Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jacht op de spiegel (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jacht op de spiegel
Afbeelding van De jacht op de spiegelToon afbeelding van titelpagina van De jacht op de spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (28.60 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jacht op de spiegel

(1952)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

III

Marlotje keek bedenkelijk. Ze had vaak genoeg naar de maan getuurd om te weten, dat alles daar glinsterde en dus best van glas of kristal kon zijn. En in heldere winternachten had ze met haar eigen ogen de torens en kastelen bíjna kunnen onderscheiden. Maar dat deze jongen - een vreemde jongen weliswaar, maar toch óók een jongen, die boterhammen en spieringstaartjes at - daar thuis zou horen, was moeilijk aan te nemen.

‘Dus, jij woont in een groenglazen huisje op de maan...?’ bracht ze eindelijk uit. ‘Alles goed en wel, maar hoe kom je dan hier, op aarde, in de Boendertjessteeg?’

Jock wriemelde verlegen aan een lathyrusrank. Toen wurmde hij een zakdoek uit de mouw van zijn hesje, en snoot met veel lawaai zijn neus. In weerwil van het feit, dat hij een deftig grijsfluwelen grotemensenpak droeg, zag hij er nu ineens zo klein en verdrietig uit, dat Marlotje spijt kreeg van de wat ongelovige toon, die ze tegen hem had aangeslagen. Hij stond zo zielig middenin de goot. Zijn gezicht glom niet zilverachtig meer, en de parelmoeren glans was uit zijn haar verdwenen. Hij boog zijn hoofd en zei zacht: ‘Ze hebben me er af gegooid...’

‘Wat vertel je me daar!’ Het oude vrouwtje bibberde van verontwaardiging. Als die jongen de waarheid sprak - en hij sprak de waarheid, dat wist ze plotseling heel zeker, daarvoor zou ze al haar sokken in het vuur durven steken - dan moesten er vreselijke toestanden heersen daar op die maan. ‘Wat een harteloos hemel-

[pagina 21]
[p. 21]

lichaam...’ dacht ze, en ze zei: ‘Ga mee naar binnen. We zullen zélf licht maken. Struikel niet over het kussen.’

Gevolgd door Jock klom Marlotje snel over de vensterbank in het kamertje. Ze stak de petroleumlamp boven de tafel aan, trok met een ruk de roodgeruite gordijntjes voor het raam, duwde Jock in de oude rieten schommelstoel, hing haar omslagdoek en alpinopetje aan de spijker bij de deur, en zette water op voor verse koffie. En ondertussen liep ze zichzelf almaar te ergeren over de maanbewoners, die wel onmensen moesten zijn om zo'n onschuldig schaap van een kind te verstoten.

‘Dus ze hebben je feitelijk zomaar van boven naar beneden gegooid,’ zei ze. ‘Kleine stakker...’

Jock ging fier rechtop zitten in de schommelstoel. ‘Ik bén geen kleine stakker,’ zei hij flink. ‘En u hoeft heus geen medelijden met me te hebben. Zo erg is het niet. De kinderen op de maan weten hoe ze moeten vallen. Dat leren ze. Net als lopen. Er zijn er al zoveel afgegooid. Het is eigenlijk een hele eer. En als we erg terug verlangen naar huis, worden we weer omhoog gehaald in een groot, doorzichtig schepnet. Daarvoor zorgen de maangodinnen.’

‘De maangodinnen?’ Marlotje, die juist in een hoek van het kamertje bezig was de blauwbrander, waarop de koffie stond te pruttelen, lager te draaien, trok haastig een krukje dichterbij, en ging tegenover Jock aan tafel zitten.

‘Wat is er met die maangodinnen? Ik hoop, dat je niet tot de een of andere barbaarse secte behoort. Je

[pagina 22]
[p. 22]

bent hier neergekomen in een Nederduits Hervormd land, vergeet dat niet! Ik zal je natuurlijk geen strobreed in de weg leggen, maar al de anderen gaan over lijken als er een vreemde godin in het spel komt. Ik zou je dus ernstig willen waarschuwen...’

Jock keek wat verbouwereerd. ‘Nu ja,’ zei hij, ‘je zou ze ook maankoninginnen kunnen noemen, want het zijn allemaal vrouwen van de maankoning. Ze dragen een kroon van bevroren crême de menthe en waaiende wijde jurken, die gemaakt zijn uit meters en meters fluorescerende sneeuwstormtule. Mijn grote broer zegt, dat ze soms een vreemde macht hebben over de mensen en de dieren en de dingen, een macht waar de koning zelf niets van af weet. De koning zelf is alleen maar trots op zijn koninginnen omdat ze zo mooi zijn. Hij geeft ze armenvol diamanten en zwarte parels, die ze de volgende dag doorsturen naar de hospitalen om de maanzieken op te vrolijken... Ze zijn heel goed en verstandig. Ze kennen de maan door en door, en alle mensen, en zichzélf... En het zijn helemaal geen saaie pieten! Met Nieuwe Maan geven ze feesten in de kasteeltuin. Dan is er vitrophoon-muziek en bosbessen-ijs en een montagne-russe van onbreekbaar glas. En mijn grote broer is eens met een maangodinnetje naar de kermis op Venus geweest. Ze hebben gedanst dat de meteoren er af vlogen...’

Drie muggen en een langpoot, die door de kier van het gordijn waren binnengekomen, zwierden om de halfvergane gele zijde van de lampekap. Ergens beneden in het huis begon een kind te huilen. Een kat of een rat rende door de goot, vlak langs het raam. Maar

[pagina 23]
[p. 23]

Marlotje lette niet op dit alles; ze zat met rode oren te luisteren naar het verhaal van de vreemde jongen, en toen die even zweeg, vroeg ze: ‘En toen? Wat doen ze nog meer, die maangodinnen?’

Jock vond dit blijkbaar een moeilijke vraag. ‘Ik weet niet wat ze nog meer doen....’ zei hij. ‘Ik weet wel, dat ze ons van alles leren. Ze leren ons maanrijkskunde en wolkspringen en glimglanzen. En als we daar genoeg van af weten, komt het hoofdvak. Dat is erg moeilijk... Dan krijgen we les in de waarheid. De maankoning houdt zich daar niet mee bezig. Die heeft andere dingen aan zijn hoofd, zeggen ze. Die moet ervoor zorgen, dat de maan goed rond blijft, dat de deuken erin telkens weer verdwijnen.’

Marlotje knikte. Dat van die maankoning kon ze best begrijpen. En terwijl ze de koffiekoppen nog eens vol schonk, vroeg ze of álle maangodinnen goed waren, of er niet eens een slechte onder was, ‘echt een kwaje...’ en Jock zei, dat in het Leerboek der Heelallandse Geschiedenis stond vermeld, dat er ook wel eens een slechte godin was geweest op de maan. ‘Maar,’ zei Jock, ‘zodra ze dat merken wordt zo iemand verbannen. Ze wordt er af gegooid, net als ik vandaag... Maar ík mag terug komen als ik wil en zíj niet... Op een schepnet hoeven zulke wezens niet te rekenen. Waar ze neervallen worden ze een spook.’

‘Dat is heel akelig,’ zei Marlotje. ‘Hier op aarde hebben we geen spoken...’

‘Weet u dat zeker?’ vroeg Jock. ‘In ons leerboek staat, dat er tienduizenden jaren geleden eens een slechte godin, die onder allerlei vervloekingen naar beneden

[pagina 24]
[p. 24]

was gesmeten, pardoes op de aarde terecht kwam. Het was zó'n slechte godin, dat alle maanbewoners haar na stonden te kijken om er zeker van te zijn, dat ze echt wég was. Ze hebben allemaal met hun eigen ogen gezien, dat ze neerviel op aarde, dat ze een paar seconden, doorschijnend als een spookbeeld, doodstil bleef staan, om vervolgens helemaal onzichtbaar te worden tussen de rotswanden van een vallei...’

Marlotje wachtte even, en vroeg toen luchtigjes: ‘Is dat soms de Kristallen Dame?’

De jongen, voor wie deze geschiedenis waarschijnlijk al oud en afgezaagd was, speelde gedachteloos met de sokken, waarmee de tafel voor hem vol lag: groen bij groen, en zwart bij zwart, en rood bij rood... ‘Ik weet niet...’ zei hij vaag. ‘Ik weet geen namen... Maar als die Kristallen Dame een spook is...’

‘Sommigen zeggen het.’ Marlotje keek door smalle oogspleetjes naar de gordijnkier, waar een streep avondhemel zichtbaar was. ‘Ik geloof niet in spoken...’

De jongen bouwde nu een pyramide van sokken. ‘Alles wordt van halfdoorzichtig steen...’ zei hij. ‘Waar ze neervallen wordt alles van turkoois of topaas...’

‘Of amethyst...’ dacht het vrouwtje met een beklemd gevoel. Ze veranderde vlug van onderwerp. ‘Dus,’ zei ze, ‘jij wordt tenminste straks weer in dat schepnet naar boven gehaald.’

Jock liet de sokken met rust en schudde krachtig van nee. ‘Ik wíl niet terug in het schepnet! Ik bén niet zo kinderachtig. Op de maan hebben ze me niet nodig, híer wél!’

‘Hier wel...?’ Marlotje trok haar wenkbrauwen op

[pagina 25]
[p. 25]

tot aan het begin van haar peper-en-zoutkleurig kuifje.

‘Ja,’ zei Jock, ‘het gaat zó...’ en toen vertelde hij dat de kinderen niet zomaar van de maan werden gegooid maar dat ze allemaal iets mee kregen, waar ze op aarde wat aan zouden hebben. ‘De bedoeling is dat we ons nuttig maken, ziet u. Sommigen van ons krijgen geprepareerde doeken om de kerkklokken op te poetsen. Anderen hebben zeemlerenlappen, waarmee ze vensterruiten zo helder kunnen maken dat het is of er helemaal geen vensterruiten meer zijn. Een vriendje van me moest met een speciaal soort hark het kroos van de vijvers halen. En een ander vriendje werd naar omlaag gegooid met een grote fles oogwater om de mensen beter te laten zien. De maangodinnen zeggen, dat zoiets een ‘roeping’ is. Ik heb mijn roeping meegekregen in een rose kartonnen doos. Het is een grote, platte maanschilfer. Zulke schilfers noemen ze geloof ik ‘spiegels'.’

Marlotje legde de sok, die ze juist op had genomen om te gaan stoppen, weer neer. Jaren geleden was er door de Boendertjessteeg eens een zeeman gekomen, die het ook over ‘spiegels’ had gehad. En er waren ontdekkingsreizigers geweest, die vertelden van geheimzinnige stukken zilverglas.

‘Als je in een spiegel kijkt, zie je jezelf, nietwaar...?’ vroeg ze met trillende stem.

De jongen knikte. ‘Het is helemaal geen mooi gezicht,’ zei hij. ‘Maar mijn grote broer en de maangodin, met wie hij op Venus heeft gedanst, dachten dat de mensen hier best zo'n ding konden gebruiken. Ik geloof dat de bedoeling is...’ Hij zweeg plotseling

[pagina 26]
[p. 26]

omdat Marlotje was opgestaan en hem, over de sokkentafel heen, met stralende ogen aankeek.

‘Op zoiets heb ik mijn levenlang gewacht!’ riep ze. ‘Een spiegel in dit land! O jongetje van de maan, waar is de spiegel voor Lobelia?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken