Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
Afbeelding van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914Toon afbeelding van titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.60 MB)

Scans (27.87 MB)

XML (2.06 MB)

tekstbestand






Editeur

H.A. Wage



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

201. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 7 juli 1914

Rome, 7 Juli '14.

 

Zeergeachte Heer,

Voorzoover Uwe benoeming tot doctor h.c. een blijk van algemeene erkenning Uwer literair-historische verdienste is, wensch ik U er hartelijk geluk mee. Dit was aldus de reden van Uw bezoek aan Groningen, waarvan U mij een relaas beloofde? Wat mij zeer getroffen heeft in des rectors redevoering is de aanmaning, dat de titel U en de anderen niet mocht strekken tot voedsel van ijdelheid! Dat is toch wel een beetje bar. Het is ongetwijfeld een ‘eer’, maar om nu tegen een man die zich door onvergankelijke arbeid verdienstelijk gemaakt heeft, - een leven lang, - te zeggen dat hij niet ijdel moet worden vanwege een titel, die après tout iedere malloot met een paar jaar methodische voorgekauwde arbeid kan verkrijgen, dat wijst al weer op een overdreven waardeering voor eigen kring die een beetje belachelijk is. Ik meen in Uw geest te handelen wanneer ik U de andere eer aandoe, U nooit met den titel te adresseren.

Heeft U veel ergernis gehad aan het gebouw en deszelfs versieringen. Ik reken er op, dat U uwe belofte van een verhaal nakomt.Ga naar voetnoot36

[pagina 17]
[p. 17]

Het stukje v. Jan v. Krimpen - verloofde van Jan Greshoffs verloofdes zuster - heb ik gelezen.Ga naar voetnoot37 Ik schreef er een antwoordje op en zond 't naar Wiessing.Ga naar voetnoot38 Deze vond de toon van Kr. n.b. ‘waardig’ en verklaarde vóór de plaatsing algemeen-geacht advies te hebben ingewonnen. Hij weigerde niet: bestrijding, maar wel de mijne. v. Royen is bij hem geweest en zeide hem, dat zijn advies dan toch zeker niet kwam van den door v.K. zoo geprezen de Roos.Ga naar voetnoot39 Wiessing dacht toen klaarblijkelijk ons een hak te zetten door te zeggen: waarom laat U 't dan de Roos niet weerleggen? ‘Dat zal gebeuren’ zie v. Royen en in 't nummer van 11 Juli komt nu een stukje van de Roos. Het mijne was toornig en scherp. U moet er werkelijk ‘in’ zitten, om te voelen, hoe letterlijk regel voor regel een feitelijke onjuistheid is. De meeste dingen zijn eenvoudig gelogen, hij beweert dingen, die niet waar zijn, en een blik in het boekje toont dat telkenmaal aan. Maar dan de toon! Het begin is natuurlijk een insinuatie. 30 December had ik nog niets met de Rotterdammer te maken. Het stukje is in opdracht v. de MeesterGa naar voetnoot40 geschreven en, het spreekt van zelf, de schrijver heeft bij mij zijn licht ontstoken. Heeft U overigens opgemerkt, dat v.K. de drie voornaamste punten eigenlijk niet bestrijdt? Hij spreekt telkens tegen iets wat niet in de geïncrimineerde passages staat. Ik zie in het geheel slechts een uitnoodiging aan den onmachtigen Brusse, om van zijn, v.K's, hulp gebruik te maken.

Er is een materieele zaak die mij zorg baart. De hoofdred. v.d. Rott. heeft mij uitdrukk. f 20.- per brief beloofd voor 't geval mijn brieven goed waren.Ga naar voetnoot41 Ik heb natuurlijk f 20.- gedeclareerd, en nu ontving ik voor mijn 10 brieven f 15.- per stuk. Dat zou in 't jaar 50 x 15 zijnde ƒ 750. maken, en eerst bij 66 br. bereikte ik n.b. f 1000. U begrijpt, dat ik dat niet kan uithouden en ik heb dan ook direct aan de Hoofdred. geschreven, - ik blijf hier niet, wanneer zij geen f 20. geven. Vindt U dat geen onmogelijke houding: ‘Wij hebben de eer de door U gedeclareerde f 20. te veranderen in f 15!’ Wat mij ook ergert, is, dat er geknoeid en gewerkt wordt in mijn brieven, niet in den inhoud, maar in de stijl. Niet ook door de Meester, maar door den polit. redacteur.Ga naar voetnoot42

[pagina 18]
[p. 18]

‘Duli verhaalt in zijn 14e eeuwsche, 9-deelige geschiedenis van Florence het verhaal’ wordt: ‘Duli verhaalt in zijn gesch. v.F. in 9 deelen het verh.’ Dergelijke onnoozelheden en nog veel meer - van door elkaar gekiepte alinea's niet te spreken - komen nu op mijn rekening. Vooral hindert mij des mans inbeelding. Daar komt nu werkelijk mijn trots tegen in opstand.

Het is niet altijd gemakkelijk, uittemaken wat ik zal zeggen. Dikwijls denk ik aan Goethe's woord in Rome: ‘Men zou een jaar zwijgend hier moeten zijn, voor men zou kunnen spreken’ en ik vermijd het over iets anders te schrijven dan over wat des modernen daags is, politiek b.v.Ga naar voetnoot43 Ik schrijf principieel geen andere kranten na. Iedereen verwacht dat van mij, maar ik doe het niet. Ik haal de feiten uit de bladen, en ontwikkel naar mijn eigen karakter mijn gedachten. Dit kan het gevolg hebben, dat die gedachten niet altijd overeenstemmen, omdat ik ze nog niet van uit één vast kernpunt kan ontwikkelen. Ook zijn ze misschien wel eens niet de diepst mogelijke, omdat de schrijfdwang (of gebrek aan interesse wel eens) mij verhindert zoo ver mogelijk door te denken. Maar alles bij elkaar heb ik niet voor mij zelf het gevoel - wanneer ik op deze wijze werk - dat ik getrouwelijk de frases nabauw van mannen aan wier ernst ik dikwijls twijfel en wier schrijfwijze en stem ik zoo al niet minacht dan toch laag schat. Ik ben bang mij te veel op een hoogmoedig standpunt te stellen, - ik ben toch maar een grünschnäbelchen met betwistbare, in elk geval betwiste kwaliteiten, - maar ik heb altijd onmiddellijk het gevoel van tegenzin, wanneer iemand mij journalist noemt. Tegenzin niet tegen het werk, maar tegen de medewerkers.

U schreeft mij niet over den titel van mijn bundel? Opzettelijk? Dan berust ik natuurlijk. Zoo niet, dan breng ik de zaak nog eens onder Uw aandacht.

Gister ontving ik de brieven van v.Goch [sic] en 's avonds las ik de merkwaardig zwak geschreven inleiding. Jammer dat zoo'n monument geen magistrale inleiding mocht verkrijgen.Ga naar voetnoot44 Ik stel mij er buitengewoon veel van voor. De Beweging ontving - ik nog niet. Noch Mei, Juni van huis, noch, niettegenstaande ik Versluys mijn adres opgaf, Juli. Ik las in de Rott. 3 sonnetten v. jongeren. En een paar sonnetten v. v.Suchtelen uit Liefde's Dool, die mij - alweder - niet troffen.Ga naar voetnoot45 Ik ‘mag’ den dichter v.Suchtelen zeer beslist niet. Ik zag een aankondiging van een bloemlezing uit Novalis door Dirk Coster,

[pagina 19]
[p. 19]

met medewerking v. Boutens en Jany Holst.Ga naar voetnoot46 Ik wreef mijn ogen uit. Deze drie hebben elkaar gevonden? En misschien sinds lang? En ziedaar de oplossing van het vraagstuk van Jany's vervreemding van mij? En zijn haast insinueerend oordeel over mijn Boutensartikel?Ga naar voetnoot47 Ik heb mij gister nog in die verloren vriendschap verdiept, en had moeite mij uit die stemming weer uitte werken. Mijn laatste ervaring wordt misschien Gerretson. Hij vroeg ons wenschen, lijstje twee maal, hij gaf ons op wat hij wou geven, kwam bij mij op den dag van mijn promotie, wij scheden[?] als de beste vrienden, en sinds dien heb ik niets van hem gehoord. Geen cadeautje, geen belangst. op de receptie, niets op de huwelijksdag, - geen zending v. geld, die hij mij beloofd had. Ik heb hem gisteren eindelijk geschreven en opheldering gevraagd. Wat zou dat nu weer zijn? Een nieuwe tik tegen mijn idealisme op het gebied van vriendschap? Ik hoop van niet.Ga naar voetnoot48

Ik ben 1 week thuis geweest om een vrij scherpe influenza-aanval, en heb dus weinig gezien v. Rome. Ik ben een paar maal in de St. Pieter geweest en eenmaal, met bijzondere vergunning, er onder, in de ± 2 m hooge overblijfselen v.d. basiliek, die voor de bouw v. St. Pieter geraseerd is. Die oude Kerk is in zijn geheel waar te nemen, men loopt er om zoo te zeggen in, en staat verbaasd over het vandalisme, waarmede de kunstwerken op de vereischte hoogte door midden gehakt zijn, om het bestemde ‘level’ der nieuwe Kerk te verkrijgen. Wij modernen vinden dit bar. Maar er is één mooie trek in: Het besef van eigen waarde en waarde v. eigen tijd, die zich zelf, zelfs ten koste v. vroegere Kunst, wil doorvoeren en vereeuwigen. Precies wat de negentiende eeuwsche architectuur zoo grondig gemist heeft. Die heeren zouden er niet aangedacht hebben, zich in een anderen stijl te uiten, dan die zij als de hunne voelden!

De St. Pieter heeft mij voorloopig volstrekt koud gelaten. Ja, een bewondering heb ook ik voor zulk een grootheid van lijn en maat en verhouding, een roerlooze bewondering. Maar wanneer zij de tempel is van de Kerk, is het dan niet duidelijk dat zij even weinig de tempel is van het Katholieke geloof? Er is geen schaduw, geen mysterie in deze Kerk. Het is niet mogelijk in het half donker langs de wanden in de biechtstoel te gaan, - de kerk is in al haar versierdheid naakt. Ik las een merkwaardigen lof: de verhoudingen zijn zijn [lees: zoo?] grootsch en volmaakt, dat het onmogelijk is door den aanblik alleen te besluiten tot de geweldige omvang, die in werkelijkheid beslagen wordt. Ik vind dien lof merkwaardig. Ik zou 't zoo graag willen omkeeren en van de ideale kerk zeggen: het geloof heeft zoo hart en geest v.d.bouwheer doordrongen en

[pagina 20]
[p. 20]

bestuurd, dat zijn schepping, niettegenstaande haar kleinen omvang, een onmetelijkheid, een oneindigheid schijnt? Wanneer men dan bedenkt, dat de geloovige in zijn kerk deel wil hebben aan zijn Godheid, gemeenschap der heiligen begeert, dan zou de lof der St. Pieter een blaam zijn en in de tweede kerk eerst het wezenlijke bereikt worden. Het mag een bewijs van 's menschen intellectueele grootheid zijn, wanneer hij een ontzaglijke ruimte met behoud van haar bestaan, zoo te binden weet, dat zij veel kleiner schijnt. Maar het is een bewijs van 's menschen menschelijke grootheid, wanneer hij een kleine ruimte, zóó van zich zelf weet te doordringen, dat zij niettegenstaande, en zelfs door haar begrenzing een oneindigheid schijnt en de sterveling gelegenheid laat zich te verliezen in het heelal, of in God.

Ik ben werkelijk bevreesd dat beschouwingen als deze geen belang voor U zullen hebben. Toch schrijf ik ze graag neer, want de vorige maal reageerde U en uit Uw antwoord kon ik zelf, ook door afleiding, weer winst hebben.

Wilt U misschien liever dat ik met de machine schrijf? Ik voel mij alsnog onbevangener met de pen in de hand. Mijn krantenbrieven schrijf ik nu vóór de machine, men moet er eerst heel erg aan wennen. Het is voor U op de machine heel wat gemakkelijker te lezen.

Ik schreef deze brief van morgen, 't is nu avond. Van middag zijn wij naar het Kerkhof geweest, - naar de graven van Shelley en Keats. Morgen is het Shelley's sterfdag.Ga naar voetnoot49 Het is een van mijn zachtste uren geweest.

Ik zal de brief nu gauw wegdoen. Zooveel te gauwer is hij in Holland en zooveel te gauwer heb ik kans op antwoord. Met hart. gr. ook van Nelly, aan U allen

geheel Uw

PN.v. Eyck

voetnoot36
Op 1 juli 1914 vonden in Groningen verscheidene erepromoties plaats in verband met het 300-jarig bestaan van de Rijksuniversiteit. De koningin kreeg een doctoraat in de Nederlandse letterkunde. Haar promotor was de rector-magnificus, prof.dr. H.J. Hamburger. Na een dankwoord van de jonge doctor leidde de rector de overige promoties in, die per faculteit voltrokken werden door de decanen. Voor H.P. Berlage, Antoon Derkinderen en Verwey was dat de aan de faculteit van letteren en wijsbegeerte verbonden dr. J.H. Kern.
Het Academiegebouw aan de Broerstraat 5, was in 1906 geheel uitgebrand. Op de fundamenten van het oude was spoedig daarna een nieuw gebouw opgetrokken, dat in 1909 in gebruik was genomen. De promoties van 1 juni 1914 werden in dat gebouw voltrokken en Van Eycks afwijzende kritiek gold vooral het trappenhuis daarvan.
voetnoot37
Maria Paulina (Nini) Brunt (1891-1984) zou in 1917 met Jan van Krimpen in het huwelijk treden. Zij was de zuster van Agatha Christina (Aty) Brunt (1887-1987), die met Jan Greshoff was verloofd. (Zie voorts n. 32.)
voetnoot38
Henri Pierre Leonard Wiessing (1878-1961) was van 1907 tot 1915 hoofdredacteur van het weekblad De Amsterdammer. Na een conflict met de uitgever/eigenaar van het blad stichtte Wiessing vervolgens De Nieuwe Amsterdammer, dat verscheen van 1915 tot 1920.
voetnoot39
De letterontwerper en boekverzorger Sjoerd Hendrik de Roos (1877-1962) reageerde, mogelijk op verzoek van J.F. van Royen, op Van Krimpens negatieve bespreking van De Zilverdistel in De Amsterdammer van 19 juli 1914. (Zie n. 32 en voorts Zilvertype corps 15. Briefwisseling tussen J.F. van Royen en S.H. de Roos over het ontwerp van de Zilvertype, 1914-16 (ed. Sjaak Hubregtse [et al.]), Amsterdam 1994, p. 56.)
voetnoot40
Jan van Krimpen had in zijn bijdrage in De Amsterdammer over De Zilverdistel gesuggereerd dat het artikel in de NRC ‘geschreven of zeer direkt geinspireerd moet zijn door de leiding van de Zilverdistel zelf’. Johan de Meester (1860-1931) was redacteur voor kunst en letteren bij de NRC. (Zie ook n. 32.)
voetnoot41
Van 1910 tot 1936 was Govert George van der Hoeven (1872-1955) hoofdredacteur van de NRC.
voetnoot42
Een van de redacteuren voor buitenlandse politiek was op dat moment Hendrik Jan Noordewier (1880-1941), die sedert 1911 aan de NRC was verbonden. Na een jaar als correspondent te Berlijn gewerkt te hebben, werd hij in 1912 bureauredacteur buitenland. In 1920 zou hij opnieuw naar Berlijn als correspondent vertrekken.
voetnoot43
Van Eycks verwijzing herinnert aan een zinsnede uit een brief van Goethe aan Charlotte von Stein van 17 november 1786: ‘Ja man täte wohl, wenn man, jahrelang hier verweilend, ein pythagoreisches Stillschweigen beobachtete’ (Gedenkausgabe, dl. 11, Zürich-Stuttgart, 21961, p. 143.)
voetnoot44
In De Beweging 10 (1914) 7 (juli), p. 110-111 schreef Verwey ‘een enkel woord ter aankondiging’ van de uitgave van Vincent van Goghs brieven. Zijn oordeel over de inleiding van Jo van Gogh-Bonger was minder ongunstig dan dat van Van Eyck. Verwey achtte Bongers' bijdrage ‘van bizondere hulp voor de lezer, die telkens van de Brieven naar de Inleiding en van de Inleiding naar de Brieven terugkeert, om zijn voorstelling aantevullen en te versterken’. (Zie ook n. 11.)
voetnoot45
De NRC van zaterdag 4 juli 1914 (Av. B) berichtte over de in 1913 bij de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur te Amsterdam verschenen bundel Liefde's dool. Een sonnettenkrans in vier boeken van Nicolaas Johannes van Suchtelen (1878-1949). Het artikel is opgebouwd uit citaten en eindigt met een aanbevelende tekst. De ‘3 sonnetten van jongeren’ werden niet gevonden.
voetnoot46
In de reeks Boeken van Wijsheid en Schoonheid verscheen bij de Hollandia-Drukkerij te Baarn in 1915 Uren met Novalis. Een keur van stukken uit zijn werken , vertaald en ingeleid door Dirk Coster. Twee ‘geestelijke liederen’ werden door P.C. Boutens vertaald (p. 119 en 176); bij de andere gedichten werd de naam van de vertaler niet genoemd, zodat de vermelding van A. Roland Holsts betrokkenheid onduidelijk blijft.
voetnoot47
Zie Briefwisseling (1), p. 152, n. 252; voorts Wage, p. 197-199.
voetnoot48
De vriendschap met F.C. Gerretson bleef tot het overlijden van Van Eyck op 11 april 1954 stand houden. Aanvankelijk waren er in de correspondentie grote hiaten, maar de band zou ondanks de vrees van Van Eyck nooit verbroken worden. (Zie Briefwisseling Gerretson-Van Eyck (ed. P. van Hees/G. Puchinger), Baarn 1984.)
voetnoot49
De Engelse dichter Percy Bysshe Shelley (1792-1822) was op 8 juli 1822 verdronken in de baai bij La Spezia. De urn met zijn as werd in Rome op het protestantse kerkhof begraven naast John Keats die in februari 1821 daar ter aarde besteld was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Uren met Platoon

  • over De getooide doolhof

  • over Het ronde perk

  • over Uitzichten


auteurs

  • over Paul Cronheim

  • over J.C. Bloem

  • over Nine van der Schaaf

  • over [tijdschrift] Beweging, De

  • over P.C. Boutens

  • over Stefan George

  • over Geerten Gossaert

  • over Jan Greshoff

  • over Willem Kloos

  • over Aart van der Leeuw


landen

  • Italië


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 7 juli 1914