Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

VI

Er is gisteren een theedoek van onze waslijn gewaaid en terechtgekomen op het plaatsje van het etalagepoppen-atelier naast ons.

De etalagepoppenmevrouw kwam spoorslags de trappen opgedraafd om hem terug te brengen.

‘Wat lief van u,’ zei ik. ‘Dat had u toch niet hoeven doen. Gaat u even zitten, en wilt u niet gauw een kopje koffie? We hebben net gezet.’

De etalagepoppenmevrouw is een gezellig dik iemand. Ze heeft een verschroeide permanent en ze draagt altijd een gebloemd mouwschoort ‘met het oog op het stuiven en de haren van het materiaal’, zegt ze. Ze heeft ook altijd pantoffels aan, rode pantoffels.

Ze wìlde wel een kopje koffie en zo zaten we met z'n tweeen voor het haardje, met de theedoek, keurig opgevouwen, tussen ons in op het middentafeltje.

Het is eigenlijk wel goed als je zo es hoort van de moeilijkheden van andere mensen. De etalagepoppenmevrouw stikte in de moeilijkheden en ze praatte er heel openhartig over.

Ze zei: ‘De etalagepoppen lópen niet meer... De onze zijn handwerk en dat betaalt tegenwoordig zo slecht.’

‘Verder,’ zei ze, ‘gebruiken de hedendaagse winkels liever van die moderne stalen geraamtes met haken inplaats van handen, en met een spiraal inplaats van een hoofd. Noemt u zoiets nu een etalagepop?’

‘O nee,’ zei ik. ‘Integendeel.’

[pagina 31]
[p. 31]

Het deed haar blijkbaar echt goed, dat ik dat zei en ze begon meteen haar hart uit te storten over haar man. ‘Hij is mijn tweede man, ziet u, en echt een lobbes. Als ik er niet was om er de hand aan te houden, was de zaak allang verlopen. Als je mijn man z'n gang liet gaan, gaf-ie iedereen altijd alles cadeau...’

Op het buurplaatsje beneden stond iemand te roepen. ‘Marie! Marie! Hoor es. Er is telefoon om prijsopgave van een damespop maat 42. En of-ie 'm even op zicht mag hebben!’

De mevrouw schoot op haar rode pantoffels naar het op een kier staande achterraam en gierde naar beneden, dat er immers nooit iets op zicht ging. ‘Laat 'm even wachten. Ik kom zelf wel.’

‘Het idee alleen: zo'n kostbaar artikel op zicht!’ zei ze tegen mij. Ze had de deur van het portaaltje al opengemaakt. ‘Bedankt voor de koffie. U ziet, ik heb nooit rust...’, en in zichzelf mopperend stormde ze de trap af.

In de deur van het keukentje stond Aafje, die er uitzag of er zojuist iets vreselijks was gebeurd.

‘Die theedoek was tot en met versleten,’ zei ze. ‘En dat heeft dat mens van hiernaast nu gezien... Ik zal 'r bij gelegenheid natuurlijk zeggen, dat ik 'm alleen gebruikte voor de glazen, en dat ìs ook zo. Maar dat hoeft ze daarom nog niet te geloven...’ Ze zuchtte ontzettend. ‘Mevrouw Mars heeft vorige week een dozijn van zuiver linnen aangeschaft. En bij de buren van het reclamebureau hebben ze de waslijn vol hangen met nieuwe rooie ruiten...’ Er lag iets van afgunst in haar stem.

Lieve goeie Aafje, die ons oude linnengoed met zoveel zorg behandelde, die het stopte, maasde, opnieuw zoomde, die het repareerde met in- en aan- en opgezette stukken, die het met angstige ogen tegen het licht hield en de gleeën telde.

[pagina 32]
[p. 32]

‘Eigenlijk,’ zei ik, ‘zijn àl onze theedoeken versleten, de een méér, de ander mìnder. We moeten nieuwe hebben.’

‘Kunnen we dat betalen?’ vroeg Aafje. Ze stak de petroleumpit aan en zette de pan met soep op het stel. ‘Ik bedoel: de kolenman krijgt nog dertienvijftig voor briketten, en de krant moet gegireerd, en u heeft een cadeautje nodig voor Sofietjes verjaardag.’

‘Wat moet, dat moet,’ zei ik stoer, en ik sprak met Aafje af, dat zij de stad in zou gaan om de theedoeken te kopen. En 's middags is ze de stad in gegaan, en ze hééft - na uren rondsjouwen - de theedoeken gekocht: twaalf stuks, halflinnen, met een gele streep.

Maar ik zit nu wel een beetje met het cadeau voor Sofietje, mijn oudste kleindochter. Ik had het kind zo graag iets echt góéds gegeven, maar de theedoeken hebben er aardig ìn gehakt... Het enige zal misschien zijn, dat ik haar de camee van Barend geef.

Aan de camee van Barend is een nogal vreemde geschiedenis verbonden. Ik kreeg haar toegestuurd op een van de eerste Sint-Nicolaasavonden in mijn huwelijk, verborgen in een uitgeholde rode kool en vergezeld van een gedicht, dat ondertekend was met ‘Uw eigen Barend’.

Het gedicht begon, voor zover ik me herinner, ongeveer zó: ‘Uit liefde voor u - Zend ik u nu - Weltevree - Deez camee’, en het eindigde met: ‘Blijf steeds welvarend - uw eigen Barend.’

Ik ben er nooit achtergekomen wie mijn ‘eigen Barend’ was, maar Rente (mijn man) kon zijn bloed drinken. ‘We moeten dat vod terugsturen,’ zei hij. ‘Maar aan wie? Denk eens goed na, Josefine, wie kan er Barend heten?’

Ik piekerde me suf over deze vraag maar kon er geen antwoord op vinden. Op dansles bij meneer Leefson was indertijd een student geweest, die me wel es een keertje thuis had

[pagina 33]
[p. 33]

gebracht, maar die heette anders, die heette Harm. En op de school van de dames Durand had ik eens voor straf een Franse psalm moeten overschrijven omdat ik uit het raam van het handwerklokaal had gewuifd naar een vriendje, dat met zijn fiets aan de wallekant aan een stuk door stond te bellen. Maar dat vriendje heette Frits. Dan was er in de kleuterklas een jongetje geweest met wie ik altijd vocht. Ik heb dat jongetje eens een melktand uitgeslagen. Dat jongetje heette Joosje...

De eigen Barend bleef een mysterie en zijn camee lag in mijn bijouteriedoosje, zonder dat ik het ding durfde dragen.

Maar op de een of andere manier was het geheimzinnige sieraad voor mij geworden tot een stukje romantiek. Bij tijden verzon ik er hele verhalen omheen. Bij voorbeeld iets als dit: Mijn man en ik waren op een feest. Ik droeg een witkanten avondjapon en rode rozen in mijn haar. En Rente was in smoking. Ik vond hem altijd zo mooi in smoking... En iedereen keek naar ons, en we dansten. En in een hoek zat een grote donkere man: Barend. Als hij ziet, dat ik de camee draag, wordt het geluk hem te veel, hij ijlt de zaal uit en wordt nooit meer terug gezien... - Of dìt: Ik zit een dief achterna in een donkere straat, of liever de dief zit mìj achterna, en als de dief juist op het punt staat me neer te vellen, springt uit een stoep: Barend! De dief is groter en sterker, maar Barend heeft de camee gezien en hij vecht als een leeuw, intussen roept hij tegen mij: ‘Vlucht!’ wat ik dan ook doe zodat ik het einde van de strijd er niet bij hoef te fantaseren. Dergelijk soort verhalen vertelde ik mezelf wel eens als ik Rentes sokken zat te stoppen of de pap roerde voor de baby, dan stond de verre vage Barend heel even, naast me, en eens, één keer, heb ik zijn camee gedragen...

Het was een zomeravond en we zaten met de schemerlamp aan in de serre. Ineens zag mijn man de camee en hij stoof op.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Wat mankeert jou om dat ding te dragen! Doe het asjeblieft àf!’

Nu had ik er bij het opspelden van de camee alleen maar aan gedacht hoe mooi ze kleurde bij de lichtgroene voile van mijn nieuwe jurk. En inplaats dat Rente nu iets aardigs zei van die nieuwe jurk, snauwde hij me af. Ik kookte plotseling. ‘Ik doe het níét af! Ik zal dragen wat ik zelf wìl! Ik ben geen klein kind.’

‘O,’ zei Rente. Hij nam een boek en begon te lezen, en het bleef tijdenlang stil. Ik zat tersluiks naar hem te kijken. Ik zag dat hij moe was en dat er tussen het dikke, donkere haar op zijn kruin een paar korte, grijze haartjes waren, die rechtop stonden. Grijze haartjes... Ik trachtte ze te tellen vijf, zeven, het waren er negen.

Vertederd stond ik plotseling op, en ging naar hem toe, met de camee in mijn hand. ‘Hier,’ zei ik. ‘Gooi 'r maar in de kachel.’

Hij trok me op zijn knie. ‘Liefje, er brándt immers geen kachel...’

De volgende morgen heeft iemand de camee vinden liggen onder het serretafeltje. Ik heb 'r toen eens voor al weggesloten in het laatje van de linnenkast.

Ach nee, ik geef de camee van Barend toch maar níét aan Sofietje. Ze zal het dit jaar moeten doen met kersenbonbons en een lippenstift.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken