Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De loteling van 1813 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De loteling van 1813
Afbeelding van De loteling van 1813Toon afbeelding van titelpagina van De loteling van 1813

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

Scans (1.18 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De loteling van 1813

(1911)–Charles-Alexandre Chatrian, Emile Erckmann–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Elvaz en Melfort.

[pagina 85]
[p. 85]

Elvaz en Melfort.
Hoofdstuk I.
Terugkeer van den kruistocht.

De dag spoedde ten einde; de avondschemering daalde reeds in de vallei, toen een ruiter, uitgeput door een moeilijke reis langs de kusten der Middellandsche Zee, den weg insloeg, die door een kronkelend en diep ravijn liep, waarvan de steile wanden met eeuwenoude pijnboomen begroeid waren. Paard en ruiter waren afgemat door een langen tocht; maar ondanks zijn versleten mantel, zijn door den regen verroesten helm en wapenen, verried de jonge man door zijn houding een onuitsprekelijke voldoening. Met opvallend blij ongeduld gaf hij zijn paard de sporen en sloeg naarmate hij vorderde innig belangstellende blikken om zich heen, alsof hij bij iederen stap beminde voorwerpen herkende. Soms liet hij geestdriftige uitroepen hooren, die vergezeld gingen van een zoeten glimlach of eenige tranen van aandoening. Op een bekende plaats van den weg gekomen, hield hij stil voor een beeld der H. Maagd, dat in een vervallen nis stond. Hij vouwde de handen en sprak met luider stem:

- O, Moeder van Barmhartigheid, dank uwe teedere bescherming, zie ik thans mijn geliefd vaderland weder! Bij mijn vertrek naar den heiligen strijd heb ik hier, voor U neergeknield, eene belofte gedaan en, zooals dat

[pagina 86]
[p. 86]

mijn plicht is, wil ik die ook vervullen. Ik zal hier eene kapel en een gasthuis voor de pelgrims laten bouwen en ieder jaar uw heilige beeltenis bezoeken. O, gelukzalige Maagd, heb medelijden met uw armen dienaar!

Berenger d'Elvaz mocht God wel bedanken, Wiens almachtige hand hem uit zoo talrijke gevaren gered had. Als trouwe vazal van den heiligen Lodewijk was hij met dezen ter kruisvaart getogen. Te Mansoerah werd hij gewond, had daarna in de woning van een Egyptischen emir een wreede gevangenschap verduurd en de vrijheid slechts teruggekregen, toen de koning van Frankrijk een millioen gouden byzantijnen had betaald als losprijs voor zijn gevangen krijgers. Hij keerde nu over zee naar zijn dierbaar Provence terug, naar het kasteel zijner vaderen, dat zoo zoete herinneringen in hem wakker riep. Hij keerde terug, weliswaar als een arm ridder zonder ander fortuin dan zijn dapperen degen, doch de overvloed wachtte hem onder het ouderlijke dak; de reis had hem uitgeput, maar de teederste zorgen eener moeder en zuster zouden hem spoedig alle ramp en lijden doen vergeten. Hij verbeeldde zich hun blijdschap en verheugde zich reeds in zijn aanstaand geluk.

Moed, Vaillant! sprak hij tot zijn paard, vooruit! nog eenige stappen meer en wij zijn thuis. Daar wacht u een warme stal, voedsel in overvloed en een goede verzorging, niets zal u meer ontbreken. Moed dus, mijn brave klepper, vooruit!

Het gehoorzame dier begon te galoppeeren en weldra bemerkte de jeugdige reiziger door de aangroeiende duisternis de breede en donkere omlijning van het kasteel van Elvaz. Zijn hart klopte hevig; doch hij zag, tot zijn groote verbazing, dat er geen enkel licht schitterde

[pagina 87]
[p. 87]

door de smalle vensters; niet het minste geluid weerklonk op de wallen.

- Zij zijn waarschijnlijk in de noordelijke zaal, zei hij tot zich zelven, om zich gerust te stellen. Vader speelt met den slotkapelaan op het schaakbord, moeder werkt met mijne zuster bij het spinnewiel en de schildknapen zullen hier en daar bezig zijn; maar ik zal mij oogenblikkelijk laten hooren.

Hij greep den hoorn, die aan zijn gordel hing en blies een bekend deuntje, waarmee hij gewoon was zijn terugkeer van de jacht aan te kondigen; geen antwoord. Ongeduldig reed hij verder. De ophaalbrug lag nog neer, ofschoon het al vrij laat was. Berenger reed er over. Geen dienaars, geen gewapende lieden onder het diepe gewelf, waarboven zich de wachttoren verhief. Hij riep, de echo alleen antwoordde hem; hij drong door tot op de binnenplaats, niets dan diepe stilte, duisternis en eenzaamheid.

- Mijn God! riep hij, wat is er toch gebeurd?

Juist drong de maan door de donkere wolken, die haar omringden en goot een stroom van licht over het kasteel. Door een geheime en onverklaarbare vrees aangegrepen, keek Berenger om zich heen en men zou gezegd hebben, dat het bloed in zijn aderen stolde, toen hij het tooneel van verwoesting aanschouwde, dat hij onder de oogen kreeg. Het kasteel lag geheel in puin; het dak was verdwenen; door de vensters zonder ruiten kon men in de verlaten kamers zien; stukken puin en balken bedekten overal de plaats; brokken van kunstig gebeitelde meubels, van prachtige wapenrustingen, van gebroken versieringen, verscheurde perkamenten lagen hier en daar verspreid. De plundering en het vuur schenen slechts

[pagina 88]
[p. 88]

de muren gespaard te hebben, die nog de sporen der vlammen droegen. Op dit gezicht sprong Berenger van zijn paard en door schrik bevangen opende hij een venster door vijandelijke handen vernield. Hij trad in de wapenzaal waar hij eertijds gewoon was met zijn vader en zijne vroegere dienaars te worstelen.

- Vader, riep hij met luider stem, vader waar zijt gij? Moeder! zuster! O, geef mij toch antwoord.

- Hola! wie roept daar? vroeg eene stem uit de sombere duisternis dezer ruime zaal. Berenger ging naar de plaats, vanwaar het geluid der stem scheen te komen, en al tastende greep hij eensklaps den arm van een man, in een ruwen mantel van geitenvel gewikkeld.

- Wie zijt gij? riep de jonge ridder.

En hij sleepte den onbekende naar een venster, dat een weinig door de maan verlicht werd. Zij keken elkaar strak aan.

- Zijt gij het, zijt gij het wel, meester? sprak die man, terwijl hij voor Berenger op de knieën zonk. Gij leeft nog? Herkent gij mij niet? Ik ben Pieter de rossige, de geitenhoeder.

- Ja, ik herken u, arme Pieter! Maar zeg mij, wat is hier gebeurd? In 's Hemels naam! waar zijn toch mijn vader, mijne moeder en mijne zuster?

De man deinsde terug, daarna; den arm van Berenger grijpend, antwoordde hij met een van diepen afschuw trillende stem:

- Uw vader, uwe moeder, uwe zuster.... zij zijn niet meer, - zij zijn allen gedood door Jan de Melfort, den ouden vijand van uw huis. Zij zijn in de kapel begraven.

Berenger voelde zich zijn krachten ontzinken, hij leunde

[pagina 89]
[p. 89]

tegen den muur en vestigde zijne verwilderde blikken op den geitenhoeder.

Pieter vervolgde:

Men meende hier algemeen, dat gij te Mansoerah gesneuveld waart. Melfort, die uw terugkeer niet meer vreesde, viel ons met onstuimigheid aan. Vazallen, wapenknechten, allen werden gedood. Onze meester, uw vader, sneuvelde, terwijl hij zijne dochter verdedigde; uwe zuster werd met een pijl doorboord, en uwe moeder stierf van smart. De ellendelingen plunderden het kasteel en lieten de lijken der slachtoffers onbegraven liggen, doch de monniken van den heiligen Benedictus hebben ze in gewijde aarde neergelegd. Wat mij betreft, ik werd ook voor dood achtergelaten, maar mijne wonden genazen en ik bleef op de plaats wonen, waar ik mijne kindsheid heb doorgebracht. Ik heb nooit aan uw dood geloofd, ik hoopte altijd u den een of anderen dag te zien terugkeeren; en dan, ik had u iets te zeggen.

- Wat? vroeg de jonge man met gejaagdheid.

- Jan de Melfort heeft eén kasteel, eene vrouw, eene dochter. Het is zoo zoet zich te wreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken