Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Korte verhalen (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Korte verhalen
Afbeelding van Korte verhalenToon afbeelding van titelpagina van Korte verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

Scans (9.03 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Korte verhalen

(1906)–Emile Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Weerzien.

Avond was 't geworden, zachtgrijs. Licht was de lucht en donker het wijde land. Daar stond een huis alleen in een grooten tuin. Witte muren schemerden tusschen het hooge hout, kleine raampjes glommen heel innig van rust. Hoog opgeschoten in het rond bloeiden er groote bloemen van kleuren, die uitdoofden in den avond en er hingen gebogen zware bloemen, zoet melancolisch in het grijs. Een groot grasperk glansde van donkeren groenen gloed, diep tusschen schaduwen van kleine boompjes en heesters. Er op stonden hooge donspluimen van riet, heel even bewogen in de stilte als blank gedroom. Zwarte smalle wegen kronkelden door het groene vlak. Aan het einde van den tuin was een lange rij van arme boomen met ragge takken wijd gespreid, een zwakke lijn door den avond, tegen de lucht als weemoed verwaasd.

Dicht bij het huis zat een vrouwtje, heel klein in elkander. Als een groot blad lag haar kleed over den

[pagina 125]
[p. 125]

donkeren grond. Het hoofdje zijwaarts, de kin licht vooruit en donker de oogen, turende in de schemering naar het lichte riet, dat stil bewoog al door.

In haar gemoed sponnen fijne mijmeringen zich uit, herinneringen onuitspreekbaar ijl, hoe liefde was gekomen bij het argelooze kind. Eerst van het verre hooge zingen, toen zij nog niet vermoedde, wat er gebeuren ging. Dan van het wederzijdsche geheime weten, het blinken van het onuitgesprokene in eigen ziel, den wonderlijken glans, die naar buiten straalde in het zachte gaan tusschen de menschen en de dingen rond. Daarna, als blauwe lucht diep blakerende in het zonnige water, de groote opgang hunner liefde, toen zij elkander openbaarden het reine geschenk.

En eindelijk, herinnering uit de weeë tijden, toen het bleeke lichaam kwam opdagen in het licht-bestaan der ziel, raadselachtig in haar jong leven als een vreemde, een rustverstoorende, onweerstaanbaar aanbiedend het witte lijdensgenot van de zinnen. Dat waren geworden de tijden van kil treuren en hopeloos verlangen naar de rust, die zoo smetteloos juweelde in de herinnering aan het verleden. En zij zag den geliefde heengaan gebogen in droefenis, om in eenzaamheid te zoeken de zuivering, die zij te samen niet meer konden vinden. Een avond was 't als nu, vol gedroom van grijze kleuren, als de lucht ook grijs was van lange strepen, die deinden langs den horizon. Zij zag hem weer gaande heen langs het hooge pad, ver weg tegen de grijze wolkenlijnen. En

[pagina 126]
[p. 126]

zij voelde weer in haar zelve de somberheid van haar leven, zoo staande alleen als een wezenlooze in den avond, terwijl haar niets meer overbleef van hem dan een paar fluisterwoordjes, die zwakjes zeiden van weer thuis komen in haar liefde zoo mooi als voorheen.

En nu, na lange kranke dagen was het weer gekomen, het wondere klinken der extase in haar ziel. Ze wist niet meer of ze terug verlangde om hem te hooren en te zien, maar wel wist ze, dat ze hem terug kon zien zonder gevaar, want haar lichaam was geworden als een witte harmonie van vorm, het zinnebeeld der schoonheid, die rustig in haar woonde....

In den tuin was de nacht gekomen, waarin geheimenis van schoone dingen leefde. In de boomen bewogen vele zachte geluidjes van verborgen vreugde. Als schimmetjes stil vlogen groote vlinders door het donker over de bloemen, die vaag op hun stengels stonden, het groote grasperk lag in het donker bedolven.

Het kleine vrouwtje zat daar heel stil, zij hoorde niet meer en zij zag niet meer, maar haar liefde bloemde open in mijmering: in het geschemer van den zoelen nacht was zij met haar geliefde samen, naast haar was hij in het donker, zij zelve heel licht als een wolkje in het dunne witte weefsel van haar kleed.

Zij zeiden niet veel, en wat zij zeiden, waren klanken meer dan woorden, zoo vaag, dat ze niet wist wat of de woorden zeiden. Het was, als gingen ze samen drijven door den wijden blauwen hemel van den nacht,

[pagina 127]
[p. 127]

heel langzaam, heel zacht, langs de sterlichtjes, stille lampjes schijnende in hun hooge lust. En ver beneden dreef de donkere aarde, zwaar van last. Zij voelde zijn koele vingeren langs haar voorhoofd glijden, het was als of de klankjes van zijn mond licht sprankelden om hen rond, zij wist niet meer of zij de klankjes hoorde of dat zij ze zag......

Een stil geruisch, een schaduw in het donker, haar geliefde kwam terug. En hij zag haar zitten heel klein en laag langs den grond; even blinkend het gezichtje boven het witte kleed, het hoofd hoog gedragen op den tengeren naakten hals, de oogen half geloken, de lippen weinig open, en van de handen al de kleine vingeren samen rustend op haar schoot. Droomvrouwtje mooi wit lichtte ze tegen het donkere hout. Als een sprookje, rein van klank voelde hij de vreugde van haar ziel. Hij bleef stil staan, hij wilde niet zoenen het zachte gezicht en niet opnemen de kleine vingeren in zijn handen. Het scheen hem als zag hij een vrouw, lang door hem vergeten, maar die was een teer wezen van zijn droomen geweest in tijden lang geleden.

Langzaam al meer omnevelde hem haar witte schemerglans, zijn liefde was niet meer verlangen, zij was geworden een rustende lust......

Maar eindelijk begon het geluk te zinken, het was een zacht ontwaken, onweerstaanbaar trok nu de kleine vrouw hem aan. Langzaam, zonder te weten, ging hij tot haar en zonder te weten, zeide hij zacht: ‘Marie!’

[pagina 128]
[p. 128]

Zij richtte het hoofd tot hem omhoog, in haar gelaat blonken de oogen, als waren ze alles wat nog van haar leefde. Toen reikten ze langzaam elkander de handen en, als de klankstraal van een viool stil uitdooft in den avond, verbleekte zacht de groote droom......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken