Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jacht op de spiegel (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jacht op de spiegel
Afbeelding van De jacht op de spiegelToon afbeelding van titelpagina van De jacht op de spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (28.60 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jacht op de spiegel

(1952)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

VI

Het verhaal van de goudpelhen was wel wat verward geweest, maar het slot liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Dolle Dorus had de spiegel meegenomen en zat er nu ergens mee, Joost wist wáár.

Jock en Marlotje stonden verslagen te kijken. Wat moesten ze doen? Dolle Dorus was verdwenen in de eetkamer van de burgemeester, maar daar was hij nu natuurlijk al lang niet meer. Ze staarden naar het huis, dat groot en wit, als een bevroren slagroomtaart, in het maanlicht lag. Aan de tuinkant was het bijna nóg mooier dan aan de voorzijde, een en al bordes, waranda en balkon. Om de pilaartjes en beelden van doodsbleek pleisterwerk, slingerden zich wingerdranken, en voor de ramen en deuren zaten luiken, die allemaal beschilderd waren met het familiewapen van de bewoner: een paarse kikker, een harp en een gravenkroon.

De goudpelhen had dorst gekregen door al het praten. Ze fladderde van haar stok en begaf zich naar het drinkbakje van aardewerk, dat vol lag met veertjes en stof en maïsvelletjes.

‘Schandelijk onhygiënisch!’ mopperde de hen, ineens weer helemaal uit haar humeur. ‘De mensen denken, dat ze ons maar álles voor kunnen zetten! Als wíj maar voor hún verse eieren zorgen! Maar waar blijft óns verse water! Deze drinkbak is ten hemel schreiend...’ Ze hief haar kleine hoofd omhoog en staarde omhoog, of ze de maan - die nu halfweg de kastanje en het koetshuis stond - ten getuige wilde roepen.

De maan zweeg, maar de muggen, die óm de maan

[pagina 42]
[p. 42]

dansten, begonnen te zingen... Ze zongen een krijgslied, dat droop van haat en bloed. Ze zweepten zichzelf op tot een staat van blinde woede, en ze daalden in wolken neer op aarde om de mensen, die veertjes en stof en maïsvelletjes lieten liggen in een drinkbak voor hardwerkende lappen, te straffen.

In het burgemeestershuis liep ergens - volkomen zinloos - een wekker af; een kanarie gaf een harde triller en een hond sloeg aan. Toen werd alles daar stil. Ook in de kippenren hoorde je niets meer, de goudpelhen zat met een verongelijkt gezicht in een zandkuiltje naar de slapende haan te kijken, en zweeg. Je zag zo, dat ze genoeg had van het gesprek. Ze was nooit erg dol op mensen geweest, maar de veertjes, het stof en de maïsvelletjes hadden vandaag weer eens de deur toe gedaan.

‘In zeker opzicht heeft ze nog gelijk ook...’ dacht Marlotje. Toen keerde ze zich om, en stak met Jock het pad over naar de kastanje.

In de schaduw van de oude boom bleven ze staan en keken over het grasveld, dat als een donkergroen eiland in een zee van witte kiezeltjes lag. Middenin het grasveld was een perk met blauw-witte rozen. Rechts stond het witte huis en links de muur met het poortje, terwijl aan de overzijde de schemerige tuin begrensd werd door dichte rijen zwarte en pauwblauwe struiken.

‘Wat vreemd ziet alles er uit...’ mompelde Jock. ‘Ik ben de richting kwijt... Beweegt de tuin of bewegen wij...?’

‘Het is de nacht...’ fluisterde het vrouwtje. ‘De nacht maakt de dingen anders...’

[pagina 43]
[p. 43]

‘Kom gauw. Misschien heeft Dolle Dorus de spiegel wel achtergelaten. We moeten naar het huis...’ Jock greep een slip van Marlotje's omslagdoek en wilde haar meetrekken naar het bordes. Maar het volgend ogenblik deinsden beiden verschrikt terug...

Aan de overkant van de tuin leken de zwarte en pauwblauwe struiken plotseling op een eigenaardige, houterige manier tot leven te komen... De struiken zwaaiden, rekten zich uit, en begonnen, in dichtopeengedrongen rijen, langzaam te lopen...

Nu is het natuurlijk absoluut een feit, dat struiken niet kúnnen lopen. Je hebt wandelende takken en vlees-etende planten, maar daarmee is dan ook - geloof ik - alles wel gezegd. Er zíjn geen sluipende heesters of lopende struiken. Het verschijnsel was dus, op zijn gematigdst gezegd, vreemd.

Heel langzaam naderden de struiken. Het kiezel van het pad knerpte. Ze stapten op het grasveld, in het volle licht van de maan...

‘Het zijn mensen...’ fluisterde Jock. ‘Het zijn mannen... Hun hoeden zitten vol bloemen en groen... Ze hebben dikke boomtakken in hun hand. Kijk... aan sommige zitten nog bladeren... Die op de hoek van het voorste gelid heeft een sabel...’

De geheimzinnige mannen stapten zwijgend, schouder aan schouder, en rij na rij, verder. Ze tuurden recht voor zich uit en letten niet op Jock en Marlotje, die onbeweeglijk in de schaduw van de kastanje stonden; ze hielden de zware takken half opgeheven, klaar om er mee te slaan. Het maanlicht blikkerde op de sabel van de aanvoerder.

[pagina 44]
[p. 44]

Jock, die als maanjongetje werkelijk wel wat gewend was, stond te trillen op zijn benen. Hij keek ongerust naar het oude vrouwtje naast zich. De gedachten renden door zijn hoofd. Zo'n oud vrouwtje was natuurlijk net zo goed bang... Ze was bang voor spoken, ze had zo érg nadrukkelijk verklaard er niet aan te geloven... En wat wist ze eigenlijk van hém? Niets... Alleen, dat híj het was geweest, die haar hier, in deze behekste tuin, had gebracht...’ Eén een spook, allemáál een spook,’ zou ze kunnen denken. Ze zou gillend kunnen weglopen en hem alleen laten...

Het was of Marlotje zijn gedachten raadde; ze greep in het donker zijn hand en hield die stevig vast.

Intussen was het eerste gelid de kastanje genaderd. Rakelings schreed de aanvoerder langs hen heen. Het kille staal van zijn sabel leek de zomernacht een paar seconden ijskoud te maken...

Ze slopen voorbij, het eerste gelid, en het tweede, en het derde... Dwars over het grasveld en door het perk met de blauw-witte rozen kwamen ze aanzetten, en langzaam, omzichtig en geruisloos, verdwenen ze op het kiezelpad achter Jock en Marlotje, die niet durfden om te kijken om te zien waar ze bleven...

Ineens werd de stilte verbroken door het wilde gekakel van de goudpelhen.

‘Moord!’ riep de goudpelhen. ‘De kijkjonkers van de koning omsingelen het hok!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken