Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jacht op de spiegel (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jacht op de spiegel
Afbeelding van De jacht op de spiegelToon afbeelding van titelpagina van De jacht op de spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (28.60 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jacht op de spiegel

(1952)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

XVI

Marlotje deed een paar pasjes achteruit en keek wat verbaasd omhoog, naar de plek, waar - aan het eind van zijn lange hals, halfverborgen tussen de bruine bladeren van de beuk - de kop moest wezen van de giraffe uit de dierentuin.

‘Zouden we ook mogen weten wat dat is?’ vroeg ze.

‘Ja,’ knikte de giraffe, ‘iets prettigs.’

‘Pas op!’ gilden een paar vogels verschrikt. ‘Je knikt ons nest uit de beuk.’

‘Pardon. Excuseer...’ De giraffe wurmde zijn kop los uit de bladeren, krulde zijn lange nek op, dook onder de takken uit, en liep met het vrouwtje en de jongen vlak achter zich aan naar het grasperk, waar het wemelde van dieren, die door het dolle heen waren omdat de koning sliep. Het hek was van de dam. In hun brooddronkenheid zongen en jubelden ze zó hard, dat de ontbijtzaalramen rinkelden.

‘Stil eens even!’ riep Marlotje. ‘Dit lange beest hier naast me, heeft wat te zeggen!’ Ze keek de giraffe vragend aan. ‘Zoudt u zo vriendelijk willen zijn ons te vertellen waar het over gaat?’

De giraffe schraapte zijn keel. Het kostte hem kennelijk moeite om te beginnen met zijn mededeling. ‘Kijk eens hier, oude dame. U heeft - evenmin als wij - ooit een kijker gehad. U en wij weten geen van allen hoe we zijn... En nu had ik zó gedacht...’ Ze waren allemaal dicht om hem heen komen staan. ‘Luister... We vertrekken zo meteen naar de Kale Bergen. De

[pagina 93]
[p. 93]

jongen van de maan haalt de spiegel uit het rovershol, en dan...’

‘En dan,’ zei de ezel, ineens weer helemaal terneergeslagen, ‘dan brengen we de spiegel naar de koning.’

De vage glimlach op het giraffe-gezicht werd iets minder vaag. Het fluitstemmetje schoot nog een octaaf de hoogte in, het was bijna of het deftige dier gichelde...

‘Natuurlijk brengen wij de spiegel naar de koning - Leve de koning! - Maar vóór we dat doen, doen we wat ánders... Denk niet, dat ik lichtvaardig handel... Ik ben lang met mezelf te rade gegaan... Ik meen te mogen zeggen, dat wij - die dan toch altijd maar een kijkerloos bestaan hebben geleid - steeds loyaal zijn geweest in de strijd tegen het spookbeeld van de spiegel. En daarom geloof ik, dat wij - zoals we hier staan - het recht hebben om één keer in ons leven uit de band te springen. Vóór we de spiegel naar de koning - Leve de koning! - brengen, zetten we het ding op de bank bij de goudvissenvijver. En dan zullen we er in een rij langs trekken... Voorop loop ík, en achter me aan komen de honden en katten, de paarden, de oude dame, de ezel en al de andere dieren... Vóór we de spiegel uit handen geven, zullen we er allemaal, één voor één, in kijken.’

Een ogenblik staarde het grasveld in opperste verbazing naar het giraffe-hoofd, toen brak een wild enthousiasme los. Apen en eenden en paarden en poezen, alles tolde van vreugde door elkaar. ‘Laten we gauw gaan!’ werd er geroepen. ‘Welke kant moeten we op?’

[pagina 94]
[p. 94]

De giraffe keek Jock even onthutst aan. ‘Dat is waar ook,’ zei hij. ‘Welke kant moeten we op?’

‘De kant van de plek waar iedere morgen de zon op komt,’ antwoordde Jock.

‘De kant van het Oosten,’ knikte een zwaluw. ‘Dat klopt. Toen we vorig jaar naar het Zuiden gingen, reisden we samen met een ooievaar. Hij praatte de hele tijd over zijn nest in de Kale Bergen... En hij kwam uit het Oosten.’

‘Mag ik even interpelleren?’ Een egelvader met zijn vrouw en drie jongen, die er uitzagen als kleine ronde gootsteenboendertjes, kwam tevoorschijn uit een bed heliothroop, en wandelde tot vlakbij Jock. ‘Deze zwaluw hier,’ zei hij, ‘kreeg zijn inlichtingen van een ooievaar... Maar mag ik u er even op attent maken, dat ooievaars onbetrouwbare dieren zijn? Mijn vrouw en ik hebben daar de droevigste ervaringen over opgedaan. Als een ooievaar zegt: ‘het Oosten’ ís het misschien juist ‘het Westen'...’

‘Ik heb niet gezegd: het Oosten’, zei Jock. ‘Ik heb gezegd: de plek waar de zon opkomt. Wáár komt de zon op?’

De egelvader zweeg. Hij was hier gekomen om te interpelleren, níet om te antwoorden.

‘In míjn tijd,’ zei een stokoude leeuwerikdame, ‘kwam de zon uit het Zuiden. Ik zie hem nóg; hij was groengestippeld en 's middags om twaalf uur droeg hij een paars hoedje met een gouden veer... Maar dat is lang geleden. Niets blijft bij het oude, best kans dat hij tegenwoordig uit het Noorden komt...’

‘Wat doet het er toe hoe het héét, waar hij vandaan

[pagina 95]
[p. 95]

komt,’ zei Jock. ‘Ik heb hem vanmorgen vroeg gezien. Hij stond achter de populieren van het park. Achter die populieren van het park zijn dus de Kale Bergen.’ Hij zweeg en keek eens om zich heen. Dat plan van de giraffe bood hem een kans. Als de spiegel op de bank bij de goudvissenvijver stond en Marlotje en al de dieren hadden er in gekeken, zou hij misschien in de algemene consternatie - die zeker zou heersen - met het ding kunnen wegglippen tussen de rhododendrons... ‘Zullen we dan maar!’ riep hij vrolijk.

Opgewekt floot het giraffestemmetje door de warme zomerlucht. ‘Is iedereen aanwezig? Zijn de honden klaar? En de katten? En de ezel? En alle kanariepieten en mussen?’

De giraffe en Jock stelden zich op aan het hoofd van de stoet. Een muziekcorps van groene reuzenkikkers marcheerde aan uit het riet bij de vijverkant. ‘Links, rechts. Links, rechts... Rataplan, rataplan, rataplan...!’

Jock wuifde nog even naar Marlotje, die met een gezicht als een oorwurm op de bank bij de vijver zat.

‘Dit is mannenwerk,’ zeiden de Siamese katers. ‘Dit is niets voor uw moeder.’

‘Ze is mijn moeder niet,’ lachte Jock. ‘Ik héb er geen. Er zíjn geen moeders op de maan.’

De Siamese katers bleven prompt staan waar ze stonden en keken Jock een paar seconden strak aan met hun grijsblauwe ogen. Toen marcheerden ze weer verder.

Rataplan, rataplan, rataplan!

Een bruin paard en een wit paard en een veulen. Links, rechts. Links, rechts. Daar komen de ratten.

[pagina 96]
[p. 96]

Alle ratten uit het land. En daar komen de meeuwen en de blauwe reigers; je hoort het suizende geluid van hun vleugelslag.

En waarom gaat die koe mee? Wat moet een koe bij een rovershol?

In de gelederen van de papegaaien, die zich half fladderend, half lopend voortbewegen, is het een vreselijk spektakel. Een opstandige groene papegaai heeft zijn vrouw - die vergat het bakje zonnepitten mee te nemen - uitgescholden voor ‘lorre,’ en nu bemoeit iedereen zich er mee. Allemaal hebben ze partij gekozen, allemaal schelden en krijsen en schreeuwen ze tegen elkaar. Maar onder dat gescheld en gekrijs en geschreeuw door, fladderen en lopen ze tóch mee achter de muziek aan.

Rataplan, rataplan, rataplan!

Groot Konijn en Klein Konijn begrijpen er eigenlijk niets van. Ze lagen te slapen in de zon en ze zijn nog niet eens helemaal wakker. ‘Ik wil terug,’ huilt Klein Konijn. ‘Ik ben bang...’ ‘Vader is bij je,’ zegt Groot Konijn. ‘Er kan je niets overkomen...’ Met zielige, bibberige sprongen huppen Groot Konijn en Klein Konijn voorwaarts, de ongewisse toekomst in.

Onder het voortgaan flirten de lammetjes met de jonge apen.

‘Die jeugd... die jeugd...’ zegt hoofdschuddend de oude leeuwerikdame, die niet meevliegt met haar soortgenoten maar - leunend op een aanmaakhoutje - voortstrompelt tussen een kudde geiten.

Marlotje, op de bank bij de goudvissenvijver, keek de optocht na. Als ze maar geen domme dingen gingen

[pagina 97]
[p. 97]

doen zonder haar... Het was natuurlijk goed, dat ze er op uittrokken om de spiegel te halen. Maar moest dat nu zó gebeuren, met al dat opgewonden gedoe en die marsmuziek? En wat deden al die kleine dieren bij deze expeditie? Wat verwachtte de koning van de egelfamilie, van Groot Konijn en zijn zoon, van een kudde flirtende lammetjes? Als het er om ging Jock later in de gaten te houden, was één Deense dog immers al voldoende geweest!

‘Het is niets dan dikdoenerij van Hans II,’ dacht het vrouwtje, en ze zuchtte. ‘Ik ben helemaal alleen...’ zei ze toen.

‘Dat bent u níet,’ grauwden de goudvissen uit de vijver. ‘Wij moeten óók achterblijven. We staan altijd overal buiten. We zijn alleen maar goed genoeg om ons een ongeluk te werken als de klotspompjes op de bodem van deze rotvijver op halve kracht draaien. Dan wordt ons van hogerhand bevolen te spartelen... Of we óók niet eens een keertje rusten willen na al dat geklots en gedein! Het is hier niet de Golf van Biskaje, en we zijn geen walvissen...’

Ze gingen kringetjes zwemmen om hun verdriet te vergeten. Maar het hielp niet: tegen etenstijd hadden ze de hele vijver zout gehuild.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken