Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jacht op de spiegel (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jacht op de spiegel
Afbeelding van De jacht op de spiegelToon afbeelding van titelpagina van De jacht op de spiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (28.60 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jacht op de spiegel

(1952)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

XXII

Het binnenkomen van het meisje met het lantarentje veroorzaakte enige consternatie in de kerk. Toen Jock en de dieren echter zagen, dat het maar een kléin meisje was en dat ze alléén kwam, keerde de rust weer.

‘Foei zus, wat heb je me daar aan het schrikken gemaakt...’ loeide de koe. Het veulen steigerde nog wat na. Het door de egelvader getergde hert, dat met zijn gewei verward zat in een rek collectezakjes, hield op met sjorren en liet zich kalm door een aap loshaken. De vogels, die met hun gefladder wolken pepermunten kamfergeuren hadden opgejaagd, gingen weer netjes, in rijtjes van tien, op de zolderbalken zitten.

Jock trok zijn jasje recht, en streek het parelmoeren haar uit zijn ogen. De giraffe floot tussen zijn tanden.

Bij het licht van haar eigen lantarentje kon je zien, dat het meisje niet van hout was zoals de andere mensen uit het stadje. Wél droeg ze houten kleren: een verwaarloosd mahonie overgooiertje vol krassen en vlekken met een gescheurd goorwit blousje van berkenbast. Ze had kort, houtwolachtig haar en ronde ogen, die heel angstig keken.

‘Ik moet naar het landgoed Laayenstein, en ik durf niet alleen...’ Ze had een stem als een tekenfilmpoppetje, een stem die een béétje bij haar paste, maar die je toch het gevoel gaf of hij er ieder ogenblik vandoor kon gaan om alleen, zonder haar, verder te praten...

‘Ga asjeblieft met me mee... Híer kunnen jullie tóch niet blijven, want zo meteen komt de koster om de kachel aan te maken voor de morgendienst.’

[pagina 127]
[p. 127]

‘De kachel...?’ riep de koekoek. ‘Het was vandaag 109 graden Celsimur in de schaduw...’

Het meisje knikte. ‘Ja. De kachel. Hij wordt altíjd aangemaakt tegen vocht en kromtrekken.’ Toen begon ze weer over ‘meegaan’. Het lantarentje trilde in haar hand. ‘Help me asjeblieft. Ik ben bang...’

‘Hoe heet je?’ vroeg Jock.

‘Ze noemen me Pang,’ antwoordde het meisje. ‘Ik ben een wees, en ik woon hier bij een houten oudoom... Ik studeer voor poppenkastpop.’

‘Dat is lang niet mis,’ zei Groot Konijn vriendelijk.

Het meisje vertelde verder. Het bleek, dat haar ouders wel iets houterigs hadden gehad, maar toch niet echt van hout waren geweest, wat het arme kind in deze omgeving steeds werd nagehouden. Ze was een verschoppeling, en omdat feitelijk niemand op haar lette, had ze ruimschoots tijd gehad zichzelf van alles te leren.

‘Ik ben de enige in de stad, die kan lezen en schrijven,’ zei ze trots. ‘En ik geloof, dat ik ook de enige ben, die wel eens droomt van spiegels... Als ik ze dát vertelde, zouden ze me in tweeën zagen...’

Ze wachtte even. ‘En als ik ze wat ánders vertelde, zouden ze me óók in tweeën zagen,’ liet ze er toen, ineens verdrietig, op volgen. Ze zette het lantarentje op de grond, en wurmde een enorme zakdoek van spinneweb-en-dennenspaanders uit haar kous... ‘En ik ben óók de enige, die bang is... Ik ben verschrikkelijk bang, en toen ik jullie zag, dacht ik: ‘Ik zal ze vragen of ze me willen helpen om die gevaarlijke baron gevangen te nemen...’

[pagina 128]
[p. 128]

‘We begrijpen er niets van,’ zeiden de dieren. ‘Geen snarseltje.’ En Jock zei: ‘Laten we er bij gaan zitten; die koster zal toch nog wel éven weg blijven. En zeg ons nu eens precies, Pang, waarvóór je bang bent, en waarom je een baron gevangen wilt nemen.’

De kleine Pang snoot met veel omhaal haar neus, klom in een hoge kerkbank, en begon maar weer te vertellen. Ze vertelde hoe vlakbij het Houten Stadje het landgoed Laayenstein lag. Eeuwen en eeuwen geleden moest een voorvader van de baron die er nu woonde, daar door de toenmalige heerser van het land zijn neergezet om toezicht te houden op de houten mensen. In dat grijs verleden stond men blijkbaar nog wat vreemd en wantrouwend tegenover deze wezens, die zo dicht zaten bij de plek des onheils. De verhalen over de ramp in de vallei waren nog niet zo vaag en onsamenhangend als tegenwoordig. Toch was alles ook weer raadselachtiger dan nu, omdat men in die dagen nog zocht naar een óórzaak, een verklaring. Men vroeg zich af waarom de mensen juist van hout waren geworden, en niet van graniet, of van goud, of - desnoods - van gewoon amethyst, zoals de rotsen zelf.

In elk geval, de voorouders der Van Laayensteins slopen - in beestenhuiden gehuld en gewapend met knotsen en met bijlen van vuursteen - door de bossen en gluurden langs de eikenstammen naar het houten volk, dat leefde in holle bomen en tussen het struikgewas.

Later leerde men de houten mensen aanvaarden, maar het geslacht der Van Laayensteins had zijn voor-

[pagina 129]
[p. 129]

rechten behouden en was langzaamaan tot nietsdoen vervallen...

De baronnen zaten, de ene eeuw na de andere, te koekeloeren op de wallen van hun kasteel, dat er om de zoveel jaar een toren bij kreeg.

Nietsdoen kan erg prettig zijn, maar op den duur is het ongezond. De baronnen Van Laayenstein waren er in de loop der tijden dan ook niet beter of mooier op geworden. Als kruisridders hadden ze in hun flatterende harnassen nog een korte glorietijd beleefd, maar daarna was het bergafwaarts met ze gegaan. Ze werden van generatie op generatie armzaliger. Ze hadden nog wel hersens, maar niet veel. Ze moesten meteen met hun geboorte al een bril en een gebit hebben. Als kleine angstige stakkers leefden ze tussen de dikke kasteelmuren. Ze waren bang voor muizen, voor wollen kousen, voor de ochtend, en de avond, en de nacht... En de tegenwoordige baron was óók nog bang voor de kou...

De tegenwoordige baron was zó bang voor de kou, dat hij het oude kasteel helemaal had opgestookt in zijn enorme potkachel. Hij leefde nu in de theekoepel bij de rivier...

Het stemmetje van Pang praatte maar door. Jock en de dieren luisterden met rode oren van aandacht.

‘Wat een toestanden toch...’ lamenteerde de koe.

‘Er is in dat hele verhaal nergens sprake van eten,’ zei de egelvader.

‘Er zijn fakirs, die jaren zonder eten kunnen,’ riep de koekoek. ‘Hoewel ík, persoonlijk...’

‘Stilte!’ gebood de giraffe.

[pagina 130]
[p. 130]

Pang zei, dat de baron wél at, soms. ‘Hij bakt spiering op de potkachel. De potkachel staat altijd gloeiend rood, ook 's zomers. En als je door de ramen van de koepel naar binnen kijkt, zie je hem zitten. Hij draagt een zilveren harnas en daaroverheen een bontjas en daaroverheen een roodpluchen tafelkleed. Maar toch heeft hij het altijd nog koud. Hij zit daar maar met zijn witte handen vlakbij het vuur... Hij heeft niet alleen het kasteel opgestookt, maar ook zijn boeken en zijn bed en zijn tafel... Een keer heeft hij bijna zijn moeder, de stokoude douairière, verbrand. Maar dat was met Kerstmis, en hij had punch gedronken... Het is nu helemaal leeg om hem heen. En nu ben ík bang...’

Pang rilde. Ze klom uit de bank, nam, als gedachteloos, het lantarentje van de grond, en keek in de vlam. Toen keek ze óver de vlam, om eindelijk, een beetje schichtig, in Jock's richting te gluren.

De giraffe knikte vol meegevoel. ‘En nu ben jij bang, dat die baron het Houten Stadje gaat opstoken...’

Het meisje zei ‘ja’; ze zei ook, dat de domme, houten mensen de baron in het zilveren harnas zó mooi vonden, dat ze uit eigen beweging zijn potkachel in zouden springen als ze hoorden, dat hij het koud had...

‘Maar dat gaat zó maar niet,’ zei Jock opeens. Hoewel hij wist, dat de houten mensen in de grond van de zaak hun vijanden waren, en terwijl hij begreep, dat de kleine Pang misschien beter af zou zijn als ze níet meer bij ze woonde, vond hij het toch te gek de stakkers rustig te laten verbranden door een koude baron. Hij hield een toespraak om de dieren zijn standpunt

[pagina 131]
[p. 131]

duidelijk te maken. ‘Wij,’ zei hij tenslotte, ‘met ons goed verstand, zijn toch verantwoordelijk voor die stommelingen!’

‘Ik ben alleen maar verantwoordelijk voor mijn gezin,’ zei de egel bot. ‘En mijn gezin heeft eten nodig en slaap...’

‘Dat komt allemaal mettertijd...’ suste Jock.

‘Allicht,’ knikte de giraffe. ‘Wat het zwaarst ís, moet het zwaarst wégen. We kunnen niet toelaten, dat de een de ander verbrandt. Die dieren echter, welke een maaltijd verkiezen boven hun eer, kunnen achterblijven en zich op de begraafplaats te goed doen aan jeneverbessen en tamme kastanjes...’

‘Wij zullen ons wel weer opofferen,’ zeiden de dieren. En Jock zei: ‘Mooi zo! Dan gaan we dus, op weg naar de grens, eerst even aan bij het landgoed Laayenstein. We moeten trachten die baron tot rede te brengen. Pang en ik lopen met het lantarentje voorop.’ Hij stapte naar de deur, en al de dieren, hoe hongerig en slaperig ook, volgden hem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken