ‘de Paolberg’ genoemd. Bij de waterplas heette het sindsdien niet meer pluis te zijn.

Tot zover dit vreemd aandoende volksverhaal, door mij genoteerd op 12 mei 1962. Naderhand, op 26 december 1967, bleek mij, dat het geen bloot verzinsel was, doch een historische achtergrond had. In jaargang 1896-97 van ‘Publications de Limbourg’ deel XIII, no. 111, op bladzijde 277, vond ik in hoofdstuk ‘rechtspleging’ een fragment uit het boek ‘Baerlo’ van Henry de l'Escaille. Opsporing en berechting verliep tegen het einde van de 16e, begin 17e eeuw in al haar ruigheid. In een Actum in de Cancelarije tot Ruremonde, den 20 May 1707 wordt de executie verhaald van een individu, dat zijn vrouw met een pook vermoordde, en haar lijk in een moeras liet verzinken. Hij werd veroordeeld tot het rad. Dit vonnis werd uitgevoerd op een hooggelegen heide, op de grens van Kessel en Baerlo en wel te middernacht. Het hoofd werd van de romp gescheiden, en op een paal ge-

[pagina 85]
[p. 85]

plaatst met het gezicht naar het moeras. Men liet het lijk op het rad gebonden zitten, waarbij aan een ketting het moordwapen hing. De executieplaats wordt nader aangeduid met ‘op de Boschheide, op de hoogte van den bergh’.

Deze aanduiding komt precies overeen met die in het volksverhaal en aan de hand ervan is de plek ook nu nog te vinden. Dit verhaal is een goed voorbeeld van hoe een gebeurtenis de mensen zodanig aangreep, dat ze meer dan twee en een halve eeuw in de herinnering bleef voortleven.

Een volgend verhaal speelt in Kessel-Hout. De Tasbeek is een klein beekje dat stroomt door het Broek, een laagte aan de voet van de uiterste linkerhelling van de Maasvallei. Het komt onder de Napoleonsweg door bij de kruising bij café de Houtsnip, buigt rechts om langs boerderij ‘de Putting’ (vroeger een kasteel met een watermolen) en wringt zich door een hoogte naar de Maas, noordelijk van ‘'t Gravenveld’. Over dit hoge veld loopt de kerkweg van Hout naar Kessel en overkruist daar het dalletje van de Tasbeek. Vroeger was het een zandweg en de brug over de beek zal wel niet meer zijn geweest als een kleine stenen boog of een dek op houten balken. De paar kilometer van Hout naar Dorp waren door 't ontbreken van bewoning eenzaam en er lagen nog zandkoppen met brem begroeid. Bovendien was het bij die brug niet pluis. Onder het bruggetje in de beek huisde volgens de verhalen een vrouw zonder kop. Men zag ze overdag nooit, doch rond het nachtelijk uur hoorden sommigen haar daar ploeteren en kreunen. Men was er dan ook erg benauwd voor hier laat over de brug te komen. Een vrijend paartje uit het ge-

[pagina 86]
[p. 86]


illustratieuitvergroten
Het was alsof een groot monster uit het water opsprong.


[pagina 87]
[p. 87]

hucht Oijen, was met kennissen in het dorp prettig uitgeweest en spoedde zich dan ook vrij laat huiswaarts. Het was een heldere maanlichte avond met een vrij sterke westenwind. Bij de brug verwijlden hun gedachten misschien wel bij het beklagenswaardig lot van de vrouw zonder kop. Opeens hoorden ze achter zich een vreemd gerasp. Voorzichtig omkijkend zagen ze het een of ander ‘iets’ hun richting uit komen. Ze zetten het op een hollen, terwijl het verschijnsel hen op angstwekkende wijze bleef volgen. Buiten adem klopten ze in Hout bij een boerderijtje aan waarin café werd gehouden, maar waar op dit late uur alles in diepe rust was. Op hun gebons maakte men open. Angstig vertelden ze hun belevenis. Nadat ze wat van hun schrik bekomen waren, moedigde de boer hen aan naar huis te gaan. Er was buiten niets vreemd te zien of te horen. Daags daarna kwam het geval tot klaarheid. Een boer had een paar dagen eerder bij de beek op een zandhoop droge bremstruiken gerooid. Door de wind waren die struiken gaan rollen. Een dezer struiken lag 's morgens tegen de gevel van het café!

Voor het volgende verhaal gaan we naar Baarlo.

Een verteller uit Maasbree woonde er omstreeks 1895 als knechtje bij een boertje in de buurt van Heikamp. Als hij in de winteravonden met zijn vrienden ergens zat ‘te buurten’ werden meestal spookverhalen verteld. Meermaals kwam het verhaal ter sprake dat in ‘de Meren’, een groot ven langs de weg naar en in de buurt van de grens van Helden, een wezen huisde dat men ‘de Wazelder’ noemde. De jongens uit het gehucht ‘de Bong’, tezamen een twintigtal, namen het kloeke besluit er eens in de late avond op af te gaan. Het was wel een afstand van

[pagina 88]
[p. 88]

drie kilometer. Het ven lag roerloos stil, terwijl zij daar op de rand stonden. Precies klokslag twaalf klonk er op een afstand van vijftig meter in het water een hevige slag, waardoor het water hoog opspatte. Het was alsof een groot monster uit het water opsprong. Een zware stem riep vanuit het ven: ‘Kiek nouw good! Gè zeet niks!’ Ze gingen zonder dralen met de hele troep op de loop en wel in één ruk tot in de Bong.

Voor het volgende verhaal gaan we naar Boukoul. Vlak achter het dorp ligt het kasteel ‘de Spieck’. Uit de daarlangs stromende beek, die de grachten op peil houdt, hoorde men vroeger een angstaanjagend rumoer opstijgen in de late avond. Men wist niet wat dat was. De mensen meden het pad langs de beek. Zelfs de bewoners van het kasteel vertrokken naar elders.

Een jonge schaapherder, die nooit van het verhaal gehoord had, kwam er op een avond langs, op weg naar zijn ouders. Hij hoorde een vreemd geluid in het water en een stem vroeg: ‘Waar ga je heen?’ De knaap antwoordde: ‘Naar mijn moeder. Ik moet mijn sokken laten stoppen.’ De stem zei: ‘Kom eens bij mij, dan krijg je zo veel van mij, dat je nooit geen sokken meer gestopt hoeft te hebben.’ De jongen: ‘Neen, dat doe ik niet. Moeder verwacht mij.’ De stem: ‘Kom nou. Wil je echt niet? Dit heb ik nog niemand gepresenteerd. Doe je het niet, dan zal ik het nooit iemand meer aanbieden.’ Er volgde een zware plons alsof iemand in 't water viel en het was stil. Sindsdien heeft niemand er meer iets gehoord.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken