Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De loteling van 1813 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De loteling van 1813
Afbeelding van De loteling van 1813Toon afbeelding van titelpagina van De loteling van 1813

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

Scans (1.18 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De loteling van 1813

(1911)–Charles-Alexandre Chatrian, Emile Erckmann–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

Hoofdstuk II.
Petrus Nolascus.

De zon verhief zich in al haar pracht, een man in een wit habijt en schapulier, waarop een rood gouden schild schitterde, besteeg het voetpad, dat naar Elvaz geleidde. Hij stapte flink door en beschouwde met veel genoegen het dichte struikgewas, de met wilde thijm begroeide heuvels, de gerimpelde golfjes der beek, die zacht kabbelend langs de steenachtige bedding voortschoven; en van tijd tot tijd herhaalde hij eenige verzen der psalmen om met de gezangen van den koninklijken profeet den Meester van het heelal te loven. Hij bleef stil staan onder de muren van het kasteel, wierp een oogslag op de vernielde torens en zeide vervolgens:

- Ik ga even in de kapel om op die verlaten graven te bidden,

Hij stapte over de brug, die niet meer als vroeger door gewapende lieden verdedigd werd, en trad op de binnenplaats. Hij was zeer verwonderd er een jonge man aan te treffen, die tegen den muur leunend in sombere en smartelijke stilte de hem omringende bouwvallen beschouwde.

De monnik naderde hem, en door een innig gevoel van medelijden bewogen sprak hij:

- Mijn zoon, wat doet gij hier zoo alleen op deze eenzame plaats? De meesters van dit kasteel zijn gestorven; maar gij schijnt bleek en lijdend, gevoelt gij u niet wel? Als

[pagina 91]
[p. 91]

gij honger hebt, ik heb brood en vijgen in mijn bedelzak, of indien gij ziek zijt, ik ben ook een weinig geneesheer.

Toen Berenger zich door den monnik met zulke teedere bezorgdheid hoorde toespreken, hief hij het hoofd op, wierp een kouden en rustigen blik op hem en antwoordde met een stem somberder en vreeselijker dan de uitzinnigste kreet der wanhoop:

- Ik ben Berenger d' Elvaz.

- Welhoe, mijn dierbare zoon, zijt gij dan nog in leven? riep de monnik uit. Helaas! God heeft u vreeselijk en zwaar willen beproeven, doch Hij heeft u ook zonder twijfel het geloof en den moed gegeven om dat kruis te dragen. Helaas! waarom zoudt gij hier blijven? Gij hebt bloedverwanten, vrienden, die zich over uw terugkeer zullen verheugen en u met veel genoegen zullen ontvangen. Mijn zoon, verlaat, bid ik u, dit treurig verblijf, waar alles samen spant om uwe smart op te wekken.

- Ik zal dit kasteel nooit verlaten, antwoordde Berenger met kracht.

De monnik, ofschoon nog jong, had toch reeds sedert lang de diepten van het menschelijk hart gepeild. Hij wist, dat een helder voorhoofd en een kalmen glimlach dikwijls de stormachtigste en bitterste gevoelens verbergen, dat, gelijk een ontvlamde vulkaan onder een ijzige sneeuwlaag, zich de verschrikkelijkste hartstochten uitwendig met een vreedzaam masker bedekken. Hij nam dus den jongen man bij de hand; vestigde zijn donker, doch zacht en doordringend oog op hem en sprak:

- Mijn zoon, gij wilt deze bouwvallen niet verlaten, omdat gij er behagen in schept uw wraaklust en niet uw smart te voeden. De gedachte aan uw vader houdt u hier minder bezig dan die aan Jan de Melfort.

[pagina 92]
[p. 92]

- En al zou ik er zelfs aan denken hem het kwaad te vergelden, dat hij mij heeft aangedaan, ware dat geen rechtvaardigheid?

- De wraak behoort mij, heeft de Heer gezegd. Neen, dierbaar kind, het is geen rechtvaardigheid zich de rechten van God aan te matigen en den zondaar den tijd tot boetvaardigheid, dien God hem misschien schenkt, te ontrooven. Ik zeg het u in naam van dien God, die ook eenmaal uw rechter zal zijn, de wraak behoort u niet toe, en ik herhaal u in naam van uw Zaligmaker: In het geduld zult gij den vrede der ziel vinden! - Zoudt gij ook de woning van uw vijand vernielen, zal daardoor de uwe weer opgebouwd zijn? Zoudt gij ook zijne vrouw en zijne dochter uw degen in het hart stooten, zullen daardoor uwe moeder en uwe zuster tot het leven wederkeeren? Al zoudt gij uw geweten met denzelfden last beladen, die thans dat van De Melfort bezwaart, zult gij u daardoor verlicht gevoelen?

- Eerwaarde vader, onderbrak hem Berenger, gij, een man van den vrede, gij kunt mij onmogelijk begrijpen.

- Mijn zoon, alvorens monnik te worden, was ik een krijgsman zooals gij. Voor de kap heb ik het harnas en den degenriem gedragen. Ik heb den prikkel van alle wereldsche driften gevoeld. Ik spreek u dus als een man, die de eer en roem der wereld kent. Indien uwe verblinde oogen iets grootsch zien in den dorst naar wraak, weet, dat de vergiffenis, die zegeviert, niet over een aan onze voeten liggenden vijand, doch over de trotsche driften van ons hart, veel grootscher en edelmoediger is.

- Vader, gij begrijpt my volstrekt niet, laat mij met rust.

- Mijn zoon, mijn dierbare broeder, ik zal u niet

[pagina 93]
[p. 93]

verlaten, want het uur der wanhoop brengt gewoonlijk geen goede plannen. God heeft mij hier gezonden; gezegend zij zijne Voorzienigheid, die nooit iets nutteloos doet!

- Maar kent gij, riep Berenger ongeduldig, gij, die wilt, dat ik als een lafaard vergeving schenk, kent gij het kwaad, dat die man mij heeft berokkend? Weet gij niet, dat ik na twee lange jaren van harde gevangenschap in mijn vaderland wederkeer, het hart met hoop en vreugd vervuld, overvloeiend van de teederste gevoelens voor mijne bejaarde ouders, voor mijne jeugdige zuster; en dat ik, in plaats van mij aan den vaderlijken haard te kunnen nederzetten, dank dien Melfort slechts drie grafsteenen vind om met mijne tranen te besproeien? Heeft hij geen wraak genomen op eenige arme vazallen, op een grijsaard en twee vrouwen en dat om een vermeend onrecht zijnen voorvaderen aangedaan? En ik zou hem geen kwaad met kwaad, smart met smart vergelden? Dezen nacht, terwijl ik over deze eenzame plaats en langs de graven wandelde, waar alles rust, wat ik op aarde liefhad, heb ik aan mijn oor welbekende stemmen gehoord, die mij toeriepen: ‘Sla en wreek ons bloed!’ Ik zal gehoorzamen.

- Neen, mijn zoon, uwe smart brengt u op een dwaalspoor; ik heb ze allen gekend, die - gij beweent. Uw vader was een rechtvaardig man, uwe moeder eene edele en godvruchtige vrouw en uwe zuster een engel van onschuld. Alle drie rusten in den Heer en smeeken vergiffenis af voor den moordenaar; zij roepen over zijn hoofd de schatten der teedere liefde af en niet de gloeiende kolen der wraak. O! neen, gelukzalige zielen! gij vraagt geen wraak aan den Heer; gij bidt Hem, opdat uw vijand

[pagina 94]
[p. 94]

vergeving verwerve en eens aan uwe zijde op een eeuwigen troon van glorie moge zetelen. Doch uw teer beminde zoon, uw geliefde broeder, nog gebonden door de banden van het vleesch, kan u niet begrijpen.

- Uwe woorden bedroeven mij, zei Berenger; uwe stem is echter die van een vriend.

- O, geloof het wel, broeder, deze smart, die gij mij alleen hebt toevertrouwd, vereenigt ons voor altijd. In naam der vriendschap, die gij mij hebt ingeboezemd, verleen mij eene gunst. Ons klooster is niet ver van hier; gewaardig u er de gastvrijheid aan te nemen, onze schuilplaats zal ook de uwe zijn. Gij zult er vaders en broeders vinden, gereed om u met liefde te ontvangen en uwe plannen, welke zij ook zijn mogen, zullen in overweging en stilte rijpen. Vlucht deze plaatsen van afschuw en kom het verblijf bewonen, waar de Heer u roept.

- Wie zijt gij? Hoe is uw naam? vroeg de jonge man.

- Ik ben een ridder van Onze Lieve Vrouw van Genade, antwoordde de monnik. Mijn naam is Petrus Nolascus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken