Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
Afbeelding van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914Toon afbeelding van titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.60 MB)

Scans (27.87 MB)

XML (2.06 MB)

tekstbestand






Editeur

H.A. Wage



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 204]
[p. 204]

130.
Brief
. [potlood, hs. Verwey: 4 Maart 13].

Hooggeachte Heer,

Zooeven ontving ik De Beweging, die ik met gretige haast aangreep. Ik was zoo aanmatigend om vóór andere dingen, mijn eigen artikel te lezen, en voel mij gedrongen U nogmaals mijn dank te betuigen voor al de moeite en de schitterende oplossing van zovele (‘zoo goed als alle’) riddles die het buitengemeen slechte schrift U tegen wil en dank door 's drukkers schuld opgaf. De achtergebleven foutjes zijn geen van alle ernstig. Pag.299, reg.13 v.o. staat ‘en’ overbodig / 304, 9 v.b.insluipen voor insluiper. / 306, 14 v.o. staat dichterlijk rhetorisch, moet zijn dichterlijke rhetoriek./ 307, reg 7 v.b. verwisseling, moet zijn verwissching.

Tot mijn vreugde bemerk ik, dat wat ik had willen omwerken of toevoegen reeds voldoende staat uitgedrukt. Een berg pakken is mij van het hart, of juister van de rug gegleden, zoodat ik mij als Christen verlicht en zonder zondedruk voel, in de hoop dat mijn dichterlijk pad als het zijne het nauwe is. Wat ik ook heel ernstig hoop, is, dat U niet boos, of verstoord waart over mijn briefkaart. Ik voel mij waarlijk als een everzwijn, door die honden van drukkers opgejaagd. Ik behoef U wel niet te zeggen, dat ik met mijn briefkaart niets bedoelde uit te drukken, dat hoe ook op een tekort aan hoogachting zou wijzen. Ik zie U in gedachten glimlachen, om de zwaarwichtigheid waarmede ik de gevolgen van een andere zwaarwichtigheid, misschien geheel onnoodig zit weg te nemen.

't Artikeltje van Labberton las ik met veel instemming. Het is heel goed, hoewel in de uitwerking der gedachten over het toelaatbare, minder dan 't mijne berekend om zooveel mogelijk overdreven voorstellingen van anderen kant te voorkomen; misschien is 't ook beter, op dat punt niet al te voorzichtig te zijn. Er is één merkwaardig ding. Labberton gebruikt een uitdrukking: een banjir, die heel wat afgescheurds kan meesleuren. Nu moet U weten, dat toen Kloos één der gedichten van Uitzichten (De Zoekers) terugzond om een paar kleinigheden, (die ik trouwens verbeterd heb, - met dankbaarh.voor Kloos omdat ik op dat gedicht gesteld ben), ik een lange grootbriefsche polemiek met hem gehad heb, waarin ik o.a. zeide, dat wat een beek, een bloem zou schaden, bij een stroom anders kan zijn, - dat een rivier, niettegenstaande wat hij aan leelijke dingen meevoert, toch mooi kan heeten en dat hij, Kloos als beoordeelaar, daarmee rekening te houden had z.a.ik als dichter te maken had, dat zij niet voorkwamen, de leelijkheden.Ga naar voetnoot385 In de voorrede pag.17 bij Rhijnvis Feith zegt Kloos nu: ‘en laat (R.F.) de volgende wijze woorden hooren, waar de een of andere zwaar-op-de-handsche polemicus-van-heden nog wel een puntje aan zuigen kan:’ dan 't citaat over 't verschikken van één syllabe met funeste gevolgen voor de

[pagina 205]
[p. 205]

harmonie.Ga naar voetnoot386 Vervolgens pag.18 't einde der 2e alinea. Hier heeft hij iemand op 't oog, dat blijkt, en aangezien hierover niets geschreven is, en de zaak aansluit aan Kloos' antwoorden aan mij, meen ik, dat ik hier bedoeld ben.Ga naar voetnoot387

Maar met die ervaring, ben ik nu, om de zaak niet te schaden, expres heel voorzichtig geweest met het toelaatbaar stellen van dingen, die met een beetje kwade trouw en een hoop wanbegrip als negaties van de N.G. desideranda beschouwd kunnen worden. Ik zou echter wel eens graag van U hooren, of U dergelijke voorzichtigheden goed acht, of U 't misschien niet beter acht, minder op verkeerde uitlegging te letten, en eenvoudig tot de laatste consequenties alles te zeggen, wat men wil, al is dit voor een verstandig mensch ook uit het geschrevene reeds op te maken.-

De verandering van uitgever lijkt mij heel gunstig. De Beweging lijkt wat op Odysseus. Na vele lotgevallen, na een dreigende dood òf door Scylla-Koole of Messchaert-Charybis komt zij eindelijk in het oude land terug, van waar zij begon. Zij heeft gelukkig geen uitgever gehad, die de medewerkers tot zwijnen deed worden.

Ik heb de heele Paradise Lost en Regained gelezen. Met een groote bewondering voor het geheel als kunstwerk in verzen en tallooze fragmenten, vond ik het gedicht zoodra God of Jezus hun mond opendoen, of hun zonderlinge daden goedgepraat moeten worden, volslagen mislukt, of tusschen beiden zelfs belachelijk. Ongetwijfeld heb ik te onderscheiden tusschen den puritijnsche [sic!] dichter en mij-persoonlijk, die al die theorieën van vrije wil, erfzonde, voorbeschikking, verlossing, etc. onhoudbaar vind. Het is voor mij evenwel een feit, dat ik die kwesties van 't gedicht niet meer als theoretische onhoudbaarheden, maar als nonsens voel. Wat ik als menschenleer aan ieder gun, die het wenscht te bezitten, verkrijgt voor mij, waar God ze spreekt een eigenschap van onverdragelijke zinneloosheid. Ik heb God nog nooit zóó gedacht gezien als iets van absoluut redelooze willekeur, ronkende, ijdele pronkerij lievende arrogantie en machtelooze zelfverheffing. Maar spreekt het niet van zelf, dat ik het als een ontzaglijke fout voel, dat Milton zóó onmachtig gebleven is, van zijn God, waarlijk de adem der goddelijkheid te doen uitgaan. Menschelijk gesproken komt mijn

[pagina 206]
[p. 206]

gemoed in opstand tegen dit gewrocht; in plaats van de projectie van den volmaakten mensch van de eeuwigheid, is deze God de bezitter van alle bij uitstek kleine eigenschappen. En over alles heen: het voortdurende gevoel van grenzenlooze, roekelooze, misdadige willekeur. Ik heb de ingeboren bekwaamheid mij als afstammeling uit religieuze geslachten in een antropomorphische God in te leven, - er is geen sprake van dat eigen overtuigingen mij tot een onbevoegd lezer en beoordeelaar van het werk als kunstwerk maken, - ik kan het gedicht niet anders [lezen] dan een als geheel - nu bedoel ik de idee - mislukt gedicht. Wat de Paradise Regained betreft dat vind ik haast onleesbaar. Die onnoodzakelijke uitbreiding van een kort en indrukwekkend bijbelverhaal tot vier boeken mist in deze uitwerking voor mij bestaansrecht. Jezus is hier dood en onmogelijk. Ellenlange bespiegelingen, werkelijk te veel eer aan Satan. Hoe kan Jezus zich, ik bedoel nu, mijn Jezus, de Jezus die in mijn gevoel en gedachten leeft, zich zoo vernederen. De korte verachting, die alles omvat, - de verbrijzeling van de slang, de vrijmaking der menschheid, de verhevenheid van God en Christus - van Retro me, Satanas hier in de lengte uitgerekt. Ik wou U dit alles schrijven. U vindt het misschien onuitstaanbaar arrogant, dat ik zóó durf te spreken over een reus als Milton, maar mijn terugschrik is sterker naarmate ik Milton grooter voel, de Milton, kunstenaar van Paradise Lost en andere gedichten dan. Ik heb gezwolgen aan sommige stukken. De mighty line, de magistrale opbouw van het heroische vers, - er zijn weinig dingen, waar ik mijn liefde zoo levend voor voel. Maar even sterk is mijn afkeer van heel, heel veel. Ik kan ze niet anders zien als groote artistieke fouten. Die God, het centrum van het gedicht, waarvan alles emanatie is, zoo klein en gering, zulk een afstand tusschen wezen en honderdmaal in woorden uitgeworpen schijn, vermoordt in veel opzichten 't gedicht voor mij.Ga naar voetnoot388 Milton als Kunstenaar kon toch 't begrip gehad hebben, dat hij zijn God zich niet voortdurend en eindeloos kon laten verdedigen tegen menschelijk-eindige beoordeelingen zijner daden, zonder alle oneindigheid verloren te laten gaan. Deze God is nog niet eens selbstherrlich, hij heeft 't geweten van één die nooit iets kan doen, zonder daarna ellenlange achteraf-verdedigingen te uiten. Deze lectuur heeft mij in beroering gebracht.Ga naar voetnoot389 Eigen kleinheid alléén, tegenover Miltons grootheid en groote naam doet mij vragen, of ik het recht heb zóó te schrijven, maar ik hoop, dat U mijn beschouwingen zult billijken en mij vergeven, dat ik er U mee lastig viel.

Na bel. en hart.gr., ook aan Mevr. en de jongere huisgenooten als altijd

Met de meeste hoogachting
Uw dw.
PNvEyck

[pagina 207]
[p. 207]


illustratie
Brief door Albert Verwey op 4 maart 1913 gericht aan P.N. van Eyck.


[pagina 208]
[p. 208]


illustratie

voetnoot385
Van die polemiek is in Van Eycks correspondentie niets teruggevonden.
voetnoot386
Op p. 17 van Rhijnvis Feith, bloemlezing met inleiding door Willem Kloos, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam z.j (1913) citeert de inleider dan:
‘Dat men in dat oogenblik van vermaak, van den vollen triomf der Poëzy slechts één syllabe verschikke, door een gebrekkige uitspraak slechts eenigszins de harmonie verstore, en al uw vermaak zal verdwenen zijn.’
Het citaat is ontleend aan Verhandeling over het Heldendicht uit Dicht- en Prozaïsche Werken; zesde deel, Rotterdam 1824; p. 118.
voetnoot387
Kloos zelf schrijft op p. 18 van het onder noot 386 genoemde boek:
‘En alle individuën daarentegen, die alleen van hun eigen ongemeenheid vervuld, daartegen zouden willen ageeren, met smadend schelden, en alles het onderste boven keeren, vallen na een kort poosje van gewekte verbazing, terug weer in de duisternis, waar slechts hun eigen eerzuchtige willekeur hen uit opspringen deed.’
(‘daarentegen’ als tegenstelling tot de werking van een ‘meer universeel geestelijke macht, of intellectueel beginsel’ in of achter ‘de afzonderlijke bewustheden’ aan het grote weefsel waarvan de voornaamste elementen in en door de hersens van enkele groten - ‘wegwijzers der menschheid’ - verbreid worden.)
voetnoot388
‘... Waarvan alles emanatie is ...’. Stelt Van Eyck hier een neo-platoonse opvatting tegenover die van Milton? Of wil hij uitsluitend terugwijzen naar ‘centrum van het gedicht’?
voetnoot389
Die ‘beroering’ laat veronderstellen hoe sterk een godsdienstig verleden doorwerkte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Uren met Platoon

  • over De getooide doolhof

  • over Het ronde perk

  • over Uitzichten


auteurs

  • over Paul Cronheim

  • over J.C. Bloem

  • over Nine van der Schaaf

  • over [tijdschrift] Beweging, De

  • over P.C. Boutens

  • over Stefan George

  • over Geerten Gossaert

  • over Jan Greshoff

  • over Willem Kloos

  • over Aart van der Leeuw


landen

  • Italië


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 4 maart 1913