Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade
Afbeelding van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in WijnandsradeToon afbeelding van titelpagina van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.23 MB)

Scans (16.94 MB)

ebook (4.03 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bibliografie
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade

(1980)–Fons Erens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Rechtspraak en bestuur

Op de Wijnandsrader schepenbankvergadering van 25 mei 1735 werd ten overstaan van Schout en Schepenen een klacht behandeld van de Voogd Russel als rentmeester van de Heer van Winantsrade.

Een aantal personen was zo vermetel geweest ‘uit den hoff van het adelycke huijs van Wijnandsraede af te breken differente takken taxis holt geplant tot het formeren van een soomer huijs’. Het doel van de diefstal was: ‘om ouderwets meyen te planten en te orneren’. De schepenen zijn van oordeel dat dergelijke feiten ‘behoiren in een wel gepoliceerd land gestrafft te worden.’

Gedagvaard worden: Joseph Budé, Joannes Coenen en de ‘keukenmaeght van den borghoff (kasteelhoeve) Griet’. Verder verschenen als beklaagden: Peter Bruis, Baltus à Campo, Jac Offermans, Leonard Brauns (knecht uit het Panhuis), Weren Crijns, Dirck van Neel e.a. De beklaagden waren zo vermetel geweest in de meinacht de bomen te stelen, niettegenstaande het in de kerk van Wijnandsrade afgeroepen verbod: ‘van meyen te planten, zulks op straffe van dry goldguldens amende’.

Overwogen wordt, dat niet alleen de adellijke familie von Bongart zijn bomen kwijt is, maar ook dat ‘de publycke ruste niet alleen gestoort maer oock aenlaet ende vreese geboren wordt van daeruyt krackeelen, dispuyten, jae selfs doodslaegen souden spruyten’.

Elk van de beklaagden werd veroordeeld tot drie goudguldens boete. Bij de ‘jonkheid’ moet zo'n vonnis hard aangekomen zijn en dat niet alleen vanwege die drie goudguldens, waarvoor ze een hele tijd zouden moeten werken. Wat hen naast de onbegrijpelijke stadhuistaal vooral gestoken moet hebben is dat de zaak

[pagina 82]
[p. 82]
De Jonkheid van Hunnecum plm. 1910 bij het begraven van de kermisman, een oud gebruik, waarbij op de laatste kermisdag een grote stropop werd opgehangen en verbrand. Dit gebruik komt nog voor in Maaseik, waar Malbroek (John Churchil), gevreesd Engels legerkommandant en plunderaar in onze streken, de booswicht-kermisman is. ‘Malbroek zal hangen en zijn lijk wordt verbrand.’


illustratie
Op de foto van links naar rechts:
Staand 1e rij: Jean Gardeniers, Johan v.d. Weyer, Maria Muytjens, Liza Frijns, Mina Somers, Nieke Hermes, Liza Wielders, Maria Moonen, Betje Gielkens, Mathieu Gielkens (met fiets), Piet Wielders.
Zittend op paard: Lukas v.d. Weyer (links) en Willem Wielders (rechts).
Staand 2e rij: Tonia Frijns, Carolien Spijkers, Maria Gardeniers, Maria Cremers, Maria Wielders.
Mannen achterste rijen: Leo Wielders, Guus Gardeniers, Leo Somers, Jan Cremers, Andrees Gielkens, Hary Moonen, Sef Moonen, Sjang Frijns, ‘Lei va Sjengske’ Bemelmans.


De ‘Jonkheid’ of jongelingschap speelde een grote rol in het dorpsleven. Alle ongehuwden, ongeacht stand of geslacht, waren lid vanaf plm. 17 jaar. De vereniging stond onder leiding van een ‘kapitein’ of voorzitter en kende allerhande regels, die vanuit een grijs verleden zo gegroeid waren.
De jonkheid verzorgde elk feestelijk gebeuren. Zij organiseerde weidefeesten, mei-den-planten, oogstfeesten enz. Zij bracht versieringen aan bij processies, priesterfeesten, gouden bruiloften. Daarbij was zij ook ontmoetingspunt voor de huwbare jongeren.
[pagina 83]
[p. 83]
Elk feest werd in de vroege ochtend aangekondigd door het schieten van de ‘kamers’. Dat waren ijzeren cylinders, gevuld met een prop leem, die met springstof er uit werd geknald. Het hanteren van de gloeiend ijzeren bout aan een lange steel was niet geheel zonder gevaar. In Hunnecum gebeurde het door ‘Lei va Sjengske’.
De eeuwenoude jonkheid kreeg in de meeste dorpen een gevoelige klap of ging geheel verloren na de dertiger jaren bij de opkomst van de zgn. jeugdstandsorganisaties (Jonge Boeren, Kajotters of Werkende Jongeren, Jonge Middenstanders enz.), georganiseerd naar het model van de standsorganisaties van Dr. Poels. Jongens en meisjes waren van toen af afzonderlijk georganiseerd.
Maar de natuur is sterker dan de leer en in later jaren kwamen er ‘gemengde’ verenigingen van plattelandsjongeren.
Ook de opkomst van ‘buurtverenigingen’ betekende in verschillende plaatsen de ondergang van de eeuwenoude jonkheid.

zo werd opgeblazen en dat op die manier een oeroud gebruik om zeep werd gebracht.

Bovenstaande schepenbankvergadering illustreert enigszins hoe de rechtspraak voor de Franse tijd verliep. De kasteelheer had het recht om een dingbank of schepenbank op te richten in zijn gebied. Tevens mocht hij zelf de leden van die rechtbank benoemen en men was verplicht die benoeming aan te nemen.

De kasteelheer had dus alle macht in handen. Hij kon zelf besluiten uitvaardigen en recht laten spreken over het niet naleven van die besluiten door mensen die hij zelf had aangesteld. De kerk hielp hem een handje daarbij, want de verordeningen werden afgeroepen vanaf de preekstoel.

De schepenbank van Wijnandsrade bestond uit een schout, zeven schepenen, een secretaris en een bode. Het schepenzegel vertoonde de H. Stephanus, patroon van de parochie, samen met het schild van de heer van Wijnandsrade. Het symboliseerde dus wel heel duidelijk het samengaan van kerk en heer.

Dat oude schepenzegel werd later het gemeentewapen. In 1897 stuurt ‘een verontwaardigd Wijnandsradenaar’ een ingezonden brief aan de Maasgouw, waarin hij de spot drijft met de gemeente, die van de heilige diaken St. Stephanus in het gemeentewapen een soort monnik met pij en kap gemaakt heeft!

 

Het is begrijpelijk, dat de rechtspraak niet altijd onafhankelijk van de heer plaats vond. Om de vonnissen uit te voeren kreeg hij tevens het recht om een galg op te richten en folterwerktuigen te

[pagina 84]
[p. 84]

laten gebruiken. Verder kon hij geldboeten en diensten van de bewoners eisen. De vrijwel absolute macht van de vorst ging dus voor een groot deel over op de kasteelheer, die zich dan ook vaak als een ware potentaat gedroeg.

De kasteelheer had verder het recht op een ban- of dwangmolen. De bewoners mochten hun graan alleen daar tegen betaling laten malen. De diensten die hij kon opeisen waren o.m.: bewaking van het kasteel, ijsbreken op grachten en vijvers, hooi maaien en in schuren bergen en de zogenaamde ‘cool- en houtvaerten’. De mensen stonden niet bepaald te springen om hun heer te dienen. Maar weigerachtigen verloren natuurlijk vrijwel altijd het geding en de heer inde naast de dienst ook nog de boete.

In de boetebepalingen was sprake van verschillende muntsoorten. Er bestond namelijk geen eenheid van munt. Niet alleen de souvereine vorst, ook de vrije heerlijkheden, abdijen en geestelijke heren hadden dikwijls het recht om munt te slaan. En zij sloegen er soms dubbel munt uit! Er werd door de adel nogal eens onedel gehandeld door onedel metaal bij het edele te mengen. Dat was blijkbaar minder erg dan de vermenging van het edele bloed in een morganatisch huwelijk. Tot in de Franse tijd is vooral Spaans, Staats en Oostenrijks, maar ook Hongaars, Frans, Luiks en Kleefs geld in omloop. Er waren dukaten, patacons, kronen, Luikse-, Kleefse-, Rijnse- en Carolus-guldens, schellingen, stuivers en oorten.

Schout en schepenen stonden in hoog aanzien. Belediging van hen werd zwaar gestraft. Een symbool van hun rechtspraak was de justitieroede, een lange doornen stok, die bij een plechtige eed aangeraakt moest worden.

De tweede helft van de 18e eeuw is een drukke tijd voor de schepenbanken. Het is de tijd van de benden van de Bokkerijders. Ofschoon heel wat boeken over hen zijn geschreven, is een uitvoerig wetenschappelijk onderzoek over deze benden nog steeds niet afgesloten.

Vast staat dat reeds lang voor de Franse revolutie in heel Europa gedacht werd over meer vrijheid en gelijkheid. De feodale heerschappij met zijn herendiensten, heerlijke rechtspraak, banmolen en willekeur werd hartgrondig verwenst.

Het volk en ook de bokkerijders zelf maakten hun optreden dikwijls mysterieuzer en romantischer dan het in werkelijkheid

[pagina 85]
[p. 85]

was. Zelfs de naam ‘Bokkerijders’ ontstond door de volksfantasie eerst omstreeks 1770. De bendeleden zelf noemden zich ‘gesellen’ of ‘complices’. Het waren de terroristen uit die tijd.

Zo kende Hoensbroek de groep van Gavarelle; de leden legden hun eed af op de Heksenberg in Heerier heide. Met het opsteken van twee vingers beloofden zij voortaan te gaan stelen, God en zijn heiligen af te zweren, de duivel aan te hangen en niemand te verraden.

Uit de processtukken blijkt, dat zij het vooral gemunt hadden op welgestelde boeren, kerken en kastelen. Zo werd in de nacht van 6-7 april 1732 (Palmzondag) ingebroken in de kerk van Wijnandsrade en voor een bedrag van 300 gulden aan zilverwerk en paramenten gestolen.

De denkbeelden van de benden kwamen wellicht ook voort uit de theorieën over sociale gelijkheid, die in die dagen opkwamen en tot bewust verzet leidden. Opmerkelijk is, dat veel bokkerijders verlopen soldaten, wolwevers, marskramers en vooral vilders waren. De vilders kwamen overal op de boerderijen en kenden er de situatie goed. Maar het feit dat de chirurg Josef Kirchhoff en de geletterde Ernest Mistarius bendeleiders waren doet vermoeden, dat er bepaald meer achter zat.

De schepenbanken traden streng op tegen hen; op aandrang van bepaalde kasteelheren zelfs overdreven streng. Eerst werden de foltertuigen getoond. Bekende de verdachte niet dan werden de martelingen steeds heviger: duimschroeven, spaanse stevels, stoel van tortuur en tenslotte de wip, waarbij de beschuldigde aan op de rug gebonden handen omhoog werd getrokken. Bekende hij - wat bleef hem anders over? - dan moest hij de bekentenis zonder marteling herhalen. Het vonnis luidde dikwijls: doodstraf. Deze werd uitgevoerd door de galg of onthoofding, door verbranding na worging, door radbraken of vierendelen. Men kon in hoger beroep gaan bij de heer van Valkenburg, maar die spotte er waarachtig ook niet mee. Andere straffen waren onder meer: de brandstapel bij heiligschennende diefstal, het houden van bedevaarten naar Aken en zelfs naar Rome, verbanning, geseling en brandmerken.

Straf voor misdaden kon soms ‘verzoend’ of afgekocht worden door een grote geldsom. Zo'n voorrecht was er uiteraard alleen voor de rijken. Voor kleinere vergrijpen werden alleen geldboeten opgelegd.

[pagina 86]
[p. 86]

De Fransen maakten een einde aan de plaatselijke schepenbanken door de oprichting van onafhankelijke rechtbanken per kanton en daarboven een arrondissements-rechtbank in Maastricht. Zij legden de grondslag voor ons huidige rechtsbestel. De rechtszekerheid werd voor alle mensen gelijkelijk gegarandeerd. Het bestuur van de dorpen kende voor de Franse tijd natuurlijk geen gekozen gemeenteraad. Een zogenaamde bankvergadering, bestaande uit kasteelheer, schout en schepenen en de voornaamste grondeigenaren, vormde het gemeentebestuur. Een bovenlaag van rijken dus, die beslisten over belastingen, inkwartieringen, vorderingen van bezetters enz. De belangrijkste ambtenaar was de dorpmeester of burgemeester, die gekozen werd door de bankvergadering. Hij moest vooral zorgen voor het innen van belastingen, een goed verloop van inkwartieringen en voor politie-toezicht. Soms moest hij leningen afsluiten om het dorp voor plundering of brandstichting door vreemde legers te behoeden.

De wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht waren dus nauw verweven en in feite in één hand. Door de Fransen werd dit grondig veranderd door een scheiding van de drie machten. De schepenbanken verdwenen met veel oude instellingen zoals leen- en cijns-hoven, tienden enz.

Het Franse departement van de Nedermaas werd ingedeeld in verschillende kantons. Wijnandsrade viel onder het kanton Oirsbeek.

Onder de Fransen vergaderde aanvankelijk nog de oude bankvergadering, vooral ook om te beraadslagen hoe aan de hoge Franse vorderingen voldaan kon worden. Nadien werden gemeenten met minder dan 5.000 inwoners vanuit het kanton bestuurd en bestond er dus geen eigenlijk gemeentebestuur meer. Zij kregen een municipale agent en een adjunct. De verzamelde agenten vormden het kantonnale bestuur.

In 1800, na de staatsgreep van Napoleon, vervielen de kantons als bestuurseenheid. De kleinere gemeenten kregen toen een eigen bestuur met aan het hoofd een ‘maire’, een adjunct en een gemeenteraad van 10 leden. De gemeenteraadsleden werden benoemd door de prefect van het departement. Verder was er een sekretaris en een veldwachter. In veel dorpen werd de veiligheid verhoogd door het vormen van een nachtwacht uit de inwoners, zoals dit voor de Franse tijd ook al gebeurde.

[pagina 87]
[p. 87]

Na de Franse tijd werd het bestuur van de gemeente nog lang volgens Frans model en in de Franse taal voortgezet. In februari 1818 kwam een ‘Reglement van bestuur voor het platteland van de provincie Limburg’ tot stand. De gemeenteraad van kleinere dorpen moest nu bestaan uit negen leden inbegrepen de schout (burgemeester) en de schepenen (wethouders). De gemeenteraad werd benoemd door Gedeputeerde Staten en bestond uiteraard uit dorpsnotabelen. De schout werd benoemd door de koning en de schepenen door G.S. op voordracht van de gemeenteraad.

In 1825 werd de samenstelling nog iets minder demokratisch, zoals van de autoritaire koning Willem I te verwachten viel. In de Belgische tijd (1830-1839) kregen we rechtstreeks gekozen gemeenteraadsleden, waaruit dan schout en schepenen werden benoemd. De Belgische wet bleef van kracht tot de Nederlandse gemeentewet van 1851.

Maar hoe de wetten ook veranderden, het bestuur bleef in handen van grootgrondbezitters en welgestelden. Tussen toen en nu is er in demokratisch opzicht wel iets veranderd, maar de feitelijke macht ligt nog altijd meer bij de rijken dan bij het volk.

 

Ondanks alle veranderingen in bestuur en rechtspraak die IJoannes Hendrijckos gedurende zijn leven meemaakte, kreeg hij nooit een stem in het gebeuren van Wijnandsrade. Zijn vader Jean Leonard heeft nog de schepenbank met marteling en al van nabij meegemaakt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken