Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De getooide doolhof (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De getooide doolhof
Afbeelding van De getooide doolhofToon afbeelding van titelpagina van De getooide doolhof

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De getooide doolhof

(1909)–P.N. van Eyck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Bezinning.

Soli andavamo; - oh senti, senti i merli fischiare, Ella disse fermandosi. G. d' Annunzio.
 
Wel ging ik eenmaal saam met Vrede heen
 
Naar 't lage boschje, dat mij sinds dien dag
 
Een durend heiligdom ter mijmring werd. -
 
Geluideloos, gelijk een roode bloem
 
Ontbloeit, zoo was aan 't Westen opgeglansd
 
Die druipend diepe gloed van de avondval,
 
Welks laatste huivring dàn eerst is verkwijnd,
 
Wanneer reeds lang de weide ligt bedauwd.
 
Daar ging ik mèt haar, wondrend hoe het kon,
 
Dat wij, die altijd zoo ver van elkaar
 
Den dag doorleefden, nu vereenigd, hier
 
Elkaar beminden in dit jonge hout.
 
Wij spraken niet en lieten om ons heen
 
De lenteschemer peinzen, hoorden naar
 
Het windgestreeld en ritselend geruisch
 
Van 't oud geblaart, dat uit de herfst nu nog,
 
Vergrijsd en dor, in groen'ge boomen hing.- -
 
En had nog kort geleên het klemmend leed
 
Mijn droeve ziel doen schreien? Was het dof
 
En fluisterstil geweest, als de avond kwam
 
En mèt hem 't zoet verlangen naar een lied?
 
Nu ging ik dan met Vrede. Een hooge hoop
 
Van toch éénmaal in groot geluk te zijn,
 
Verhelderde mijne oogen, en gerust
[pagina 24]
[p. 24]
 
Liep ik te luistren naar heur lichte tred.
 
Toch kende ik haar nog niet. Ik zag het lijnen
 
Van haar gelaat en handen, - maar zij had
 
Niet ééne keer haar oogen naar mijn hoofd
 
Geheven en niet eenmaal was haar arm
 
Week buigend om mijn leden heengegaan.
 
En ook was dit een fluisterstil verdriet:
 
Zij liep wel kalm, zij scheen wel zeer tevree,
 
Zij scheen niets te verlangen dan alleen
 
Het peizig wandlen in het lage bosch.
 
En 'k zinde nu, wat mij in dezen nacht
 
Het vol geluk van gansch te zaam te zijn
 
Kon geven, - en ik wachtte, - naar het woord,
 
Dat zij zou spreken tot mijn dorstig oor.
 
 
 
Zoo langen tijd. De lucht was dan verblauwd
 
Tot éénen tint, waarin de bleeke lamp
 
Van véle sterren brandde, - 't bottend hout
 
Verdofte staag, de wind woei zacht, geen klank
 
Dan 't ritselen der boomen, dan 't gerucht
 
Der voeten en de deun van haar gewaad.
 
Toen, van dit lange, veelgebogen pad
 
Geraakten we op een boomenlooze plek,
 
In zachten schijn en doezel-zwart omdonsd.
 
Daar zong een merel en daar stond zij stil.
 
In 't diepe zwijgen van het land rondom,
 
In 't stil-zijn onzer monden: dit geluid
 
Van de eenzaam-blijde vogel, die maar zong
 
Om 't eigen lied te hooren, dit gerekt
[pagina 25]
[p. 25]
 
Naar boven juublend juichen, dat dan brak
 
In lange trillers en aan 't eind vervloot
 
In 't ijl, eenvoudig zingen van een wijs.
 
En 'k zag haar aan: een korte vreugdesnik
 
Schreide in mijn kijken en een siddering
 
Van lust en weelde rilde door mijn borst.
 
Dit was dan eindelijk de schoonheid weer,
 
Zoo puur en hoog, dat ik haar zièl niet wìst, -
 
Die ik mocht smaken in 't nabij mij zijn
 
Van Vrede... Ik zag haar aan... zij stond naast mij...
 
Zij staarde mij met vreemden glimlach aan,
 
Heel kalm en rustig... ik begréép dien lach.
 
En even nog bleef ik daar roerloos staan
 
En dronk nog éénmaal 't zingen in mijn ooren
 
En drenkte daar de kudden van mijn leed
 
Aan 't volle wed der vreugde, - reeds bedroefd.
 
Toen gingen wij en scheidden van elkaar.
 
Want ik, die 't proeven van een enkle teug
 
Der schoonheid moet bedwelmen, zóó, dat nooit
 
De erinn'ring en 't begeeren wijkt naar méér,
 
Die naar een ééns genoten schoon altijd
 
Verlangen blijf en zoo mijn zoeken maak
 
Gelijk een jacht, die gansch het leven duurt, -
 
Ik, arme, die nu toch nog had gehoopt
 
Dat 'k dezen nacht met Vrede saam mocht zijn,
 
En wien de zang in 't zwijgend lentebosch
 
Zóózeer de rust ontnam, ik zag haar lach,
 
En wist toen wel dat zij niet blijven kon, -
 
Want háár is elke stilte reeds genoeg.
[pagina 26]
[p. 26]
 
Zij draagt haar peinzen steeds verlangeloos, -
 
Daarom kan zij mijn liefste nimmer zijn.
 
 
 
Toen scheidden wij, maar deze droom bleef mij
 
De lichtste ster in mijns herdenkens nacht,
 
Een heerlijk teeken voor mijn klaar gemis, -
 
Dit lage bosch werd mij het heiligdom,
 
Dat nooit verweert, ter stille mijmering.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken