Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Litteraire wandelingen (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Litteraire wandelingen
Afbeelding van Litteraire wandelingenToon afbeelding van titelpagina van Litteraire wandelingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.23 MB)

Scans (21.26 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Litteraire wandelingen

(1906)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 314]
[p. 314]

Quantum mutatus ab illo!

Wanneer men de heeren Gorter en Thijssen, (de laatste spreekt in de Jonge Gids) zou moeten gelooven, dan staan we weer aan den vooravond eener revolutie in de litteratuur; niet alleen in ons landje, maar in geheel Europa en Amerika,

Die revolutie zal dus heel wat anders te beduiden hebben dan die van 1880 bij ons, die werd ingeleid door de gedichten van Jacques Perk. Wij dachten nu eindelijk het ware beet te hebben, meenden rustig te gaan zitten in contemplatie voor het eindelijk gevonden schoone, het onveranderlijke duurzame en de blijvende kunst voor alle tijden. Neen, daar komt dr. Gorter ons de woning opzeggen, ons, die rustig zaten in aandacht te luisteren naar de groote zangers van vroegere en latere eeuwen, ze hadden uitgekozen met zorg en het ware van het valsche getracht te scheiden.

Ik meen nu niet, dat er op de poëzie en het proza van 1880 niets zou vallen af te dingen, ik meen ook niet, dat de generatie die in 1880 de heerschende be-

[pagina 315]
[p. 315]

grippen van litteratuur omverwierp, zooveel hooger staat dan de generatie van Potgieter c.s. Neen, maar ook geloof ik niet, dat de heer Gorter gelijk zou hebben in zijne voorrede voor ‘de School der Poëzie’, waarin hij schrijft: ‘De Nederlandsche Poëzie van na 1880, welke kiemen voor eene hoogere zij in zich moge dragen, was burgerlijke poëzie.... zij was als alle burgerlijke poëzie voor een deel valsch, pseudo-klassiek, pseudo-renaissance, ja, pseudo-realist.’

Zeer terecht is daartegen door den heer Kloos in de Nieuwe Gids geprotesteerd op grond daarvan dat de menschelijke natuur niet verandert. En ik wensch er eveneens tegen op te komen. Want hoe kan er iemand toe komen poëzie met het socialisme, een eenvoudig politieken toestand, te vereenzelvigen? De opkomst van den derden stand was een grooter evenement dan die van den vierden, want derde en vierde stand loopen tamelijk wel in elkaar, terwijl adel en geestelijkheid afgescheiden kasten vormden. En heeft nu de litteratuur met de revolutie zulk eene verandering ondergaan? Kan men van adellijke poëzie spreken van vóór 1789? En de schilderkunst? Indien er van burgerlijke poëzie kon gesproken worden, waarom dan ook niet van burgerlijke schilderkunst, burgerlijke muziek? Zullen de natuur, de boomen, bergen en bosschen, de watervallen, zullen de liefde en de haat met andere oogen en andere sentimenten worden aangezien zoodra het socialisme zal overwonnen hebben? Zoo kan er morgen iemand opstaan die hetzelfde van de philosophie zal

[pagina 316]
[p. 316]

beweren en de philosophie van Kant burgerlijke philosophie noemen. Het zou onzinnig zijn die bewering vol te houden. Eene verwerpelijke novatiezucht kan alléén tot zulke beweringen voeren. Neen, het algemeen menschelijke zal in stand blijven en palstaan voor alle eeuwen in de kunst. Gelukkig ook dat er die rots is waarop de kerk kan gebouwd worden.

En nu open ik dezen bundel die den leelijken titel van ‘School der Poëzie’ draagt, want er zit iets onhebbelijks in dezen titel, iets onklaars, niettegenstaande de explicatie; iets van waarom, daarom.

II.

De harmonie der sentimenten is het hoogst bereikbare van den dichtervorst, van hem die naar de dichterkroon streeft. Want in de harmonie zit de kracht en de altijddurende macht. De harmonie is het evenwicht der sferen in het groot en der menschenziel in het klein; zoodra deze verbroken wordt zinken en verdwijnen de krachten totdat uit de wentelende ruïnes wederom de krachten zich constitueeren tot harmonieën. Niemand heeft dit in de nieuwere tijden beter gevoeld dan Goethe.

In de Nederlandsche litteratuur van na 1880 heeft men dikwijls deze wet uit het oog verloren, en omdat men innerlijke kracht miste, heeft men in plaats van te zingen volgens de wetten der muziek die slaapt in de natuur der dingen, gaan schreeuwen, zoodat de

[pagina 317]
[p. 317]

stem tot valsche tonen is overgeslagen. En hiervan beschuldig ik voornamelijk den dichter Gorter. Evenmin als het in een gezelschap of op een concert geoorloofd is uit den toon te vallen evenmin is dat in de litteratuur geoorloofd. Terwijl Franschen, Russen, Zweden enz. hunne kracht vinden in het lumineuse sentiment, bescheiden maar toch zoo diepzinnig uitgedrukt, zijn wij Nederlanders, alsof wij bang waren in het Europeesch concert niet gehoord te worden, gaan schreeuwen en bulderen als dronkemannen en spijtig over de geringe consideratie die ons van andere volkeren ten deel is gevallen zijn wij onze stemmen gaan forceeren.

En hier is een van de zwakke punten waar de naderende jongere generatie op aan zal vallen, want men zou totaal verblind moeten wezen, indien wij geloofden niet gewond te kunnen worden. En een der eersten die zal getroffen worden zal de dichter Gorter wezen, als zijnde het verst afgeweken van de innerlijke schoonheid. Want zijn woorden zijne te zwaar voor de zwakheid zijner sentimenten, terwijl dit b.v. bij Kloos omgekeerd het geval is. En dit omgekeerde is het goede: namelijk zware sentimenten dragend de lichte scheepjes der woorden.

III.

En die voortdurende blijheid van dezen dichter, zij is wel geene essentieele fout in eene dichterziel, maar

[pagina 318]
[p. 318]

zij geeft iets eentonigs. De meeste groote dichters zijn dichters der smart en deze schijnt hij nooit gekend te hebben. Iemand die niet geweend heeft kan geen groot dichter zijn. Hoor bij Dante den zwaren bastoon der smart somber woelen en opstijgen als het geroffel van een vulkaan of hoor de klagende zangen van de kerkerscène uit Faust en ge zult kunnen gissen dat iets aan onzen dichter ontbreekt. Ik benijd hem als mensch en wensch dat er aan zijn geluk geen einde komt, dat geluk dat hij door de lectuur van Spinoza schijnt gevonden te hebben.

‘Hoe heeft één man en door de tijden heen mij dat geluk gegeven! - 't Is alsof hij uit de nevelen van het verleden nog leefde en mij als een levend man aanwezig zijn diepe gedachten bracht.’

 

Zoo spreekt de dichter in het derde en laatste gedeelte van zijn boek. Geheel in den geest van zijn meester zijn in dit laatste alle passies geweken en redeneert zijn koele verstand over geluk. In deze bladzijden is geen enkel gedicht dat eene forsche impressie maakt: het is alles netjes sereen als een tuintje van Le Nôtre waar de watervallen zijn uitgedroogd.

Naar ik gezien heb heeft de heer Gorter in den Nieuwen Tijd zijne stelling over de burgerlijke poëzie opnieuw volgelhouden en daar uitvoeriger. Welnu, hij geve ons de nieuwe poëzie, hij geve ons een enkel gedicht. Hij kan toch niet verlangen dat men in zulke onwaarschijnlijke beweringen als de zijne hem op zijn

[pagina 319]
[p. 319]

woord zou moeten gelooven. Zie, zoo arbeidt geen serieus dichter door in ijdele zelfverheffing zichzelven tot toekomstdichter te proclameeren. Le moi est laissable, heeft Pascal gezegd. En dat ‘ik’ is de wonde plek van de poëzie van na 1880. Het ‘ik’ zal verdreven worden uit de litteratuur. Maar dat zal een nederig man doen, voortschrijdend in vasten stap naar de velden der toekomst. Hij zal waarschijnlijk niet ter stembus gaan maar vooral een mensch zijn en niets menschelijks zal hem vreemd wezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken