Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–Henriëtte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

V

Ze is er weer, de voor mij altijd nog zo fascinerende periode van de uitverkoop! Een jager-op-groot-wild kan op zijn tochten niet méér emoties doormaken dan ik, wanneer ik in deze dagen langs de etalages van de winkels trek.

Toen ik nog jong was, raakte ik steevast in een staat van vreugdevolle opwinding als de grote uitverkoopsadvertenties in de kranten verschenen. Dan stonden er wonderen te gebeuren. Je kon voor tweevijftig een jurk krijgen, waar het kaartje met ‘ƒ 65,-’ nog aan bungelde; je kon dansschoen-

[pagina 26]
[p. 26]

tjes van echt lakleer krijgen voor een paar gulden; je kon voor bijna niets een handgeborduurde blouse kopen... Er waren eindeloze mogelijkheden. Dat de jurk van tweevijftig wat vergaan was op de naden, dat het lakleer van de dansschoentjes hier en daar gebarsten was, en dat er een inktvlek zat op de handgeborduurde blouse was allemaal van later zorg. Daar vond je wel wat op.

Ik herinner me in dit verband een onbeschrijflijk zwierig zijden nachthemd. Ik zie het ding nog voor me; het was zacht-lila met ingezette kant en stroken en strikken en volants. Het was praktisch te geef omdat een hele baan aan de voorkant spierwit verschoten was. Ik liet me niet afschrikken door de spierwitte baan; ik kocht het nachthemd en nam het in glorie mee naar huis.

Daar echter schudden ze bedenkelijk het hoofd. ‘Wat moet je nu met zoiets?’ vroegen ze, en ze schrokken een beetje toen ik me liet ontvallen, dat ik het nachthemd als avondjapon dacht te gaan dragen.

Ik heb het nachtgewaad toen eerst geverfd: rose. Maar het rose dekte niet voldoende, waarom ik overzwaaide op rood, met het geheimzinnige gevolg, dat de verschoten middenbaan oranje werd. Ik kocht toen zwarte verf, waarin ik het ding twintig minuten lang kookte, na welke bewerking de zijde helemaal onbetrouwbaar was geworden...

Toch heb ik mijn ‘avondjapon’ nog verscheidene keren gedragen, maar het ellendige was, dat je niet zéker van 'r kon zijn. Op de gekste tijden en plaatsen vielen er gaten in, die ik dan voor iedere volgende gelegenheid moeizaam wegwerkte onder grillig gevormde ‘appliques’ van velours chiffon. Er kwamen steeds méér van die opzetsels, en toen iemand op het eindbal tegen me zei, dat ik wel een bijzònder geraffineerde creatie droeg, begreep ik dat mijn avondjapon aan het eind van haar carrière was gekomen...

[pagina 27]
[p. 27]

Ach, en dan de parasol met de geknakte balein, en het witpaardeharen hoedje met de verfomfaaide rozen, en de glacé-handschoenen met de te nauwe pink...

Ik vrees, dat ik vroeger wel eens op hol ben geslagen tussen al die prijsverminderingen.

Maar nu ben ik oud en wijs, ik maak een lijst van wat ik nodig heb en daar houd ik me aan.

‘Ha! Ha!’ zegt Aafje. ‘Díé mevrouw! Laat me lachen! Vorig jaar heeft u nog dat getornde portemonneetje gekocht. En die malle petjes voor de tweeling. En dat bedjasje voor mevrouw Gertje, waarvan we niet konden zien wat boven of beneden was...’

‘Dit jaar koop ik alleen maar een paar bruine schoenen,’ heb ik gezegd. ‘De schoenen, die ik heb, zijn allemaal zwart en dat staat niet bij mijn bruine mantel’; en Tanja, die even was komen aanlopen, heeft - wat verstrooid - gezegd: ‘een zwart-bruine ruit kan heel mooi zijn’; en Aafje heeft gezegd: ‘Maar uw moeder is geen rúít.’

En nu, vanmorgen, word ik opgebeld door Elisabeth, de vrouw van Christiaan, mijn jongste zoon.

Elisabeth en Christiaan zijn de tortelduiven van de familie. Ze hebben een aardig huisje in Amstelveen, ze hebben een voor- en een achtertuintje, ze hebben een onzinnig oud autootje en ze zijn de zielsgelukkige ouders van kleine Michieltje en kleine Marie.

Christiaan heeft indertijd een studiebeurs gekregen. Hij is nu doctorandus in de biologie en leraar aan een lyceum (Het spijt me u niet te kunnen zeggen aan wèlk lyceum, maar de goede Christiaan zou woedend zijn als ik àl te zeer in finesses trad).

Christiaan houdt van zijn vrouw en kinderen, maar hij houdt ook van zijn studievak, de plant- en dierkunde. En het plezierige in deze is, dat ook Elisabeth geïnteresseerd is in

[pagina 28]
[p. 28]

meeldraden en skeletten en erfelijkheidstabellen. Als ze maar even de kans krijgen sjouwen ze samen, met de kinderen (letterlijk) op hun rug, door de vrije natuur om te kijken naar torretjes en kevertjes en kikkervisjes. Elisabeth typt Christiaans wetenschappelijke artikelen, en het is hun beider wens om nog eens, samen, in een tropenzee naar een koraalrif te duiken.

‘Die kleine stumpers van kinderen komen te kort,’ zegt Aafje, maar dat ìs niet zo. Elisabeth is - bij al het andere - een uitstekende moeder. En, zoals ik al zei, vanmorgen belde ze op.

‘Moeder,’ zei Elisabeth, ‘bent u het?’

Ik beaamde deze vraag.

‘Christiaan moet een nieuwe regenjas hebben,’ zei Elisabeth. ‘En nu las ik gisteravond een advertentie van jassen tegen de halve prijs. Zou u straks even met me mee kunnen? Ik heb een oppas bij de kinderen.’

Als een oud strijdros, dat trompetgeschal hoort, hief ik het hoofd op.

‘Natuurlijk, liefje. Kom je me aanhalen met het wagentje? Goed, ik zal zorgen, dat ik klaar sta.’

Een half uur later reed Elisabeth met haar rammelend voertuig voor. Ik wachtte op dé stoep. ‘Dus,’ zei ik, ‘een regenjas voor Christiaan. En ik moet bruine schoenen hebben. Verder niets.’

‘Ik moet nog een paar kleinigheden hebben,’ zei Elisabeth. ‘En dan die jas. Verder niets.’ Ze gaf een trap tegen iets in de auto en we sprongen met een schok vooruit. ‘We gaan fijn samen op avontuur, moeder,’ zei ze, haar kort, strokleurig haar naar achter schuddend. ‘Ik zet het wagentje ergens in de buurt van de Dam. En dan fuif ik eerst op koffie met een appelbol.’

En ná de koffie met de appelbol zijn we begonnen... We

[pagina 29]
[p. 29]

zijn de stad in getrokken. Elisabeth heeft zeven meter cretonne gekocht, en een sigaretteaansteker, en een koffiepot, en een zeilwrijver, en een twinset, en een mutsje, en een warmwaterbord voor Marietje... En ik heb een paar bruine schoenen gekocht. En nòg een paar bruine schoenen voor Aafje (die waarschijnlijk niet zullen passen), en een melkkoker tweede keus, en een porseleinen aspergeschaal met een barst, en een hoedje...

Toen Tanja vanavond kwam en het hoedje zag, zei ze: ‘Dat kunt u níét drágen. Het is veel te ouwelijk, ’en ik zei: ‘Wat nu: ouwelijk! Ik ben zesenzestig,’ en zij zei: ‘Het is een ouwebessenhoedje! Ik sta er op, dat u het in het vuilnisvat gooit.’

‘Het heeft drievijfennegentig gekost,’ zei ik verdrietig.

Aafje kwam binnen met het theewater. ‘Zo'n soort hoedje,’ zei ze, ‘heeft de hele afgelopen zomer in de Bazar gestaan voor tweevijfennegentig. Mijn nicht in Durgerdam heeft zo'n hoedje.’

‘Misschien,’ zei ik benepen, ‘wil ze dit er nog bij hebben...’

‘Die mevrouw, die mevrouw!’ lachte Aafje, het spiritusstel in de theestoof aanstekend.

En toen ging de telefoon, en het was Elisabeth en ze zei: ‘Weet u wat we vergeten hebben, moeder? De regenjas voor Christiaan.’

‘Wat dom...,’ stamelde ik, en ik schaamde me verschrikkelijk, want welke moeder vergeet de regenjas voor haar zoon!

‘Zullen we morgen dan nog maar even gaan?’ stelde Elisabeth voor.

Het strijdros in me hoorde wéér het trompetgeschal voor de aanval en hief het hoofd op.

‘Goed, liefje,’ zei ik vlot. ‘Kom me maar aanhalen. De-

[pagina 30]
[p. 30]

zelfde tijd. Ik zal zorgen dat ik klaar sta. En morgen is het míjn beurt, dan fuif ìk op koffie met een appelbol.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken